| |
| |
| |
Derde Hooft-stuk.
Van de vast stelling der Francoysche Bevolking van Gardeloupe, door den vrede, die gemaakt wierd met de Karaibanen van Dominikus, in het Iaar 1640.
D'Eerste onder de Francoyschen die het Eyland van Gardeloupe bewoonden, quamen'er aan in het jaar 1635. door den last van eene Maatschappye van Kooplieden uyt de Stadt Diepen, die onder het gesagh van d'algemeene Maatschappye der Eylanden van Amerika, te Parijs op-gestelt, aldaar sonden de Heeren du Plessis en de l'Olive, om'er in haren naam te gebieden. Maar d'eerste gestorve zijnde weynige maanden na sijne bestiering, en d'andere door het verlies van sijn gesicht, en door sijne geduerige siekten onhebbelijk zijnde gemaakt om eene nieuw-geborene Bevolking te beheerschen, gelijk wy alreede hebben vertoont in de voorgaande Hooft-stukken: soo versagh mijn Heer de Poincy waardighlijk in alles wat dienstigh was tot het onderhoud van d'onse op dit Eyland, het welke soude verlate geweest zijn, sonder de groote sorge die hy droegh met'er behulpsame troepen te senden, onder het beleyd van mijnen Heere de la Vernade, en van mijnen Heere Sabouilly, om haar te stellen tegens d'aanslagen van de Caraïbanen, die de besitting daar van met haar krachtelijk betwisteden; in-voegen dat soo dese Bevolking hare eerste instelling niet schuldigh is aan mijnen Heere den Generaal van Poincy, sy is ten minsten aan hem verschuldight hare behoudenisse en haar bestaan. Hy stemde ook toe, en bevestighde in den naam des Konings de benaming die de Maatschappye der Eylanden hadde gemaakt van mijnen Heere Auber, om Gouverneur van dit Eyland te wesen.
Dese nieuwe Gouverneur gaf den eet van getrouwigheyt in de handen van mijnen Heere den Generaal den 20. October 1640. Maar eer dat hy aan St. Christoffel belande; het Schip dat hem van Vrankrijk in Amerika hadde gebracht, hebbende ge-ankert dicht by Dominikus, verscheyde Wilden, die het Schip van verre hadden bespeurt, en geoordeelt door de teykenen van goedwilligheyt diemen haar gaf, dat sy geene vyanden in dat Schip hadden, namen sy de versekerheyt om'er in te gaan. By geluk, de genen die het waren komen besien, waren d'eerste Hooft-mannen van het Eyland. Mijn Heer d'Auber nam voor winst uyt dese voor-val te trekken, oordeelende dat sy seer gunstigh was om in verbond met dit volk te komen, dat schrikkelijk hadde vergrimt geweest, en by-na geheelijk tegen de Francoyschen aan-gespannen, door de | |
| |
geweldenaryen en de gestrengheden van mijnen Heere de l'Olyve, een van sijne voorgangers in het ampt, en door het quaad beleyd van die de hulp-troepen geboden, die mijn Heer de Generaal gesonden hadde aan ons volk dat op dat Eyland was. En om dat die van dese Nacye haar licht lieten verleyden door goed onthaal, en door geringe geschenken, soo vergat hy niet van alles dat konde dienstigh wesen tot de bevordering van sijn voornemen.
Hy dede haar dan verstaan dat hy uyt Vrankrijk quam, en dat hy was gesonden om in het Eyland van Gardeloupe te gebieden: dat hem met leet-wesen was ter ooren gekomen, de geschillen die de Francoyschen met haar hadden sedert eenige jaren: Dat hy quam met een voornemen om alles minnelijk af te doen; en dat hy haar goede Gevader, en haar goede gebuer wilde wesen, en met haar leven gelijk gedaan hadde d'overlede Heer du Plessis haar goede vriend. Hy dede dit onderhoud door-mengelen met vele glasen brandewijn, die hy haar dede aan-bieden.
