| |
| |
| |
Een-en-twintighste Hooft-stuk.
Van eenige Twee-natuurige Dieren, die gemeen zijn in dese Eylanden.
OM niet meer als eene vlucht te maken van de Vogelen onser Voor-eylanden, en haar d'eene van d'andere niet te scheyden, soo hebben wy in het vijftiende Hooft-stuk van dese Historye alreede gesproken van de Vogelen diemen de Waterige noemt, en die te gelijk op het land en in de Rivieren leven. Ons schiet dan hier niet over als noch te beschrijven eenige andere Twee-natuurige Dieren die in dese Eylanden gemeen zijn.
| |
I. Lid.
Van den Krokodil.
WY sullen beginnen met de Krokodil, die d'Eylanderen Cayman noemen. Dit is een seer gevaarlijk gedrocht, dat dikwijls groeyt tot eene ongeschikte dikte en lengte. Men brengt'er d'overblijfselen soo dikwils af in Vrankrijk, dat het niet noodsakelijk is ons veel op sijne beschrijving uyt te breyden.
Dit Dier houd hem in de Zee en aan de Rivieren van d'onbewoonde Eylanden, en self op het land, tusschen het riet. Het is soo ysselijk als mogelijk is. Men houd dat het lange leeft, en dat sijn lichaam wast in alle sijne leden, tot aan sijne dood. Waarom men niet moet verbaast wesen, indien men'er gesien heeft die achtien voeten lang waren, en soo dik als een Oxhooft. Het word ondersteunt op vier voeten, die met kromme nagelen gewapent zijn. Sijne huyt die bultigh is met schubben, is soo hart op den rugge, dat eene musket-schote geladen met getakte kogels, haar maar lichjes schrabt; maar soomen het quetst onder den buyk, of in d'oogen, leyd het strakx ter neder. Sijn kleynste kaak-been is onbeweeghlijk. Sijne kele is soo onmatelijk wijd, en bestêken met soo vele tanden, soo scherp en soo snijdende, dat het met eenen snap eenen man in twee kan bijten.
Het loopt tamelijk hart op het land; maar de swaarheyt van sijn lichaam brengt te wege dat sijne pooten in het sand sulke diepe sporen drukken als een karos-paart soude mogen doen. En gelijk het geene wervel-beenderen aan den rugge-graat heeft niet meer als de Hyenes, soo gaat het al recht uyt, sonder syn groot lichaam te konnen om-draayen, als geheel gelijk. In-voegen dat soomen van het selve vervolght word, dan moet men niet als valsche spoo- | |
| |
ren nemen, en loopen al swierende en krullende, om het te vermijden.
De Krokodillen die haar in het soet water onthouden, ruyken soodanigh na de Muskes als sy levendigh zijn, dat'er de gantsche lucht af is bereukwerkt wel hondert schreden in het ronde; en self het water daar sy zijn, is reukerigh. Dese aanmerking van den goeden reuk des Krokodils, toont ons in het voor-by gaan de dwaling van Plinius, die hem hadde in-gebeeld dat de eenige Panter onder alle Dieren reukerigh is, gelijk hy in eenige plaatsen seyt: hoewel hy elders seyt dat d'ingewanden van den Krokodil seer wel rieken, en dat dit voort komt van de reukerige bloemen, die hy tot sijn voedsel neemt. Voorts dese gemuskerde geur van den Amerikaanschen Krokodil, is bysonderlijk besloten in sekere klieren die aan de liessen zijn, die hy by sijne dyen heeft, en af-gerukt zijnde noch langen tijd desen reuk bewaren. Het is te gelooven dat God haar desen geur gegeven heeft, op dat den mensche en d'andere dieren die dit moort-siek wan-schepsel eenen wreeden oorlogh aan doet, aan den reuk mochten onderscheyden de plaatse daar hy sich bedekt houd, en haar voor hem wachten.
