| |
Veertiende Hooft-stuk.
Van de Ondiertjes die uyt eenige bederving voort-komen, en die gemeen zijn in de Voor-eylanden.
NIet alleenlijk de Hemelen, en d'andere wijd-strekkender en verhevener lichamen van de Natuure, verkondigen de heerlijkheyt van de sterken God: maar self d'allerkleynste en d'allerminste van sijne voortbrengselen, vertellen ook sijner handen werk, en verschaffen aan alle die haar met aandacht aanmerken, eene rijke en overvloedige stoffe om sijne macht en opperste Majesteyt te verheffen. Daarom gelooven wy dat die behagen scheppen in de verborgentheden van de Natuure t'overdenken, en de wonderen van God te beschouwen, die uyt sijne on-uytputtelijke schatten heeft gehaalt, soo | |
| |
vele rijkelijke vercierselen, geheyme eygenschappen; en seldsame schoonheden, om'er de geringste van sijne Schepselen mede te bekleeden: voor aangenaam sullen nemen dat wy dit Hooft-stuk sullen geven aan d'aanmerking van eenige Diertjes die uyt bederving spruyten, die in de Voor-eylanden gemeenlijk gesien worden, en die alle eenige bysondere hoedanigheden hebben, gelijk soo vele stralen van heerlijkheyt, die met grooten glans hare natuurlijke swakheyt en nedrigheyt onderstutten en verheffen.
| |
I. Lid.
Van de Soldaten, en van de Slekken.
ONder de Diertjes die uyt bederving voort-komen, en die in overvloed in dese warme landen zijn, is'er eene soorte van Aalikruyken, of Slekken, die de Francoyschen Soldaten noemen, om dat sy geene schelpen hebben, die haar eygen en bysonder zijn, en haar niet uyt haar eygen slijm maken, gelijk de gemeene Slekke doet: maar soo ras sy van eenige bedorve stoffe zijn voort-geteelt, of op eene andere wijse, hebben sy dese drift, om de swakheyt van haar kleyn lichaam te bedekken voor d'ongemakken van de lucht, en voor den overval van andere Beesten, dat sy een vreemd huys gaan soeken, en haar optooyen met sulk eenen Kink-hoorn als sy bevinden haar bequaam te wesen, in de welke sy haar schikken en voegen; gelijk de Soldaten die geene vaste woonplaatse hebben, maar die altijd haar huys van dat van een ander maken, na de voor-vallen en de noodsakelijkheyt.
Men siet haar gemeenlijk in de schelpen van de Burgam, dat groote Zee-slekken zijn, die sy op de kuste ontmoeten, daar op gedreven en gespoelt zijnde, wanneer de visch, die'er d'eerste waart in was, dood is. Maar men vind ook van dese kleyne Soldaten, in alle d'andere soorten van Kink-hoorens, selfs in de schelpen van de Lienes-noten, en eenige die haar gehuys-vest hebben in de pooten van groote doode Krabben. Sy hebben noch deze behendigheyt, dat na de mate van haar groot worden, sy van Kink-hoorn veranderen, die in gelijkmatigheyt met haar lichaam is, en verkiesen'er eenen wijderen, in den welken sy gaan, den anderen verlatende. In-voegen datmen'er van onderscheydene wijse en gedaanten siet, na de verscheydentheyt van de Kink-hoornen die sy ontleenen. Het is waarschijnlijk dat het van dese Soldaten is daar Plinius van spreekt onder den naam van eene soorte van kleyne Kreeft, aan wie hy het selve eygent. Haar gantsch lichaam is geweldig teeder, uytgenomen het hooft en de pooten. Sy hebben tot voet en tot verweering eenen grooten bek, den voet van eenen grooten Kreeft gelijk, met de welke sy den ingank van hare schelpe toe-sluy- | |
| |
ten, en haar gantsch lichaam beschermen. Hy is getant van binnen, en hy houd soo vast het gene hy kan betrappen, dat hy niet los laat sonder het stuk mede te dragen. Dit dier gaat vaardiger als de gemeene Slekke, ende en besmet de plaatse daar het over gaat niet met sijn slijm.