Dese Wilden siende sulk een vrypostigh, en openhertigh onthaal; na dat sy onder haar in hare oorlochs-tale hadden gesproken, die niet verstaan word als van d'Oude Hoofden van hare krijgen, soo namen sy een voornemen om d'aanbieding die haar was gedaan aan te vaarden; en d'oude vriendschap te vernieuwen, af-leggende alles wat desen bloedigen oorlogh mochte onderhouden, die de twee partyen soo geweldigh lastigh was gevallen. Maar al-eer dat sy yets wilden beloven vraaghden sy aan mijnen Heere Auber, of mijn Heer de l'Olive mijn Heer Sabouilly, en alle die hare felle driften hadden gevolght, uyt het Eyland souden gaan. En haar geantwoord hebbende, dat hy haar daar toe soude verplichten, seyden sy dat dit noodsakelijk was, en dat anders sy altijd tegen de Francoyschen grimmigh souden wesen, om dat seyden sy, l'Olyve & Sabouly point bons pour Caraïbes ('t geen in Nederduytsch soo veel te seggen is als l'Olyve en Sabouly niet goed voor Caraïbanen) dit zijn hare kromtongige woorden. Hier op mijn Heer Auber haar hebbende versekert dat dit vast gestelt bleef, en dat hy goed tot haar-waarts soude wesen, indien sy ook goed wilden zijn, het gene sy belovende, soo onthaalde hy haar braaf, en zond haar weder te rugge met geschenken, en wel voldaan.
Van de rheede van Dominikus, ging mijn Heer Auber aan Gardeloupe, om'er sijne Toe-rusting te laten; en van daar aan St. Christoffel, om sijne plichten aan mijnen Heere den Generaal te volbrengen, die verblijd was over de goede verkiesing die de Maatschappye der Eylanden in sijnen persoon hadde gedaan, en stelde hem vast in sijn ampt in den naam des Koninkx, na dat hy den eet van getrouwigheyt hadde gegeven.
Hy scheyde wel ras daar na van St. Christoffel, om hem in sijn Gouvernement | |
| |
te begeven: alwaar aangekomen zijnde, wierd hy met vreughde ontfangen: van alle d'Inwoonderen die eene hooge achting droegen tot sijne ervarentheyt, in alles wat konde dienen tot de bevordering van d'aankomende bevolkingen; en om dat sy over-redet waren dat hy was vervult met eene bysondere voorsichtigheyt om de voorledene wanschiklijkheden te herstellen; met eene grootmoedigheyt die bequaam was om de tegenwoordige swarigheden te wederstaan, en t'onderwinden het gene noodigh soude wesen tot het goede, en de ruste van het Eyland; en met eene soetigheyt en gespraaksaamheyt die hem prijselijk hadde gemaakt aan alle die van St. Christoffel, dewelke hem ook hadden erkent voor een van haar beste Hooft-mannen. Sijne belasting wierd gelesen en verkondight voor aan de spitse van de Compagnyen des Eylands op twee achter-een-volgende Sondagen, die waren den 25 November, en den 2 van December des jaars 1640.
D'oorlogh, die aangestêken was tusschen de Wilden en die van onse Nacye, door de quade raad-gevingen van eenige beroerende geesten, en door het licht geloof van den voorgaanden Gouverneur, die haar d'oore hadde verleent; En de verdeeltheden, de wantrouwingen, en d'eenzijdigheden, die dese war-geesten hadden verwekt onder de voornaamste van het Eyland, hadden dit het allerellendighste van alle d'Amerikaansche Bevolkingen gemaakt. De schaarsheyt van leef-tochten, hadden'er vele tot sulk een hoogen uyterste gebracht, dat het leven haar verdrietigh was, en de dood wenschelijk. De beschroomtheyt daar sy geduerigh in waren, van door de Wilden overvallen te worden, verplichte haar om haar on-ophoudelijk onder de wapenen te houden, en om hare tuynen en hare landeryen braak te laten: en het onverdraaghlijk hard onthaal dat haar wierd aan-gedaan van eenige Hooft-dienaren, die haar gesagh misbruykten, hadde haar alle gebracht op het tipje van eene onvermijdelijke verwoesting.