De gene die in de Zee leven rieken na de Muskes niet, maar d'eene en d'andere zijn uytnemende te vreesen als men sich badet, of als men gedwongen is eenige riviere over te swemmen. Dit ysselijk Wan-schepsel heeft eenen doortrapten vond om d'Ossen en de Koeyen hem tot aas te maken. Sijne list is dese; Hy verspiet de plaatsen van de stil-staande wateren, of van de soete Rivieren, daar dese dieren gewoon zijn te komen drinken. En wanneer hy eenen van haar tot sijn voordeel bespeurt, slayt hy sijne oogen te halven, en laat hem soo drijven tusschen lucht en water, door dit middel een groot stuk verrot hout gelijkende dat leght en dobbert, en aldus allenskens genadert zijnde by het arm-saligh beest dat drinkt, en dat op hem geene achting neemt, op sijn verraat niet af-gericht zijnde, soo schiet hy schielijk toe, en het met eenen snap by de quabben van de lippen vattende, trekt hy het met sulke eene dulligheyt na den grond van het water, dat hy het niet verlaat voor dat het versmoort en verdronken is, en dan houd hy daar sijne maaltijd mede. Hy betrapt niet alleen de beesten, maar ook de menschen door desen loosen vond. Getuyge het gene Vincent le Blancq verhaalt van eenen knecht eens Borgermeesters van Alexandrien, die willende eenen van dese wreede beesten nemen, die hy vertrouwde een stuk hout te wesen, door het selve wierd wegh gerukt na den grond van het water, sonder dat hy sedert oyt te voorschijn is gekomen.
Men siet boven al overvloed van dese wan-schapene Krokodillen, aan d'Eylanden die tot deser oorsake genaamt zijn d'Eylanden van den Cayeman, en die niet besocht worden als in den tijd datmen de Schild-padde gaat draayen. Want om dat na datmen het beste vleesch van de Schild-padde genomen heeft, | |
| |
men het overschot voor niet laat leggen, komen dese Krokodillen met hoopen in der nacht, haar spijsen met d'ingewanden en met de rompen, diemen op het sand gelaten heeft. In-voegen dat die op de wacht staan om de Schild-padde te draayen, verplicht zijn tot groote hand-boomen van hout te dragen, om haar te verweeren tegen dese Cayemans, die sy den meesten tijd verslaan, na dat sy haar met dese hand-boomen den rugge hebben gebroken.
Dese dieren hebben een wit vet, het welke de Genees-meesteren ten anderen tijde gebruykten om de sinkingen te verdrijven, die uyt koude vochtigheyt ontstonden; om dat het warm is, en uyt scherpe en dunne deelen bestaat. En om de selve reden wreef men'er de sieken mede in den aanval van de koortse, om haar het sweet te verwekken. Plinius verhaalt duysend andere eygenschappen die in den Krokodil ontmoet worden, tot de genesing van siekten. Eenige soeken sorghvuldighlijk sekere steenen die kleyn zijn, en op de wijse van beentjes, dien hy in sijn hooft heeft, en die tot pulver gemaakt hebbende, gebruyken sy daar van om het graveel uyt de nieren te verjagen. Men seght ook dat de scherpste tanden van dit Dier, die aan de zijde van elk kaak-been zijn, de tand-pijn doen vergaan, en verhinderen haar te rotten; aangesien datmen sorge draaght om haar alle dagen te wrijven met dese slach-tanden. Aldus de hoofden van de Draken en van de Padden besluyten steenen van eene verwonderlijke kracht tegen verscheyde qualen. En ook die wreede Haayen die wy hier voren beschreven hebben, verschaffen een hulp-middel tegen den steen en tegen het graveel. De wijse Werk-meester van de Natuure gewilt hebbende, dat wy eenige nuttigheyt souden ontfangen, selfs van d'allertegen-strijdighste dingen.
De Chinesen weten de Krokodillen te vangen, en tam te maken, na der Historye-schrijveren seggen. En als sy haar eenigen tijd tot harent gevoed, en wel vet gemaakt hebben, slachten en eten sy haar. Maar d'Europeanen die'er af geproeft hebben, seggen dat dit vleesch hoewel wit en tenger zijnde, niet aangenaam is, om dat het geels, mal-soet, en te gemuskert is.
| |
II. Lid.
Van de Tamme-Schild-padden.
MEn vangt in dese Eylanden verscheyde soorten van land, zee, en soet-water-Schild-padden, die van onderscheydene gedaanten zijn. De Caraïbanen noemen haar alle Catallou; maar als sy van die van het land spreken, voegen sy'er het woord Monum by, dat aarde beteykent in hare tale; of dat van Tona, dat is te seggen van de riviere, of van het water.
| |
| |
De Zee Schild-padden worden gemeenlijk door d'Eylanderen verdeelt in Tamme-Schild-padden, in de genen die sy Caouanne noemen, en in de Caret. Sy zijn by-na alle van eene selve gedaante; maar daar is niet als het vleesch van d'eerste soorte dat goed is om t'eten, ten zy by tijd van noodsakelijkheyt, en by gebrek van andere dingen: even als'er niet is als het schild van de laatste dat van waardye is.
