| |
Twintighste Hooft-stuk.
Van den Ambergrijs; Van sijnen oorspronk, en van de teykenen des genen die goed is, en sonder vermengeling.
DEn Ambergrijs, word in grooter overvloed gevonden aan de kusten van de Florides, als in eenige van d'andere gewesten van Amerika. Daarom is het dat de Spanjaarden daar sterkten hebben gesticht, om het land voor haar te bewaren, en om met d'Indianen, die het bewoonen, te onderhouden den handel van dese rijke koopmanschap, die sy sorghvuldighlijk versamelen, sedert men haar daar van de waardye heeft geleert. Men heeft'er ook somtijds na harde onweders van op-geraapt op de Rheeden van Tabago, van de Barboude, en van eenige andere van onse Voor-eylanden, gelijk ons bekent is door verscheyde gedenk-schriften, die onder onse handen zijn: En dit doet ons gelooven, dat, sonder uyt de palen te loopen van de Natuurlijke Historie die wy verhandelen, wy dit gantsch Hooft-stuk bereukwerken met den lieflijken geur van dese Aromatische drooge, die sonder tegen-spreken is d'allerseldsaamste, en d'allerkostelijkste van alle de voort-teelingen, die d'Oceaan tot noch toe uyt sijnen wijd-strekkenden en on-uytputtelijken schoot heeft op-geworpen, om dese nieuwe Werelt te verrijken.
De Maldivers noemen den Ambergrijs Panahambar, dat is te seggen Gouden Amber, ter oorsake van sijne waardye. De Bewoonderen van Fes en van Marocco, en d'Etiopiers, noemen hem met eenen selven naam als de Walvisch. Het gene wel gelooflijk doet schijnen dat sy geacht hebben dat hy van de Walvisch quam. Het is heel seker dat noch Hippokrates, noch Dioskorides, noch Galenis nimmer van den Ambergrijs hebben hooren spreken, niet meer als van den Besoär-steen, van het Pok-hout, van de Sassafras, van de Sarsepareillie, van de | |
| |
Guttagamou, van de Rubarber, van den Mechoacan, en van oneyndige andere dingen. De Ambergrijs is dan eene drooge, waar van de kennisse t'eenemaal nieuw is, en waar van men den oorspronk niet weet.
Eenigen hebben haar in-gebeeld dat dese Amber, onbekent aan d'Al-outheyt, eenen drek van de Walvisschen is. Andere gelooven dat hy van de Krokodillen komt, om dat haar vleesch reukerigh is. Eenige andere over-reden haar dat dit stukken van Eylanden zijn, en af-brokkelingen van rotsen in de Zee verscholen, en wech-gerukt door de felheyt van de golven, om dat'er dikwils stukken van desen Amber worden geraapt die tot hondert ponden wegen, en sestigh palmen lang, en dat na het verhaal van Linschoten, in het jaar duysend vijf hondert vijf-en-vijftigh, eenen brok of klomp gevonden wierd na de Caap van Comorin toe, van het gewicht van dertigh quintalen. Daar zijn'er die achten dat dit eene soorte van Zee-schuym is, 't gene versamelt en verdikt met'er tijd, door de beweging van de wateren van de Zee, en verhart door de hitte van de Son.
Maar het is waarschijnlijker eene soorte van pekachtigh lijm, dat op den grond van de Zee word voort-geteelt: en als sy komt uytnemende beweeght te worden, door eenigh ongestuymigh onweder, soo ontbind sy dit lijm van haren boesem, en werpt het op hare oevers. Want inder daad, het is gewoonlijk na eenen grooten storm, datmen het op de stranden vind. Filostrates in het leven van Apollonius seght, dat de Panters die rondom den bergh Kaukasus zijn, den goeden reuk van die plaatse geweldigh beminnen. Maar het is seker dat onder andere beesten, de Vogelen haar geweldigh verlieft op desen Amber betoonen te wesen, en dat sy hem van seer verre rieken. Daarom moetmen als het onweder op houd, hem gaan soeken, en in neerstigheyt wech nemen, anders soudemen hem t'eenemaal op-gegeten bevinden. En het is niet sijnen goeden, maar sijnen quaden reuk die de Vogelen trekt. Want dit soo kostelijk en soo verwonderlijk reukwerk, als het noch versch en sacht is, en even uyt der Zee komt, stinkt geweldigh leelijk, en de dieren loopen'er op deselve wijse toe, als sy tot de krengen loopen: want sijnen stank is by-na als de lucht van bedorve spek, en het is te gelooven dat het om dese reden is datmen soo langen tijd is geweest sonder het te kennen, en sonder het te gebruyken. D'Ouden oordeelden van sijne kracht door sijnen quaden reuk, beter bequaam om het herte quaad te doen als om het te verheugen, en daarom verwierpen sy hem gelijk onnut, ja self schadelijk zijnde. Hier by gevoeght dat hy soo gemeen, noch in soo groot eene menighte niet gevonden word na de zijde van Grieken, noch in Europa: en dat de scheep-vaarden in d'Indien ten anderen tijden seldsaam waren.