Maar sedert dat mijnen Heere Auber voor haren Gouverneur was erkent, door d'eenparige toejuyching van alle d'Inwoonderen, en dat hy haar hadde gegeven de tijding van den Vrede, die hy besloten hadde met de Wilden hare gebueren, de welke hy verhoopte dat wel haast soude gestaaft worden, door alle de versekeringen diemen mochte verwachten van eene soo qualijk op-getrokkene Nacye als is die van de Caraïbanen: soo verstrooyden alle de verstoorders van de gemeene ruste, en d'eerlijke lieden sagen haar in versekertheyt, onder het wijs beleyt van desen waardigen Gouverneur, die niets vergat van alles wat het Eyland in goede geschiktheyt konde helpen herstellen. Invoegen dat dit Eyland in korten stond een nieuw aansien kreegh: de Gerechtigheyt begonde daar weder te bloeyen, de goede eenigheyt en d'arbeyd der Inwoonderen riep daar te rugge den overvloed, den koophandel, en den Vre- | |
| |
de, die'er uyt geweken waren: en de Godvruchtigheyt van het Hooft, prikkelde alle de leden van dese Bevolking om na sijn voor-beeld wel te leven.
Hoewel dat hy met de Wilden van vrede hadde gehandelt, was hy nietemin van rade, uyt vreese van overvallen te worden, dat d'Inwoonderen haar altoos op hare hoede souden houden. Hier toe zond hy schildwachten aan alle de plaatsen daar de Caraïbanen gemakkelijkst konden aan komen sonder ontdekt te worden: Hy veranderde de wacht-huysen, en stelde haar op voordeeliger plaatsen; En hy berispte door sijn gesagh de genen die d'eerste grondvesten wilden verwoesten die hy hadde beworpen van een vaste vrede, en eene naauwe bond-genootschap met dese vereenighde vyanden, haar verplichtende door bysondere verbiedingen, dat sy in alle werken van overlast souden op houden, om door hare bysondere driften dese verbintenisse niet te beroeren, die so noodsakelijk was tot het algemeene beste van alle d'Inwoonderen.
D'Eylanden bestaande door den koophandel, soo bespeurde mijn Heer Auber dat'er niets was het welke dit installiger hield, als de quade koopmanschappen diemen'er maakte; en om dat de Tabak d'eenige was die in dien tijd aan Gardeloupe wierd getrokken; hebbende verstaan dat verscheyde haar uytventeden, die onbequaam was, het gene het Eyland soude hebben uyt-gekreten by d'Uytheemschen, die'er hare Schepen niet meer souden hebben willen senden, soo stelde hy persoonen die verstant van Tabak hadden, die hem sorghvuldigh na-sagen, en die in de Zee wierpen den genen die bevonden wierd of verrot, of gebrekende te wesen, in eenige van de hoedanigheden die hy hebben moet om goed te zijn.
Dese goede geschiktheyt en in de wapen-handel, en in de burgerlijke bestiering, maakten dit Eyland bloeyende in weynigh tijd: en sijne vermaartheyt trok aldaar vele Kooplieden, en lokte een groot getal van eerlijke Huys-gesinnen, om'er hare woon-plaatse te komen nemen en haar daar vast te stellen.