De Tamme-Schild-padden, en de Caouannes zijn den meesten tijd van sulk eene onmatelijke grootheyt, dat alleen het opperste schild ontrent vier voeten en eenen halven lang is, en vier breed. Waar over men sich niet moet verwonderen, aangesien datmen'er op het Eyland Mauritius ontmoet, die konnen voortgaan, dragende vier mannen: Dat Elianus verhaalt dat'er d'Inwoonderen van het Eyland Taprobane hare huysen mede dekten: En dat, na het aan-brengen van Diodorus van Cicilien, sekere Volkeren van d'Oostersche Indiën haar gebruyken als Schuyten waar mede sy over-varen eene engte van de Zee, die haar van het vaste-land af-scheyd.
Dese Twee-natuurige Dieren, komen weynigh op het land als om hare eyeren te leggen: sy verkiesen hier toe een geweldigh sacht en dun sand, dat op den oever der Zee leyt, op eene weynigh besochte plaatse, en daar sy eenen gemakkelijken toe-gang mogen hebben.
D'Eylanderen, die in eenen sekeren tijd van het jaar aan d'Eylanden van de Cayeman gaan, om voor-raat te doen van het vleesch der Schild-padden, die'er in een ontallijk getal belanden, seggen, dat sy'er aan-komen van meer als hondert mijlen verre, om'er hare eyeren te leggen, ter oorsake van de gemaklijkheyt van den oever die laagh is, en over-al met een murw sand bedekt. De belanding der Schild-padden begint aan het eynde van de maant April, en sy duert tot die van September, en dan is het datmen'er in overvloed kan vangen, het welk op dese wijse geschiet.
Aan den in-gank van de nacht brengtmen mannen te lande, die haar sonder gerucht te maken op de Rheede houdende, de Schild-padden verspieden, als sy uyt de Zee komen om hare eyeren in het sand te leggen. En als sy bespeuren dat sy een weynigh van den zoom der Zee af zijn, en dat sy met hare pooten in het sand eenen kuyl graven anderhalf voet diep, en somtijds meer, om'er hare eyeren te leggen; terwijl dat sy bêsigh zijn om haar in dit gat t'onlasten, overvallen haar de mannen die haar verspieden, en keeren haar op den rugge: en in dit postuer zijnde, konnen sy haar niet wederom wenden, en blijven aldus tot des anderen daaghs, alsmen haar gaat halen in de Sloepen, om haar aan de Schepen te brengen. Als sy aldus op den rugge zijn gekeert, sietmen haar schreyen, en men hoort haar suchten uyt-werpen. De gantsche werelt weet dat | |
| |
het Hart weent als het tot sijn uyterste gekomen is. En het is by-na ongelooflijk wat gehuyl en wat gesteen de Krokodillen van de Nijl-stroom op-halen, en wat tranen dat sy uyt-storten als sy haar gevangen sien.
De Boots-gesellen van de Schepen die in dese Eylanden van den Cayeman gaan, om hare lading van Schild-padden te halen, mogen'er gemakkelijk yeder avond, in minder als drie uuren, veertigh of vijftigh om-draayen, waar van de minste hondert-vijftigh ponden weeght, en de gewoone twee-hondert ponden, en daar zijn'er soodanige die twee groote bekkens met eyeren in den buyk hebben. Dese eyeren zijn rond, van de grootheyt van een kaats-bal: sy hebben een wit en eenen dooier gelijk de Hoender-eyeren, maar de schale is niet vast, doch week gelijk of het nat parkement was. Men maakt'er geroerde en gesnerkte af, en struyven die tamelijk goed zijn; maar sy zijn drooger en dorrer als diemen van Hoender-eyeren maakt. Eene eenige Schild-padde heeft soo veel vleesch, dat sy bequaam is om sestigh mannen op eenen dagh te voeden. Alsmen haar wil eten kneutsmen het schild van haren buyk, dat d'Eylanderen noemen d'onderste plate, die vereenight is aan het bovenste door sekere inkartelingen, die gemakkelijk af te snijden zijn. Den gantschen dagh zijn de Boots-gesellen bêsigh, om de Schild-padden die sy by nacht gevangen hebben in stukken te snijden, en te souten. Het meeste gedeelte van de Schepen die aan dese Eylanden van den Cayeman gaan, na dat sy haren last in hebben, dat is te seggen na ses weken of twee maanden verblijf, keeren weder na de Voor-eylanden, waar sy dese groote Schild-padden verkoopen, tot het voedsel van het gemeene volk, en van de Slaven.
