| |
Twaalfde Hooft-stuk.
Van Vijf soorten van vier-voetige Beesten, diemen in dese Eylanden gevonden heeft.
EEr de Spanjaarden en de Portugeesen Bevolkingen in Amerika hadden op-gerecht, soo saghmen'er noch Paarden, noch Ossen, noch Koeyen, noch Hamelen, noch Schapen, noch Geyten, noch Verkens, noch Honden. Maar om hare Scheep-vaarden gemakkelijker te maken, en hare Schepen ter nood te ververschen, wierpen sy van alle dese dieren op verscheyde gewesten van dese nieuwe Werelt, alwaar sy soodanigh zijn vermenighvuldight, dat sy'er tegenwoordigh meer gemeen zijn, als in eenigh gewest van Europa.
Boven dit uytheemsch Beestiaal, zijn'er ten allen tijden in de Voor-eylanden geweest, eenige vier-voetige Beesten, als daar zijn, den Oppassum, den Javaris, den Tatou, den Agoutii, en de Gemuskerde Ratte, waar van wy de beschrijvingen sullen doen in dit Hooft-stuk.
| |
| |
| |
I. Lid.
Van den Opassum.
DEn Opassum, die het selve dier is dat de Brezilianen Carigueya noemen, is van groote als een Kat. Sijnen muyl is scherp, sijn benedenste kake-been korter als het bovenste, gelijk het Verken, sijne ooren lang, breed, en recht, en sijnen staart lang en kaal aan 't eynde, en na beneden om-gekromt. Hy is op sijnen rugge gedekt met swart hayr, door-mengt met grijs, en onder den buyk en onder den hals is hy geluw-achtigh. Hy heeft uytmuntende scherpe nagelen, met dewelke hy lichtelijk op de boomen klautert. Hy voed hem met Vogelen, en doet de jacht op de Hoenderen gelijk de Vos, maar by gebrek van roof, soo voed hy hem met vruchten.
Het gene yets eygen is aan dit Dier, is, dat door eene wel-aanmerkelijke besonderheyt, het eene beurse van sijn eygen vel onder den buyk gevouwen heeft, in de welke het sijne jongen draaght, die het ontlost op de aarde als het wil, dese natuurlijke beurse ontsluytende. Dan als het voort gaan wil, doet het die weder open, en de jongen kruypen'er in, en alsoo brengt het haar over-al. Het wijfje zooght haar sonder haar op d'aarde te leggen; want hare mammen zijn bedekt in dese beurse, die van binnen is over-kleed met een veel sachter hayr als dat van buyten is. Het wijfje brengt gemeenlijk ses jongen voort. Maar het mannetje, dat ook eenen diergelijken natuurlijken sak onder den buyk heeft, draaght haar op sijn beurt, om het wijfje te verpoosen, hoewel hy haar niet kan zoogen. Dese dieren zijn in de Virginie en in het Nieuw-Spanje gemeen. De Walvisch van de Natuyre het gemak van soodanigh een sak niet ontfangen hebbende, heeft de behendigheyt, na het seggen van Philostrates, om sijne jongen in sijne kele te verbergen. En het Weseltje bemint sijne jongen soo, dat vreesende of mense hem soude ontstelen, het haar ook in sijne kele neemt, en haar voert van d'eene plaatse op d'andere.
| |
II. Lid.
Van den Iavaris.
DAar is ook op eenige van dese Eylanden, gelijk op Tabago, eene soorte van Wilde Verkens, die van gelijke ook gesien worden in Brezil, en in Nicaragua. Sy zijn by-na in alles de Wilde Verkens van onse wouden gelijk. Maar sy hebben weynigh spek, korte ooren, by-na geen staart, en sy dragen de navel op den rugge. Men siet'er die geheel swart zijn, en andere die eeni- | |
| |
ge witte vlekken hebben. Haar knorren is ook vervaarlijker, als dat van de tamme verkens. Men noemt haar Javaris. Dit wildbraad is van tamelijk goede smaak: Maar het is moeyelijk te vangen, om dat dit wild Verken een lucht-gat op den rugge hebbende, waar door het sijnen adem verhaalt, en sijne longen ververscht, seer onvermoeybaar is in den loop; en als het gedwongen is stille te staan, en vervolght word van de honden, is het met sulke scherpe en sulke snijdende verweeringen gewapent, dat het alles verslint wat stout genoeg is om het te derven naderen.
| |
III. Lid.
Van den Tatou.