Om nu tot onse Wilden te komen, die mijnen Heere Auber in sijn Schip hadden besocht, en die met hem van vrede hadden gehandelt, onder de voorwaarden die wy hebben geseght, sy waren niet soo ras op haar land gekeert, daar sy met ongedult verwacht wierden, om dat sy een weynigh lange in het Schip hadden gebleven, dat op hare rheede lagh, of sy verkondighden door het geheele Eyland het minnelijk onthaal dat sy hadden onfangen. Sy konden niet genoegh loven de goede verwelkoming, die den Gouverneur, nieuwlijkx uyt Vrankrijk gekomen, haar aan dede. De brave geschenken die hy haar gegeven hadde bevestighden volkomentlijk sijne goedheyt en sijne milddadigheyt. En sy voeghden'er by dat hare vyanden l'Olive en Sabouly van Gardeloupe
| |
| |
moetende vertrekken, sy de Vrede hadden gemaakt met desen braven Gevader, die haar soo wel hadde ontfangen, dat hy hare bondgenootschap waardigh was. Dat om hem geen oorsaak van wantrouwen te geven, sy haar voortaan moesten onthouden van in-vallen, die sy gewoon waren op het land van Gardeloupe te doen, terwijl dat sy in oorlogh waren. En dat als sy souden weten dat desen nieuwen Gouverneur vast gestelt soude wesen. sy hem met geschenken souden gaan besoeken, en wederzijdigh desen vrede bestemmen, die haar in het toekomende soo winstelijk soude zijn. De Caraïbanen, die vele van hare mannen hadden verloren in de gevechten die sy tegens de Francoyschen hadden gehad, en die moede wierden te doen te hebben met sulke behendige en moedige vyanden; waren wel blijde over de gelukkige ontmoeting die eenige van hare voornaamste Hooft-mannen hadden gedaan. In-voegen dat sy mede-stemden het gene sy met mijnen Heere Auber hadden vast gestelt, en schikten haar na alles dat haar was voor-gestelt, om dese vrede van nu voortaan t'onderhouden en te bevestigen.
By-na vijf maanden verliepen, geduerende dewelke de Wilden bestiptelijk de beloften hielden, die sy aan mijnen Heere Auber hadden gedaan, van de Francoyschen niet meer moeyelijk te vallen. Waar na sy haar over-redet hebbende dat dien tijd hem genoegh behoorde geweest te zijn om hem op Gardeloupe met gemak ter neder te setten; daar de noodige ordre te stellen, en d'Inwoonderen kundigh te maken van de verbintenisse die sy te samen hadden beraamt op de rheede van Dominikus; soo namen sy beraad om een plechtigh Afgezandschap te doen, waar door sy de vrede souden bevestigen, en hem alle voorspoet in sijn Gouvernement wenschen. Ider van dese Wilden wilde d'eerste zijn om d'eere van sulk eene gewichtige bezending te hebben, en van de welke sy niet en twijffelden eenige bysondere voordeelen t'ontfangen. Sy namen dan voor, om d'alleraansienlijkste onder haar te genoegen, die mede begeerigh tot dit gezantschap waren, uyt haar te stellen twee Hoofden van hare alleroudste, en van hare allerberoemste Capiteynen: en aan yeder een aansienlijk geleyde te geven, bestaande uyt de keur van hare allerbraafste Ampt-bedienaren en Soldaten. En op dat'er geene belgh-siekte onder de Hooft-mannen soude zijn, soo vonden sy goed haar te doen vertrekken in twee verscheyde Pyraugen, yeder met sijn gevolgh, en op dese wijse, dat d'eene een dagh voor d'ander soude gaan.
D'eerste van dese Af-gesanten wierd genaamt de Hooft-man Amichon, heel aansienlijk onder haar, die vergeselschapt wierd met dertig van d'allerbequaamste en allersnedighste van Dominikus. Mijn Heer Auber seght, dat hy sedert geen schoonder noch geswinder Wilden heeft gesien. Dese Wilden dan haar be- | |
| |
trouwende in sijn woord dat hy haar hadde gegeven op hare rheede, quamen te Gardeloupe aan: en alsoo vaardigh sy hadden verstaan van den genen die aan het wacht-huys gebood, dat mijn Heer Auber op het Eyland was, en dat hy'er was in goede gesontheyt, daalden sy vrymoedigh op het land, en versochten hem te sien, hebbende ondertusschen eenige van de minst-aanmerkelijke van den hoop gelaten, om de Pirauge te bewaren. Terwijlmen mijnen Heere den Gouverneur ging verwittigen van d'aankomste deser Afgezanten van Dominikus, zond de Hooft-man Amichon, die het woord moest voeren, hem twee van de geestighste van sijn gevolgh, beladen met de schoonste vruchten van haar land, die sy hadden mede gebracht om hem te beschenken.