Maar de Schild-padden die de vangst ontsnappen konnen, na dat sy haar eyer-leggen twee ofte drie malen hervat hebben, keeren weder na de plaatse waar van sy gekomen waren. D'eyeren die sy op den oever van de Zee met aarde bedekt hebben, worden ten eynde van ses weken uyt-gebroed door de hitte van de Son, en niet door haar gesicht, gelijk Plinius en eenige Oude haar ten anderen tijde hebben in-gebeeld. Alsoo ras als de jonge Schild-padden de schale daar sy in gewonden waren, gebroken hebben, door-boren sy het sand, en komen uyt dit graf dat haar geboorte heeft gegeven te voorschijn, om haar recht tot in de Zee te begeven by hare Moederen, door eenen drift die sy van Natuure hebben ontfangen.
Het vleesch van dese soorte van Schild-padde is alsoo lekker als het beste Kalf, aangesien dat het versch zy, en alleen bewaart van den eenen dagh tot den morgen. Het is door-mengt met vet, dat van een groenachtigh geluw is, gekookt zijnde. Het is gemakkelijk te verteeren, en geweldigh gesont; van waar komt dat als'er sieken zijn, indien sy aan d'andere Eylanden niet konnen gene- | |
| |
sen worden, doetmen haar over gaan op d'Eylanden van den Cayeman, in de Schepen die daar haren voor-raat halen. En den meesten tijd ververscht en gesuyvert zijnde door dese spijse, keeren sy weder in goede gesontheyt. Het vet van dese soorte van Schild-padde, geeft eene olye die geluw is, en bequaam om te roosteren het gene men daar in wil bakken als sy versch is. Out zijnde, dient sy in de lampen.
| |
III. Lid.
Van de Schild-padden diemen Caoüannes noemt.
DE Schild-padde diemen Caoüanne noemt, is van de selve gedaante als de voorgaande, uyt-gesondert dat haar hooft een weynigh dikker is; sy stelt haar in verwering alsmen haar wil naderen om te keeren: maar haar vleesch swart, dradigh en van quaden smaak zijnde, word sy niet geacht als by gebrek van andere: d'Olye diemen'er uyt trekt is ook niet bequaam als om de lampen t'onderhouden.
| |
IV. Lid.
Van de Schild-padden diemen Carets noemt.
WAt de derde soorte van Zee-schild-padde belangt, onse Francoyschen noemen haar Caret. Sy verschilt van de twee andere in groote, veel kleynder zijnde, en hier in dat sy hare eyeren niet in het sand leght; maar in het drijf-sand dat gemengt is met kleyne keysel-steenen. Haar vleesch is niet aangenaam, maar hare eyeren zijn lekkerder als die van d'andere soorten. Sy soude soo vele verwaarloost worden als de Caoüanne, was het niet dat haar kostelijk schild haar sorghvuldigh dede soeken. Het is te-samen gevoeght van vijftien bladen soo groote als kleyne, waar van'er tien plat zijn; vier een weynigh gekromt; en het gene den hals dekt is drie-kant uyt-geholt, gelijk een kleyn schild. Den af-val van eenen kleynen Caret weeght gewoonlijk drie ofte vier ponden: maar men ontmoet'er somtijds waar van de schelpe soo dik is, en de bladen soo lang, en soo breed, dat sy te samen wegen, ontrent ses ofte seven ponden.
Van dit schild van den Caret is het, datmen heden maakt soo vele schoone kammen, soo vele deftige koppen, rijke doosen, kasjes, kleyne disch-vaten, en soo vele andere uyt-stêkende werken, die van groote waardye geacht zijn. Men verrijkt'er ook mede den pronk-huysraat van de kameren, de lijsten van de spiegels, en van de tafereelen; en tot haar allerêdelste gebruyk, men bekleed'er | |
| |
mede kleyne boekjes van Godvruchtige oeffening, diemen in den sak wil dragen. Om dese dierbare schubbe te hebben, moetmen een weynigh vyer leggen onder de bovenste plaat, op de welke de bladen vast gehecht zijn: want soo ras als sy de warmte gevoelen, licht men haar sonder moeyte af, met de punt van een mes.