Alsmen dese Soldaat vangt, is hy'er om gesteurt, en maakt gerucht. Om hem het huys dat hy genomen heeft te doen over-geven, brengt men'er het vuur by: en terstont komt hy uyt sijne plaatse tevoorschijn. Soomen het hem aanbied om'er weder in te gaan, kruypt hy'er met sijn achterste in. Als'er vele gevonden worden, die op eenen selven tijd haar oud huys willen verlaten, en haar met een nieuw voorsien, dat haar alle behaaght; dan raken sy in een groote twisting, en na dat sy hartnekkigh hebben gevochten, en met hare bekken gespeeld, dan zijn de swakste ten laatste gedwongen om voor den overwinnenden te swichten, die terstont den Kink-hoorn in neemt, dewelke hy in vrede besit, gelijk als eene dierbare verkrijging.
Eenige van d'Inwoonderen eten'er van, gelijkmen in eenige plaatsen d'Aalkruyken doet: Maar sy zijn meer bequaam tot de Genees-konst als tot de voedinge. Want uyt hare schelpe genomen zijnde, en in de Son geleght, geven sy eene olye, die seer nuttigh is tot de genesing van koude sinkingen, en die ook gelukkigh word gebruykt om de hardigheden en de klieren des lichaams te versachten.
Daar zijn noch twee soorten van kleyne Slekken, die seer schoon zijn. D'eene zijn plat gelijk de mutsen van de Baskes, en van bruyne verwe. D'andere zijn scherp, en gedraayt als de Vijsel van eene Perse, sy zijn ook bestraalt met kleyne roode, geluwe en violette streepjes, die haar van de Lief-hebberen doen achten.
| |
II. Lid.
Van de lichtende Vliegen.
MEn siet in dese Eylanden verscheyde soorten van groote Vliegen van onderscheyde gedaanten en verwen. Maar men moet d'eerste plaatse geven, aan die onse Francoyschen noemen Lichtende Vliegen, die eenige Wilden Cucuyos noemen, en de Caraïbanen Coyouyou, met eenen naam die den anderen na by komt. Dese Vliege is niet prijselijk om hare schoonheyt, of om hare gedaante, die niets uytstekens heeft: maar alleenlijk om hare lichtende hoedanigheyt. Sy is van bruyne verwe, en van groote als een Kever. Sy heeft twee sterke en harde vlerken, onder de welke zijn twee geweldige dunne wiekjes, die niet tevoorschijn komen dan als sy vlieght. En dan is het ook datmen be- | |
| |
speurt hoe sy onder dese wiekjes eene klaarheyt heeft gelijk die van een kaars verlichtende den gantschen ommering. Boven dat hare twee oogen noch soo lichtende zijn, dat'er geene duysternissen gevonden worden over-al waar sy vlieght by nacht, dewelke ook de ware tijd is dat sy haar in haren glans vertoont.
Sy maakt geen gerucht al vliegende, ende en leeft niet als van bloemen, die sy op de boomen gaat plukken. Indien men haar klemt tusschen de vingeren, dan is sy soo glad en soo slibberachtigh, dat met de kleyne gewelden die sy doet om haar in vryheyt te stellen, sy ongevoeligh ontsnapt, en haar opening maakt. Indien men haar gevangen houd, besluyt sy alle het licht dat sy onder hare wiekjes heeft, ende en licht niet als met hare oogen, en noch wel swak te gelijken by den dagh die sy geeft in vryheyt zijnde. Sy heeft geenen angel noch geenen bek tot harer verweering. D'Indianen zijn seer verblijd als sy haar in hare hysen hebben, om haar te verlichten in plaatse van lampen. En van haar selven komen sy by nacht in de kameren die niet wel gesloten zijn.