Mijn Heer Auber was seer blijde over hare aan-komst, en hebbende terstont geboden aan die van sijn huys, en aan het geheel quartier, haar geenige gelegentheyt te geven om eenigh quaad onthaal te duchten, soo nam hy de moeyte om self haar te gemoet te gaan, met een aangesicht dat genoegh betuyghde hoe welkom sy hem waren. Men behoeft hier niet seer bekommert te wesen, om te beramen de goede schikking van d'aanspraak-reden en de plichtplegingen die de Hooft-man Amichon hem dede in dese eerste ontmoeting. Hy hadde geweest een van de genen die mijnen Heere Auber in sijn Schip hadden gesien, op sijne aankomst uyt Vrankrijk, en het viel hem niet swaar hem te kennen. Terstont dede hy hem verstaan, dat hy quam om te bevestigen het gene sy te samen hadden beraamt op de rheede van Dominikus, rakende een goede vrede: en dat alle de Caraïbanen van sijn land het ook wenschten. Mijn Heer Auber met die minsaamheyt en die bysondere bevalligheyt die hy heeft om de herten te winnen van alle die met hem handelen, gaf haar strakx klaar genoegh te verstaan, en door sijnen tolk, en door sijne gebaarden, dat hy van sijnen't wegen altijd soude houden eene onschendelijke eenigheyt, aangesien sy daar self d'eerste niet tegen sondighden. Daar na, dede hy haar in sijn huys komen: En om dat hy wist dat de goede ciere het beste zegel was dat hy op dese verhandeling van vrede konde setten, dede hy haar terstont brandewijn aan-bieden, en haar dienen van alles wat smakelijkst in het Eyland wierd gevonden. Eyndelijk bekroonde hy het gast-maal met sijne geschenken van alle de sinlijkheden die het meest geacht zijn onder dese Landaard. En op dat alle de Mede-gesondene deel souden hebben aan het goed onthaal, en de milddadigheden van mijnen Heere den Gouverneur, soo gingen sy die onthaalt hadden geweest de plaatse bekleeden van d'andere die tot bewaring by de Pyrauge waren gebleven, de welke ook op hare beurte alle oorsaak hadden om haar te bedanken over het goed onthaal dat haar wierd | |
| |
gedaan, en over de geschenken die haar wierden uyt-gedeelt van gelijke als aan d'eersten. De Hooft-man Amichon vergat niet, na de gewoonte die sy met hare vrienden gebruyken, den naam te nemen van mijnen Heer Auber, en den sijnen aan hem weder te geven.
Na dat sy alle hadden vervult geweest met goederen en met de beleefde onthalingen van mijnen Heere den Gouverneur, keerden sy weder geweldigh blijde in hare Pyrauge, en zeylden na haar Eyland. Sy vonden aan eene sekere by-een-komst-plaatse, die sy hadden bestemt eer dat sy van Dominikus gingen, d'andere Pyrauge, die geladen was met het tweede Hooft van de bezending, genaamt de Hooft-man Baron, met sijn gevolgh. En gelijk desen tweeden Hooft-man van d'eerste hadde verstaan het minnelijk onthaal, en alle de goede ciere die mijnen Heere Auber hem, en de sijne hadde aan-gedaan, soo begaf hy hem des ander daaghs aan Gardeloupe. Dese Baron hadde geweest een van de beste vrienden van mijnen Heere du Plessis, die gestorven was Gouverneur van Gardeloupe, in gelijk gesagh met mijn Heer de l'Olive sijn Mede-Amptenaar, de welke na de dood van mijnen Heere du Plessis den oorlogh tegens de Wilden onvoorsichtigh hadde aangenomen.