Eenige versekeren dat dese soorte van Schild-padde soo hard-vorstigh is, dat haar schild haar af-genomen zijnde, sy wel vaardigh een ander voort-brengt, indien men haar terstont in de Zee herstelt. D'overvloedigheyt van den Caret, vindmen in het half-Eyland van Jucatan, en in verscheyde kleyne Eylanden die in de Golf van Honduras zijn. Het gene doet sien dat den goeden Pirard qualijk was onderricht, als in het tweede Hooft-stuk, van sijne verhandelinge der Dieren en Vruchten van d'Oost-Indiën, hy geseght heeft dat dese soorte van Schild-padde niet wierd gesien als in de Maldives en de Philippines.
Men houd dat d'Olye van Caret, d'eygenschap heeft van alle soorten van sinkingen die uyt koude oorsaken voort-komen, te genesen. Men gebruykt haar ook met gelukkige uyt-komst om de zenuwen te versterken, en om de pijnen der nieren, en alle koude af-vloeyingen te stillen.
| |
V. Lid.
Van de wijse hoemen de Schild-padden, en alle d'andere groote Visschen der Voor-eylanden vischt.
DE Zee-Schild-padden worden niet alleen op het sand gevangen, op de maniere die wy hier voren beschreven hebben: maar ook door het middel van een werk-tuygh datmen Varre noemt. Dit is eene rijse van de lengte eener halve Pieke, aan het eynde van de welke men vast maakt eenen spijker, aan weder-zijden scherp, die in het midden vierkant is, en van de dikte als een pink. Men klopt hem tot half-wegen in het eynde van de rijse, daar hy sonder geweld in gaat. Eenige maken groeven aan de zijde daar hy uyt komt, op dat hy te vaster magh houden, alsmen hem in de schubbe van de Schild-padde schiet.
Siet hier hoe dat de Visschers doen om dese Varre uyt te schieten. De nacht als het heldere Mane is, en dat de Zee stille leyd, stelt hem de Meester-Visscher, die sy Varraar noemen, in een kleyn Schuytje, dat by haar een Canoa word genaamt, met twee andere mannen, d'een die den stuer-riem houd, om het van d'eene en d'andere zijde te bewegen met soodanigh eene snelligheyt en geswintheyt, dat het soo veel en met veel minder gerucht voort gaat, als of het met kracht van roeyen wierd gedreven. En d'andere is midden in de Canoa, daar hy de lijn | |
| |
vast houd, die aan den spijker is gehecht, op soodanigh eene wijse dat sy licht en vaardigh kan af-loopen, wanneer als de Varraar de Schild-padde sal getroffen hebben.
In dese rusting gaan sy sonder eenigh gerucht te maken, daar sy'er verhopen te vinden: en als de Varraar, die hem recht op het voorste van den Canoa houd, daar eene gewaar word, by het schijnsel van de Zee, dewelke sy doet schuymen, nu en dan eens boven komende; soo toont hy met het eynde van sijne Varre, (welke tot Compas moet dienen aan die het kleyne schuytje bestiert) de plaatse daar hy het moet geleyden, en al sachjes by de Schild-padde genadert zijnde, schiet hy haar wel stijf dese Varre op den rugge. De spijker door-dringt het schild, en boort wel diep tot in het vleesch, en het hout komt weder op het water. Alsoo vaardigh als sy haar gequetst bevoelt, sinkt sy grondewaart met den spijker, die gewikkelt blijft in hare schelpe. En hoe sy haar meer verroert en beweeght, hoe dat hy meer in-nagelt. Eyndelijk na dat sy wel heeft gestreden, hare krachten af-gemat zijnde, ter oorsake van het bloed dat sy verliest, soo laat sy haar lichtelijk vangen, en men trekt haar sonder moeyte aan het boord van den Canoa, of aan land.