| |
| |
De Vosschen betoonen haar daar niet minder tochtigh na te wesen. In de landen daar hy in menighte versamelt word, houden dese dieren schildwacht aan de kuste, en soo ras als sy'er yets af ontdekken, vatten sy het aan en slokken het in. Maar na dat sy het eenigen tijd in haren buyck bewaart hebben, soo geven sy het weder sonder dat het eenighsins verteert is. Alleenlijk verliest het'er een gedeelte van sijne hoedanigheyt en van sijnen goeden reuk. Daarom is het dat dese soorte van Amber, diemen Gevosten noemt, minder gepresen word als den anderen, en word weynigh gebruykt als in de reukwerken.
Het sal niet qualijk te passe wesen in het voorby-gaan het middel te geven om den waren Ambergrijs met den valschen t'onderscheyden, aangesien dat alle die'er van geschreven hebben, gelijk Garcias, Monard, Scaliger, Ferdinand Lopes, Clusius, en andere daar niet van spreken als met weynige woorden, ende en seggen ons daar van de wesentlijke teykenen niet.
Men moet eerstelijk weten, dat den Amber in het al-gemeen word onderscheyden, in die uyt de Zee van het Oosten, en die uyt de Zee van het Westen komt. Die aan d'Oost-kuste gehaalt word, en voornementlijk aan de kuste van Barbaryen, daar hy in groote menighte en met groote stukken word gevonden, is al-gemeenlijk swart, ende en drooght nimmer soo wel, dat hy gepulveriseert kan worden, gelijk die van het Westen, watmen daar ook toe doet om hem tot gruys te maken. Hy smelt ook lichtelijk by het vuur, hy is van minderen soeten reuk, en van veel mindere waardye. Men brengt weynigh van dien Amber in dese gewesten, om dat hy'er niet geacht is, noch dat hy weynigh bequaam is tot Genees-konst, noch tot de bereukwerkingen.
D'Amber van het Westen, waar van de beste is die van onse kusten komt, is gemeenlijk van een asch-verwigh graauw: gelijk ofmen assche onder wasch hadde gemengt: nietemin op sulk eene wijse dat'er d'assche onderscheydentlijk in gesien kan worden, en haar niet versmelt met het wasch. Het bovenste op het strand verlegen zijnde, en de lucht meer geroken hebbende, is gemeenlijk van tanneyt verwe, of ten minsten witter als het binnenste, hart en vast op de maniere van eene korste, en somtijds met sand en met schelpen vermengt; het welke gebeurt, als hy sacht zijnde, gelijk pik of teer, de vuyligheden daar lichtelijk aan hechten; en dit vermindert sijne waardye, maar maakt hem niet minder goed.
Om te weten of dese Amber die voor de beste word gehouden, ook wel goed is, soo salmen eerst de gedaante beschouwen, die gemeenlijk moet trekken na de rondheyt, door dien dat alle matigh sachte dingen door de Zee gerolt zijnde, en op den oever gedreven, hier door rond worden. Hy moet ook | |
| |
eeniger maten glad wesen, en van bruyne verwe, tusschen het moore-graauw en het tanneyt. Dat soo hy na behooren droogh is, moet hy geweldigh licht wesen na sijne veelheyt. Want daar aan sult ghy oordeelen of'er geene Colofone onder is vermengelt, of Joden-lijm, of Wasch, of Pek, en Hars, alle dese dingen veel meer wegende. Daar aan sult ghy ook kennen of onder den goeden Amber geen sand is vermengt, of dat het geen swarten Amber van het Oosten is.
Soomen het stuk niet breken wil, moet men eene naalde nemen, en laten haar warm worden, en door-stêken'er dat stuk Amber mede. Gy sult door dit middel gewaar worden als sy'er lichtelijk in-gaat, dat'er geene steenen in besloten zijn. En riekende de vochtigheyt die'er uyt sal komen, door de hitte van de naalde, die den Amber sal doen smelten, sult ghy eenen reuk vinden die na-by die van het gegomde wasch komt, en die ten laatsten in eenen tamelijken soeten geur verwasemt.