Dese Hooft-man dan, die den overleden mijn Heer du Plessis verscheyde reysen hadde besocht, en die eene bysondere geheugenisse bewaarde van de vriendschap die hy hem gedragen hadde, overtuyght zijnde van d'edelaardigheyt der Francoyschen, settede terstont de voet op 't land met sijn Geselschap, en wierd geleyd aan het huys van mijnen Heere Auber, die haar alle de selve onthalingen dede die hy aan d'eerste hadde gedaan. En self als hy hadde verstaan dat desen Hooft-man was de Gevader van den overleden mijnen Heere du Plessis, dat is te seggen een van sijne vertrouwelingen en beste vrienden, soo handelde hy hem met meer betuygingen van genegentheyt als d'anderen, en verbond met hem eene bysondere vriendschap, ontfangende sijnen naam, en gevende hem den sijnen. Aldus hielden haar dese nieuwe gasten noch meer voldaan als d'eerste, en beloofden in het toekomende hare besoeken te volharden. Maar d'een en d'ander vertelde in alle hare Carbetten het goed onthaal en de beleeftheden van den nieuwen Gouverneur.
De Hooft-man Baron, die hem by sijn eerste besoek soo wel hadde bevonden, wachtede niet lang sonder begeerte te hebben van een tweede te doen. En in dit was het dat mijn Heer Auber hem dede sien eenen van de Sonen van den overleden du Plessis, waar aan dese Hooft-man duysend troetelingen bewees, ter nagedachtenis van sijnen Vader, die hy sijnen goeden Gevader noemde, en den vriend van sijne Nacye. En inder daad dese Edelman hadde verworven de genegentheyt van dese Barbaren, die eerbiedigh waren tot sij- | |
| |
ne verdiensten, en de brave hoedanigheden die hy hem hadde om te gebieden.
Na dit besoek, en vele andere die de Caraïbanen by-na alle dagen deden, wilde mijn Heer Auber van haar versekert wesen door Borgh-panden, dat sy de bondgenootschap vast souden houden. Hy voeghde hem hier toe by den Hooft-man Baron, met de welke hy eene naauwer vriendschap hadde gemaakt als met d'anderen, en die hem sijn Gevader noemde, gelijk gevolgt zijnde in de verbintenisse die ten anderen tijde hadde geweest tusschen mijn Heer du Plessis en hem: Mijn Heer Auber vraaghde dan op een dagh aan dese Hooft-man, of hy niet redelijk bevond te zijn, dat om hem te versekeren van die van sijne Nacye, hy eenige van hare kinderen in borgh-pand versocht. Dese man die beter verstant hadde, en het oordeel veel schranderder als het gewoone van de Wilden, antwoorde terstont, datmen de voorwaarde aan weder-zijde gelijk moeste maken: en dat soo sy van hare kinderen aan de Francoyschen gaven, het ook recht was dat de Francoyschen ook van de hare aan hun beschikten. Hy bood op staande voet aan mijnen Heere Auber eenige van sijne kinderen, die hem hadden vergeselschapt; en mijn Heer Auber de gelegentheyt aan-grijpende, en d'aanbieding aan-nemende, verkoos uyt haar allen eenen jongen knaap, die aangenamer was van gelaat, eene aanlokkelijker wijse van doen hadde, en in een woord, ik weet niet wat minnelijkers als sijne andere Broederen. De Vader stont sijnen Sone toe, en de Sone gaf sijne bewilliging om by mijn Heer Auber te blijven, sonder eenige af-keerigheyt. Het gene wel aanmerkelijk is onder dese Wilden. Hy was genaamt Tamalaboüy. Van desen dagh aan handelde hem mijn Heer Auber als sijnen Sone, en noemde hem niet anders. Ook de jonge van sijnen't