Daar zijn verscheyde Blinkende wormen in dese Eylanden, die vliegen gelijk Muggen. Gantsch Italien, en alle d'andere landen van den Opgank zijn'er ook mede vervult. De beroemde Schrijver van Moyse Sauvé, maakt'er gewach van in de Voor-rede van sijn Werk. En op het eynde van het Gedicht, spreekt'er dese doorluchtige Dichter aldus af, in de beschrijving die hy ons geeft van eene nacht:
De duystere uuren, die by beurt den dagh doen swichten,
Vercierden 't Firmament al met ontelb're Lichten:
Daar wierd de Mane ontdekt, en hier beneên 't gekriel
Van levend zwevend vyer, van vonken met een siel:
Die wond'ren op de vlucht, die Sterretjes van d'aarde
Die met haar strale-goud de schaduwen vervaarden,
Die schatten daar een beeld van Godlijk licht in quam;
Alreets soo rijk van glants, en brandeloose vlam,
Haar aan Maria'es hooft tot pronk cieraden hechten,
Gelijk Carbonkel-steen, in hare schoone vlechten.
Maar hoe licht-rijk dat dese kleyne Sterren van het Oosten mogen wesen, sy zijn altoos niet anders als eene vonke te rekenen by het groote vuur dat dese vliegende Fakkel-lichten van Amerika uyt-stralen. Want niet alleenlijk maghmen, ter gunste van haar licht, sijnen wegh by nacht sien: Maar op de hulpe van dit licht, schrijftmen gemakkelijk, en men leest sonder moeyte de kleynste letter. Een Spaansch History-schrijver verhaalt, dat d'Indianen van het Ey- | |
| |
land van St. Domingo, haar dienden met dese kleyne Vliegen gehecht aan hare handen en aan hare voeten, gelijk keersen, om by nacht op de jacht te gaan. Men seyd ook dat eenige Indianen de lichtende vochtigheyt uyt-persen, die dese Vliegen in hare oogen en onder hare wieken hebben, en dat sy hare aangesichten en hare borst daar mede wrijven, in hare bly-feesten die sy by nacht houden: Het gene haar doet schijnen in het midden van de duysternissen, gelijk of sy t'eenemaal met vlammen waren over-kleed, en gelijk yselijke spoken, aan d'oogen der gener die haar aansien.
Men vangt dese Vliegen gemakkelijk by nacht. En hier toe moetmen alleen in de lucht bewegen een ontstêke brand-hout. Want terstont als de genen die op den aanvank van de nacht uyt de bosschen komen, dit vuur gewaar worden, geloovende dat dit van hare mede-gesellen zijn, soo vliegen sy recht na de plaatse daar haar dit licht verschijnt, en men werpt haar neder met den hoet, of sy haar selven tegen het brand-hout komende stooten, vallen in suyseling ter aarde.
Dit sal sonder twijffel alhier eene vermakelijke sake wesen over te dragen hetgene Mijn Heer du Montel (Francoysch Edelman, een personasie alsoo waarachtigh en geloofwaardigh, als hy geleert en naauw-keurigh is, en aan d'edelmoedige milddadigheyt van den welken wy vele schuldigh zijn van de brave en seldsame aanteykeningen die dese Historie verrijken) op dit onderworpsel noch nieuwlijkx aan eenen van sijne Vrienden heeft geschreven. Siet hier dan 't geen hy'er af seght. ‘Zijnde in het Eyland Hispanjola, of St. Domingo, hebbe ik dikwils stille blijven staan, op den in-gank van de nacht, voor de kleyne hutjes die wy'er beworpen hadden, om'er eenige dagen door te brengen, verwachtende dat ons Schip verholpen was: Ik ben, segge ik, dikwils stille blijven staan, om de lucht t'aanmerken in verscheyde plaatsen verlicht door dese kleyne dwaal-sterretjes. Maar boven alles, dit was een van d'allerschoonste dingen om te sien, wanneer sy by die groote boomen naderden, die eene soorte van Vijgen dragen, en die tegen-over onse hutten stonden. Want sy deden duysent keeren terstont rondom, terstont tusschen de takken