Maar het allersekerste middel, is, na datmen het geding van het stuk Amber gemaakt heeft op voorwaarde dat het goed moet zijn, het zelve te breken. Aldus sult ghy konnen sien, dat'er geene keysel-steenen in verborgen zijn. Het moet wesen gelijk wy alreede geseght hebben, dat den Amber asch-verwigh bevonden word, kleyn van graan, gelijk het saad van onse Water-noten. Versch zijnde, is hy bruynder dan als hy geweldigh droogh is. Maar aangesien dat hy weynigh van dese verwe af-dwaalt, en dat hy noch te swart noch te wit zy, is'er niet vele aan gelegen; boven al moet hy van gemengelde verwe schijnen te wesen. Men soude ook moeten nemen een weynigh van het binnenste van het stuk, of van de plaatse diemen wantrouwt het minste te deugen, en het op een mes leggen datmen warm heeft doen worden, en daar op geleght zijnde, moet hy soo ras versmelten als wasch, en indien het mes geweldigh heet is, gantschelijk verwasemen sonder yets overigh te laten.
Ghy sult acht nemen als ghy hem aldus doet versmelten, of hy by-na den reuk heeft die wy alreede geseght hebben, en die qualijk onderkent kan worden, indien men hem te voren niet heeft ondervonden, om dat hy hem eygen en sonderling is. En daar door sult ghy noch onderkennen of er geen stof onder den Amber is vermengt. Wanneer hy smelt, sult ghy ook, als ghy'er de proef af nemen wilt, een weynigh mogen nemen en dat op de hand leggen: en het selve uyt-spreydende, sult ghy sien of'er geene mengeling by is. Hy moet soo vast aan de hand kleven, dat hy'er niet lichtelijk af gedaan kan worden. Als hy smelt soo word hy van eene eenige verwe, hoewel hy te voren schijnt gemengelt te wesen, en hy trekt dan na de Colofone. Hy moet niet versmelten noch in het water, noch in den olye. Niet dat'er geen middel soude | |
| |
konnen gebruykt worden om hem te doen versmelten en in het eene en in het andere, door de by-voeging van een seker ding, dat de genen die het weten geheym houden. Hy moet ook niet gepulvert konnen worden, ten zy dat hy wel droogh zijnde, men hem mortelt, en vermengt met eenigh dun en fijn stof: noch hangt hy ten dele aan den vijsel, diemen van tijd tot tijd moet af-wrijven. Den swarten word nimmer wel tot stof gemaakt, noch op dese wijse, noch op eene andere.
Het onderscheyd van de swarten met den graauwen is eerstelijk sijne verwe, die meer trekt na het swarte pek, en die vermengelt is met witte graauwe graantjes, maar over-al eenparigh. De swarte is ook murwer en swaarder, en hy ruykt meer na het lijmachtigh pek.
Daar is eene derde soorte van Amber, die wit is, dewelke gelijk Ferdinand Lopes seght, d'ongemeenste is, maar niet de beste, gelijk hy acht: in het tegendeel hy is de minste van allen: en gelijkmen'er weynigh werk van maakt, brengt men'er weynigh van over. Maar om beter te seggen, het is swarte of graauwe Amber, de welke gegeten en verteert zijnde door de Vogelen, die eene geweldige heete mage hebben, aldus wit word, gelijk by-na alle de drekken van de Vogelen zijn. Den genen die de Visschen hebben verslonden, dat dikwils gebeurt, is weynigh verandert, noch in sijne verwe, noch in sijn wesen. Dat komt om dat de magen van de Visschen minder warmte hebben als die van de Vogelen, en dat sy misschien gevoelende dese Amber warmer te wesen als hare gewoone voedselen, en haar daar mede gequelt vindende, sy die schielijk uyt-braken. Maar de gene diemen Gevosten noemt, is by-na gantsch bedorve, en van weynigh waardye, ter oorsake van de hitte van de magen der Vosschen, die hem verslonden hebben.
Dese witte Amber heeft gelijkenis met het gestolde smeer, versmelt licht, en ruykt na het smeer, ook gelooven eenige, dat hy niet anders is als smeer door de Zee gestremt.
Wy sullen ons niet staande houden om te vertoonen de listige bedriegeryen, die met den Amber gepleeght worden, door dien sy oneyndigh zijn, en dat het genoegh is de teykenen van den goeden gegeven te hebben. Wy sullen mede niets seggen van de verwonderlijke gebruyken die hy in de Genees-konst heeft, noch van alle sijne goede hoedanigheden, en boven alles van den soeten geur die hy geeft aan de vochtige dranken, aan de konfituuren, en aan alles daar men hem in gebruykt: dewijl dat de nieuwe boeken daar mede vervult zijn, en dat d'ondervindinge het getuyght.
|
|