wegen, noemde hem sijnen Vader. Hy scheen niet bedwongen te wesen in sijne kleederen, toen hy gekleed was: en hy hadde niet veel moeyten om hem na onse wijse van leven te gewennen: De Hooft-man Baron versocht van sijnen't wegen, in verwisseling van sijne Sone, eene van de Sonen van Me-Juffer Auber, die voor d'eerste maal was gehuwlijkt geweest aan den overledenen mijnen Heere du Plessis, en die het voor de tweede reyse was aan mijnen Heere Auber. Maar mijn Heer Auber aan desen Hooft-man vertoont hebbende, dat de jongen du Plessis van al te teederen natuure was om de wijse van leven der Caraïbanen te konnen verdragen, soo dede hy hem toestaan in wissel-borgh te willen aan-nemen, in plaatse van hem, eenen van sijne knechten die sich gewilligh aan bood om hem te volgen. Dese jongeling die van een sterke gematightheyt was, woonde eenige maanden met dese Wilden, die hem met groote sachtigheyt handelden. Maar het zy de verandering van de lucht, of de verandering van voedsel, sijne goede gesteltenis hadde ontstelt, hy wierd siek eenigen tijd daar na. Het gene de Hooft-man | |
| |
Baron bespeurt hebbende, vreesende dat indien hy onder hare handen quam te sterven, hy eenigh verwijt mochte hebben, soo bracht hy hem weder by mijnen Heere Auber met groote sorghvuldigheyt, sonder hem eenen anderen Persoon in sijne plaatse af te vergen, seggende dat hy niet anders te borgh wilde hebben als het woord van sijnen Gevader. Het is waar dat hy sijnen Sone trachtede te bewegen om weder te keeren: Maar hy kon'er hem niet toe brengen, de jonge seggende, dat hy hem veel beter bevond met mijnen Heere Auber als met sijnen Vader.
De Hooft-man Baron, hebbende aan Gardeloupe sulk een dierbaren pand gelaten, nam dikwils gelegentheyt om mijnen Heere Auber te besoeken, en door het selve middel sijn Soon te sien: en siende dat hy aan mijn Heer Auber oneyndigh was verschuldight over soo veel goeds als hy van hem ontfing, en bysonderlijk over de teedere genegentheyt die hy sijne Sone toe-droegh, den welken hy in pand hadde, soo socht hy de gelegentheden om'er hem eenige erkentenisse voor te betuygen. Hy was dan van voornemens aan hem te openbaren dat geduerende d'oorlogen de welke die van sijne Nacye hadden gevoert tegen de Francoyschen, geboden door mijn Heer de l'Olive, hy sijn oorloghs-gevangen hadde gemaakt eenen Francoyschen Jongeling, aan wie hy het leven hadde geschonken, om dat hy ten anderen tijde hadde geweest in den dienst van mijnen Heere du Plessis sijnen Gevader: en dat het by-na drie jaren geleden was dat hy hem hadde gehouden in eene eerlijke vryheyt, hoewel hy genomen geweest zijnde met de wapenen in de hand, en in de hitte van het gevecht, hy hem soude hebben mogen doen sterven. Maar dat hy geene strengheyt hadde willen gebruyken, in aanmerking van d'oude vrientschap die hy ten anderen tijde hadde gehad met mijnen Heere du Plessis, in het gevolgh van de welken hem geheughde desen Francoysch te hebben gesien. Mijn Heer Auber medelijden hebbende met desen arm-saligen Jongeling, bad den Hooft-man Baron den selven hem te willen weder brengen. Het gene hy hem gewilligh toe-stemde: en weynige dagen daar na voldede hy sijne beloften; en den genen die door dit middel wierd verlost, heeft sedert eenen geruymen tijd op Gardeloupe gewoont.