Men vangt op de selve wijse den Lamantin, en verscheyde andere groote Visschen: maar in plaatse van eenen spijker, doetmen aan het eynde van de Varre eenen Harpoen, of een ysere lens, die na de gedaante van eene scherpe lancye is gemaakt. Aan de zijde van dit yser is een gat, door het welke eene koorde gaat, die ook geslingert is rondom de rijse, in sulker voegen dat als de Varraar die heeft uyt-geschoten uyt alle sijne macht op den Visch, de koorde dan gemakkelijk af-loopt, om hem de vryheyt te geven van door het water te gaan schueren: en na dat hy alle sijne krachten heeft uyt-geput, en dat hy tot het uyterste gebracht is, kan men hem dan in de Canoa niet schepen, trekt men hem sonder arbeyd op den oever van de Zee, daarmen hem aan quartieren verdeelt.
| |
VI. Lid.
Van de Land- en Soet-water-Schild-padden.
DE Land-Schild-padden worden in eenige Eylanden by de Rivieren van soet water gevonden, die d'overvloeying minst onderworpen zijn, of in de poelen en in de moerasschen die verre zijn gelegen van de Zee. Sy zijn van alle kanten bekleed met eene harde en vaste korste, die by geene schubben word af-gelicht, gelijk die van de Zee-Schild-padden, en die over-al soo dik is, dat sy dient tot sulk eene versekerde Sterkte aan het dier dat'er sijn woon-
| |
[pagina t.o. 202]
[p. t.o. 202] | |
| |
| |
plaatse in houd, dat soo de wielen van eenen wagen daar boven over rolden, sy niet verbrijselt soude worden. Maar het gene allerverwonderlijkst is, dat is, dat sy nimmer benaauwt kan wesen in dit voort-wandelend huys: want het word wijder na de mate dat het lichaam van sijne waardinne nieuwe aan-groeyingen krijght. Het opper-deksel is van sommige anderhalf voet lang. Het is van eene langwerpigh-ronde gedaante, uyt-geholt gelijk een schild, en verrijkt boven op met verscheyde stralen, die in verscheyde parken zijn aan-een gevlochten, een weynigh verheven zijnde, en makende verscheyde kleyne by-een-voeghselen van eene volmaakte konst-bestiering. Alle dese door-een-swieringen leggen op eenen swarten grond, die geëmaillieert is in verscheyde streken met wit en met geluw.
Dese soorte van Schild-padde, heeft het hooft geweldigh ysselijk; want het is dat van eene Slange gelijk. Sy heeft geene tanden: maar alleenlijk kaak-beenen, die van een tamelijk hart been zijn, om te kaauwen alles wat sy willen in-slikken. Sy word gedragen van vier voeten, die wel swak zijn om de swaarwichtigheyt van haar lichaam t'ondersteunen, ook vertrouwt sy haar niet op hare lichtigheyt om haar te behouden, en eenige vertrek-plaatse te gewinnen als sy vervolght word: maar als sy niet is aan de kant van de Rivieren of van de poelen, in de welke sy haar kan neder-storten; soo soekt sy geene andere schuylplaatse, noch eenigh ander voordeel, als het dak van haar eyge huys, onder het welke, even als den Eechel, en den Armadille, sy haar hooft, hare voeten, en haren staart vaardighlijk en versekert in-trekt, soo als sy het minste gevaar vreest.
Het Wijfje leght hare eyeren van de grootheyt als die van eene Duyve: maar een weynigh langwerpiger. Het bedekt haar in het sand, en betrouwtse aan de Son, om haar te doen uyt-broeyen en t'ontsluyten. Hoewel eenige houden dat het vleesch van dese Land-Schild-padden swaar om te verdouwen is, de genen die'er af gesmaakt hebben stellen dat onder de lekkerste een lustigste spijsen van Amerika. En de Genees-meesteren des lands raden aan die met water-sucht gedreyght worden, daar dikwijls af te gebruyken tot hare genesing. Sy hebben ook geleert door d'ondervinding die sy'er af gedaan hebben, dat haar bloed gedrooght zijnde, en tot stof gemaakt, het vergif trekt van d'Adders en van de Schorpioenen, het aldus op de wonde leggende. Het is ook vast dat d'assche van haar schild, gemengt met het wit van een eye, de klooven geneest, die aan de borsten en tepels komen van de Vrouwen die zoogen; en dat alsmen daar het hooft mede poedert, sy het hayr verhindert uyt te vallen.
|
|