van dese dicht-gebladerde boomen, die voor eenen korten tijd het licht van dese kleyne sterretjes bedekten, en deden haar in verduystering vallen, en gaven ter selver tijd dese lichjes weder, en ook hare stralen, tintelende met door-schitteringen tusschen de bladeren heen. De klaarheyt quam tot onse oogen terstont slim en van ter zijden, terstont op eene rechte streck, en recht op en neder gaande. Dan dese blikkerende Vliegen haar uyt de duysternissen van dese boomen reddende, en naderende by ons, sagen wy haar op de na-buerige Oranje-boomen, die sy geheel in vuur stelden, ons geven- | |
| |
de het gesicht van hare schoone vergulde vruchten die de nacht ons hadde ontrukt, emaillierende hare bloemen, en gevende eene soo levendige verwing aan hare bladeren, dat haar groen natuurlijk aangenaam zijnde, sijn glans noch verdubbelde en aanmerkelijk verhief door dese rijkelijke verlichting. Ik wenschte alsdoen de behendigheyt van de Schilders te hebben, om eene nacht te vertoonen van soo vele vuuren verheldert, en een landschap soo vermakelijk en soo licht-rijk. Neemt het niet ten quaden, dat ik soo lange blijf staan op de vertelling van eene Vliege, dewijl du Bartas haar ten anderen tijde plaatse heeft gegeven onder de Vogelen, in den vijfden dagh van sijne eerste weke, en heeft'er aldus deftighlijk af-gesproken.
Alreets de Cucues in 't Nieuw Hispanje, dragen
Twee vyeren voor in 't hooft, twee koele blixem-slagen,
Een onder elke wiek; waar by een snêge naald
Om 's Koninks Ledekant gordijnen stikt en maald:
En in de swartste nacht, de Draayer, om te pralen,
Beeld konstigh 't wit yvoor by dese Fakkel stralen:
By haar telt en her-telt de Woekenaar sijn schat:
By haar een wijse hand haar gulde penne vat.
Indien men een kristalle vat hadde, en daar in vijf ofte ses van dese schoone Muggen dede, daar is niet aan te twijffelen of het icht dat sy souden geven, mocht alle dese wonderlijke uyt-werkingen te wege brengen, die alhier beschreven zijn door die uytstekende Dichter, en soude eene levendige en onvergelijkelijke fakkel verschaffen. Maar voorts, van dat dese Vliegen dood zijn blinken sy niet meer. Alle haar licht dooft uyt met haar leven.’ Dat is het aangenaam verhaal van onsen waardigen Edelman.
| |
III. Lid.
Van de Falanges, zijnde eene soorte van groote Vliegen.
OM te komen tot d'andere soorten van groote Vliegen die in de Voor-eylanden gesien worden, en die eenige Falanges genoemt hebben: boven de Cucuyos, zijn'er die veel grooter zijn, en van eene vreemde gedaante. Men vind'er die twee snuyten hebben, gelijk die van de Elefant: d'eene gekromt na boven, en d'andere na beneden. Eenige anderen hebben drie hoornen, eene voort komende uyt den rugge, en d'andere twee uyt het hooft. Het overschot van het lichaam, alsoo wel als de hoornen, is swart en blinkende gelijk eene gitte. Daar zijn'er die eenen grooten hoorn hebben vier duymen lang, op | |
| |
de wijse van een Snippe-bek, boven op gelikt, en van onder met een wolligh hayr bedekt, dewelke haar uyt den rugge komt, en gaat voort recht toe op het hooft, aan het bovenste van den welken noch eenen anderen hoorn is, gelijkvormig met die van een Cerf volant of Vliegend hert, die swart is gelijk Ebben-hout, en helder als glas. Het gantsche lichaam is van feuillemorte verwe, glad, en geloofwerkt. Haar hooft en hare muyl is als een Simme, sy hebben twee groote en stijve oogen, een gesplete keel, en tanden gelijk een saagh. Laat ons hier noch hooren, wat onsen getrouwen en naauw-keurigen Reysiger op dit onderwopsel verhaalt.