Dese edelaardige Hooft-man, sich niet genoegende in mijnen Heere Auber dus verplicht te hebben, sijnen gevangen te sijner aanmerking gelost, waarschoude hem dat noch een ander Hooft-man van Dominikus ook eenen Francoysch in sijn huys hadde, mede een oorloghs-gevangen zijnde, en offerde sich sijn best by desen Hooft-man te doen, om hem in vryheyt te doen stellen. Het gene hy volvoerde met eene onvergelijkelijke getrouwigheyt en genegentheyt, weynige dagen daar na weder brengende dien anderen gevangen, | |
| |
die genaamt was Jean Jardin. Dese Jongeling geestigh zijnde, hadde gewonnen den goeden wille, niet alleen van den Hooft-man welkers gevange hy was, maar van alle de Caraïbanen, die hem soo vele genegentheyt toe droegen, als of hy self van hare Land-aard hadde geweest. En hy was soo gelukkigh van geheugenis dat hy hare taal in volkomentheyt hadde geleert.
Mijn Heer Auber niet mogende lijden dat den Hooft-man Baron in goede gedienstigheden en in betuygingen van genegentheyt hem te boven ging, boven de geschenken die hy hem alle dagen dede, en d'ongeveynsde vriendschap die hy hem in 't bysonder betoonde, wilde ook sijne geheele Nacye verplichten. Dit gebeurde toen dese Hooft-man ten oorlogh moest trekken tegens de Aroüâges, die het Eyland van de Drievuldigheyt bewoonen, en dat hy tot dit voornemen eene buyten-gewoone wapen-rusting hadde gedaan. Want dese brave Wilde sijn af-scheyt komende nemen van mijnen Heere Auber, eer hy tot dese af-vaardiging vertrok, gaf hem mijn Heer Auber in sijne troepen eenen van sijne Huys-genooten, die sijn Wild-schutter was, genaamt Serissiers, die al van over lange hadde gewenscht hem in de gevechten van dese Wilden te mogen vinden: en hy voorsagh hem met goede vuer-roers, en met alle de noodsakelijke behoeften om'er hem wel mede te dienen. De Hooft-man Baron was wegh gerukt door dese gunste, en haar met vreughde aan-genomen hebbende, dede haar wel luyde klinken onder sijne Nacye. Dese vry-willige volghde dien Hooft-man groothertigh: en te schepe gegaan zijnde, trok hy ten strijde tegens d'Aroüages van het Eyland der Drievuldigheyt, met een machtigh leger van Wilden van alle d'Eylanden der Voor-eylanden; In dese ontmoetinge dede hy alles watmen mochte verwachten van eenen dapperen Krijghs-man: en gelijk hy een seer goed schutter was, soo doode en quetste hy soo vele Aroüâges, die niet gewoon waren d'uytwerkingen van de vuer-roers te gevoelen, dat sy eyndelijk de voet lichteden, en haar tusschen het geberghte vertrokken hebbende, lieten het oorloghs-veld aan de Caraïbanen overwinlijk. Sedert ging Serissiers onder die van dese Nacye door voor een groot Hooft-man, en sy konden de goetheyt van mijnen Heer Auber niet genoegh verwonderen, die hem selve gewilligh hadde ontblood van den dienst die hy van desen Jongeling konde verwachten, om hem aan hare troepen te verleenen. Wy hebben alle dese bysonderheden uyt het oorspronkelijk, en mijn Heer Auber self staat'er borgh voor.
Geduerende den gantschen tijd dat mijn Heer Auber Gardeloupe heeft bestiert, is de vrede die hy met de Caraïbanen hadde gemaakt, aan weder-zijde onscheydelijk onderhouden geweest, tot groot voordeel van de twee Nacyen. Want de Wilden hadden door dese over-een-koming het middel om van de | |
| |
Francoyschen te handelen, bijlen, snoey-messen, messen en verscheyde andere gereedschappen en koopmanschappen die sy van noode hadden: en de Francoyschen kregen van haar in verwisseling Verkens, Echdissen, Zee-schild-padden, en oneyndige andere visschen, en andere ververschingen, die haar een bysonder voordeel aan-brachten. In-voegen dat de Caraïbanen waren als de Schaffers van de Francoyschen, die ondertusschen aan hare landeryen en wooningen in vlijtigheyt en in versekering arbeydeden.
|
|