DE Tatous, die ook op Tabago gevonden worden, zijn met eene harde schubbe gewapent, met de welke sy haar dekken en haar beschutten als met een borst-harnas. Sy hebben het hooft van eene Bigge, en de muyl ook soo, met de welke sy in d'aarde wroeten. Sy hebben ook aan ydere poote vijf geweldige scherpe nagelen, die sy gebruyken om d'aarde vaardigh op te krabben, en de wortelen t'ontdekken, waar mede sy haar mesten geduerende de nacht. Men houd dat haar vleesch lekker is om t'eten, en dat sy een kleyn beentje aan de staart hebben, dat de doofheyt geneest. Men heeft ondervonden dat het helpt aan het geruysch, en stilt de pijne van d'ooren, alsmen het daar insteekt in kottoen gewonden. Daar zijn'er die soo groot zijn als Vosschen, maar die van Tabago zijn veel kleynder.
Als dese dieren vervolght worden, en als sy hare ruste nemen, dat sy gemeenlijk des nachts doen, soo maken sy haar rond als een kloot, en sy versamelen soo wel hare voeten, haar hooft, en hare ooren onder hare harde en vaste schubben, dat'er niet een gedeelte van haar lichaam is, het welke niet is bedekt onder dit natuurlijk pantzier, dat op de proeve ondoordringelijk is tegen de wapenen van de Jagers, en de tanden van de honden; en als sy by eenige steylte zijn, laten sy haar van boven nederwaarts rollen, sonder vreese van haar te beschadigen. Linschoten verhaalt dat in d'Oost-Indiën, in de riviere van Goa een Zee-monster gevangen wierd, gantsch overdekt met schubben soo hart als yser; en dat alsmen het aanraakte, het sich soo als een bal in malkander trok.
| |
| |
| |
| |
| |
IV. Lid.
Van den Agouty.
DEn Agouty, is van bruyne verwe, trekkende na den swarte. Sijn hayr is rouw, helder, en hy heeft een kleynen staart sonder hayr. Hy heeft twee tanden in het opperste kaak-been, en soo vele in het benedenste. Hy houd sijn eten in sijne voorste pooten, gelijk het Enchoorentje. Hy geeft een schreeuw alsof hy onderscheydentlijk seyde Coüyé. Men vervolght hem met de honden, om dat sijn vleesch, hoewel dat het wat wildachtigh smaakt, van verscheyde soo hoogh word geacht als dat der jonge Konijnen. Als hy gejaaght word, beschermt hy hem in de holen van de boomen, waar uyt men hem doet komen met rook, na dat hy wonderlijke schreeuwen heeft gegeven. Indien men hem jong vangt, word hy gemakkelijk tam, en als men hem toornigh maakt, soo rijst het hayr op sijnen rugge over eynde, en hy schopt d'aarde met sijne achterste pooten, gelijk de Konijnen doen. Hy is ook van hare groote. Maar sijne ooren zijn kort en rond, en sijne tanden zijn scherp-snijdende gelijk een scheer-mes.
| |
V. Lid.
Van de Gemuskerde Ratten.
DE Gemuskerde Ratten, die onse Francoyschen Piloris noemen, maken den meesten tijd hare vertrek-plaatse in de holen der aarde gelijk de Konijnen, ook zijn sy by-na van de selve groote; maar wat de gedaante betreft, hebben sy geenigh onderscheyt met die van de groote Ratten diemen elders siet; ten zy dat het meeste gedeelte het hayr van den buyk wit heeft gelijk het hebben de diertjes diemen in Vrankrijk Glirons noemt, en dat van het overschot des lijfs swart of taneyt. Sy geven een gemuskerden reuk die het herte verflaauwt, en de plaatse van hare schuyling soo krachtigh bereukwerkt, dat het seer gemakkelijk is haar t'onderscheyden.
Het vaste land van Amerika voed verscheyde vier-voetige dieren, die in geenige van dese Eylanden gevonden worden.
|
|