‘Ik hebbe gesien, seght hy, eene soorte van groote Muggen, volkomen schoon. Sy was ontrent drie duymen lang. Haar hooft was azuur-verwigh, op de wijse als dat van een Spring-haan, ten zy dat de twee oogen groen waren gelijk een Esmaragd, en geboord met een kleyn wit kantje. Het opperste van de wieken, was van een blinkend violet, geloofwerkt met verscheyde by-voegselen van inkarnaat verwe, verheven met eenen kleynen natuurlijken silveren boord. Voorts dese by-voeghselen waren soo wel op hare wel-voeghlijkheyt waar-genomen, dat het scheen of de passer en het penceel daar alle de regelen van de Doorsicht-kennis, en alle de versachtingen van de Schilder-konst in hadden besteed. Het onderste van het lichaam was van de selve verwe als het hooft, uyt-gesondert dat sy ses swarte voeten hadde eygentlijk tegen den buyk gevouwen. Alsmen de vlerken uytrekte, die hart en vast waren, soo bespeurdemen twee wiekjes, die dunner waren als zijde doek, en root als scharlaken. Ik sagh haar op het Eyland van het Heyligh Kruys, onder de handen van eenen Engels-man, en ik stelde ter selver uure de beschrijvinge op mijne tafeltjes. Ik geloofden in het beginsel dat sy door de konst gemaakt was, om dit soo levendigh inkarnaat, en om des silvere boorden; maar haar gehandelt hebbende, erkende ik dat sonder twijffel de natuure in hare vrolijkste luymen zijne, haar selve hadde vermaakt, om dese kleyne Koninginne onder d'Ondieren, soo rijkelijk op te pronken.’
| |
IV. Lid.
Van de Duysend-beenen.
DIt Ondier is alsoo genaamt, ter oorsake van de by-na ontellijke menighte van sijne beenen, die het gantsche onderste van sijn lichaam over-eynde stêken, en die het dienen om met eene ongelooflijke haastigheyt over d'aarde te kruypen, dan voornamentlijk als het vervolght word. Het is ontrent ses | |
| |
duymen lang. Het bovenste van sijn lichaam is geheel bedekt met getaneyte schubben, die geweldigh hart zijn, en d'eene in d'andere gevoeght, gelijk de leyen van een dak: maar het gene gevaarlijk is in dit dier, is, dat het bijters in sijn hooft en in sijnen staart heeft, daar het soo fel mede prikkelt, en soo quaad een vergif door laat glijden in het deel dat het gequetst heeft; datmen den tijd van vier-en-twintigh uuren, en somtijds langer, daar eene geweldigh scherpe smerte door gevoelt.
| |
V. Lid.
Van de Spinne-koppen.
MEn siet in verscheyde Voor-eylanden, groote Spinne-koppen, die eenige gestelt hebben onder den ry van de Falanges, ter oorsake van hare wanschapene gedaante, en van hare soo uytstekende groote, dat als hare pooten uyt-gespreyt zijn, sy meer ommering hebben als de palm van de hand geene breedte heeft. Haar gantsch lichaam is te samen geset van twee deelen, waar van het eene plat is, en het andere van eene ronde gedaante, die tot een punt eyndight, gelijk een duyven-ey. Sy hebben alle een gat op den rugge, dat als haren navel is. Hare kele kan niet wel onderscheyden worden, om dat sy by-na gantsch is bedekt onder een grijs wit hayr, dat somtijds door-mengt is met rood. Sy is aan weder-zijden gewapent met twee scherpe weêrhaken, die van eene vaste stoffe zijn, en van een soo glad en soo blinkend swart, dat de Lief-hebberen haar in goud setten, om haar te gebruyken in plaatse van Tant-stokers, die geweldigh geacht zijn van die de kracht kennen die sy hebben, die bestaat in de deelen die'er mede gevreven worden, te behoeden voor smerte, en voor alle bedervingen.
Als dese Spinne-koppen oud geworden zijn, zijn sy over-al met een swartachtigh dons bedekt, dat alsoo sacht, en alsoo dicht is als fluweel. Haar lichaam word gedragen door tien beenen, die ruygh zijn aan de zijden, en stekeligh aan d'onderkant met kleyne puntjes, die haar dienen om gemakkelijker te haken aan alles daar sy willen op-klimmen. Alle dese beenen komen uyt het voorste gedeelte: sy hebben yeder vier voeghselen of leden, en aan het eynde zijn sy voorsien met eenen swarten en harden hoorn, die in twee verdeelt is als een kleyne vork.
Sy verlaten alle de jaren hare oude huyt, gelijk de Serpenten, en de twee weêr-haken die haar tot tanden en verweering dienen; wie dese kostelijke uytschuddingen ontmoet, kan'er in bemerken de gantsche gedaante van haar lichaam, soo als wy die hebben doen af-schilderen op het eynde van dit Hooft-
| |
[pagina t.o. 128]
[p. t.o. 128] | |
| |
| |
stuk. Hare oogen zijn soo kleyn, en soo hol, dat sy niet anders schijnen als twee kleyne stipjes. Sy voeden haar met vliegen, en diergelijke gewormten; en men heeft bespeurt dat in eenige gewesten sy webben spinnen, die soo sterk zijn, dat de kleyne Vogelen die'er haar in verwarren, ter naauwer nood daar uyt konnen raken. Men seght het selve van de Spinne-koppen die gemeenlijk gevonden worden op de Bermudesche Eylanden die door de Engelschen worden bewoont; het is ook seer gelooflijk dat sy van eene selve soorte zijn.
| |
VI. Lid.
Van den Vliegenden Tyger.
MEn heeft aan dit Ondier den naam van Vliegende Tyger gegeven, om dat het over sijn gantsch lichaam geteykent is met vlekken van verscheyde verwen, even als den Tyger. Het is van groote als een Vliegend-hert. Sijn hooft is scherp, en verciert met twee groote oogen, die alsoo groen, en alsoo blinkende zijn als eenen esmaragd. Sijne kele is gewapent met twee harde haken, en soo scherp als mogelijk is, met de welke het sijnen roof houd, terwijl het daar het sap uyt suygt. Sijn gantsch lichaam is bedekt met een harde en bruyne korst, die hem dient als voor een pantzier. Sijne vlerken, die ook van eene vaste stoffe zijn, bedekken vier wiekjes, die alsoo dun zijn als zijde doek. Het heeft ses pooten, die yeder drie leden hebben, en die stekeligh zijn met verscheyde kleyne puntjes. Geduerende de dagh, is het altijd bêsigh met jagen na andere On-dieren, en by nacht dan sit het op de boomen, van waar het een gerucht maakt als den sang van de Krekels.
| |
VII. Lid.
Van de Honich-byen, en van eenige andere On-dieren.
DE Honich-byen, diemen in de Voor-eylanden siet verschillen niet veel van die in het Zuyderlijke Amerika gevonden worden: maar d'eene en d'andere zijn kleyn'er als die van Europa. Daar zijn'er die grijs zijn, en andere die bruyn of blaauw zijn: dese laatste maken het meeste wasch, en den besten honich. Sy vertrekken haar alle in de klooven van de Rots-steenen, en in het holle van de boomen. Haar wasch is sacht, en van sulk eene swarte verwe, dat'er geene konst-grepen zijn bequaam om het wit te bleeken: Maar in vergelding haren honich is veel witter, veel soeter, en helderder, als die wy in dese gewesten hebben. Men magh haar handelen sonder eenigh gevaar, om dat sy by-na alle on-voorsien zijn van angelen.
| |
| |
Men vind noch in dese Eylanden, verscheyde Vliegende Herten, en een oneyndigh getal van Spring-hanen, en van Capellen, die verwonderlijk schoon zijn. Daar worden ook gesien en op d'aarde en in de lucht verscheyde onverdraaghlijke en gevaarlijke On-dieren, die d'Inwoonderen grootelijkx quellen: maar wy sullen van dese ongemaklijkheden, en van eenige andere spreken in de twee laatste Hooft-stukken van dit eerste Boek.
|
|