| |
Tiende Hooft-stuk.
Van de Planten, Kruyden, en Wortelen van het Land der Voor-eylanden.
NA dat wy in de voorgaande Hooft-stukken vertoont hebben, de Boomen en de Boomtjes, waar mede het Land der Voor-eylanden rijkelijk is overdekt: soo moeten wy nu komen tot d'aanmerking van verscheyde seldsame Planten, Kruyden, en Wortelen waar van het ook overvloedigh is voorsien.
| |
I. Lid.
Van drie soorten van Pyman.
DE Plante die onse Francoyschen noemen Pyman of Amerikaansche Peper, is de selve die de natuurlijke des Lands noemen Axi of Carive. Sy wast dicht, gelijk een kleyn bosje sonder doornen. Haren stam is over-kleed met een asch-verwige huyt, sy draaght verscheyde kleyne takjes, die beladen zijn met eene menighte van bladeren, langwerpigh, getant, en van verwe als aan-koment groen. Daar zijn'er van drie soorten die nergens in onderscheyde zijn als in de gedaante van de schelle, of van de vrucht die sy dragen. D'eene brengt niet als een kleyne roode knop voort, die langwerpigh is gelijk een Kruyt-nagel, hebbende van binnen een dun zaad, veel heeter als de spece-
| |
| |
ryen die van den Op-gank komen, en by-na in-brandende, het welke dese bijtende hoedanigheyt lichtelijk mede deelt, aan alles daar het by gebesight word.
D'andere soorte, heeft een veel dikker schelle, en langer, die volkomen vermillioen word, rijp zijnde, en alsmen die in saucen gebruykt, maakt sy haar geluw, gelijk de Safraan soude doen.
De derde, heeft noch een grooter schelle, die tamelijk dik is, root gelijk het levendighste Coraal, en die niet eenparigh is vereenight. Het graan soo scherp niet zijnde, noch soo gekruydet als dat van d'andere, hangt in het midden. Dit is een van de schoonste vruchten, diemen soude mogen sien, als hy rijp is. Men heeft'er graan af gebracht in Vrankrijk en elders, dat tot volkomentheyt is gekomen. Maar de vrucht word niet wel soo groot als in Amerika. Men gebruykt dese schelle, en het graan dat'er in is, in plaatse van peper, om dat dese vrucht een verheven smaak geeft by-na als die van dese specerye. D'uytkom- | |
| |
sten niet te min zijn soo loffelijk niet; want na dat hy een weynigh op de tonge heeft gebeten, soo ontsteekt hy het gehemelte door sijne in-bijtende kracht: in plaatse van de borst te versterken, en te verwarmen, soo verswakt hyse, en veroorsaakt'er verkouwingen; Of liever, na het gevoelen van de Genees-meesteren, verwarmt hy haar niet als te veel, en verswakt haar door sijn in-brandende kracht, daar geen koutheyt veroorsakende als by toe-val, voor soo veel als hy de wortel-vochtigheyt verteert, die den Setel van de warmte is. Daarom bespeurtmen in de Eylanden, dat die hem gemeenlijk gebruyken in haar eten, de maagh-qualen onderworpen zijn, en verkrijgen een geluwe verwe.
| |
II. Lid.
Van den Tabak.
DE Plante van Tabak, alsoo genaamt ter oorsake van het Eyland van Tabago, of na de meyning van eenige, is sy eerst ontdekt geweest door de Spanjaarden; is ook genaamt Nicotiane, na den naam van mijn Heer Nicot Genees-meester, die haar in Europa eerst in gebruyk bracht, en die haar sond uyt Portugaal in Vrankrijk. Men geeft haar ook den naam van Koninginne-Kruyd, om dat van Amerika gebracht zijnde, sy de Koninginne van Spanjen wierd aan-geboden, gelijk als eene seldsame plante, en van wonderlijke kracht. De Spanjaarden geven haar dat meer is noch den naam van Heyligh Kruyd, om d'uytstekende uytwerkingen die d'ondervinding haar daar van heeft doen gevoelen, gelijk Garcilasso getuyght, in het 25 Hooftstuck, van het 2 Boek sijner Koninklijke Uytleggingen van d'Yngas van Peru. Voorts men noemt haar Petun, hoewel Jan de Lery daar over seer gram word, staande houdende dat de Plante die hy in Brezil gesien heeft, en die de Taupinambous Petun noemen, t'eenemaal onderscheyden is van onsen Tabak. De Caraïbanen noemen haar in hare natuurlijke taal Y-ouli. Men kende ten anderen tijde in d'Eylanden geene andere Tabak-planten, als die d'Inwoonderen gemeenlijk groenen Tabak noemen, en Tabak als de Tonge, ter oorsake van de gedaante van sijn blad: Maar sedert datmen daar uyt het Vaste-land heeft gebracht, van het zaad der gene diemen noemt Verines Tabak, en Tabak der Amazonen, heeftmen daar ook in die vier soorten verdeelt. De twee eerste zijn van het grootste in-komen: maar de twee andere zijn de meest geachte, om haren goeden reuk.
Alle dese soorten van Tabak-planten, wassen in d'Eylanden van de hoogte als een man en meer, wanneer men hare aan-groeying niet verhindert, den top van hare stronken af-snijdende. Sy dragen menigte van groene bladeren, lang, ruych | |
| |
van onder, en diemen soude seggen ge-olyt te wesen alsmen haar handelt. Die beneden aan de planten groeyen, zijn breeder en langer, gelijk meer voedsel trekkende uyt de vochtigheyt van de wortel. Sy schieten uyt haar top kleyne rankjes, die een bloeme dragen op de wijse van een kleyn klokje, dewelke van een helder violet is. En als dese bloeme droogh is, dan komt'er een kleyne knop in hare plaatse, waar in het zaad is begrepen, dat van bruyne verwe is, en uytnemende dun.
Somtijds vindmen onder de bladeren, en onder de takken van dese plante de nesjes van die kleyne vogeltjes diemen Colibris noemt, en die wy in hare plaatse sullen beschrijven.
| |
III. Lid.
Van den Indigo.
DE stoffe, waar van men dese violette verwing maakt diemen Indigo noemt, word van eene Plante getrokken, die haar uyt de aarde niet ver-
| |
| |
heft als een weynigh meer dan twee voeten en een half, Haar blad is kleyn, van een aan-koment groen dat na den geluwen trekt als sy rijp is. Hare bloeme is roodachtigh. Sy komt van graan, datmen by grippels op een rechte streep zaayd. Haren reuk is geweldig on-aangenaam; in het tegendeelige van die soorte van Indigo die in Madagaskar word gevonden, dragende kleyne bloemtjes, purper-verwigh, door-mengt met wit, die wel rieken.
| |
IV. Lid.
Van de Gember.
ONder de Speceryen van het Oosten, diemen besocht heeft om te doen wassen in Amerika, is'er geene die soo wel geslaaght is als de Gember, die'er overvloedigh voort-komt, en tot sijne volkomentheyt. Dit is de wortel van eene Plante die niet veel boven d'aarde verheven is, wiens bladeren groen
| |
| |
en langwerpigh zijn, gelijk die van de Rieten, en van de Suyker-rieten. Hare wortel spreyd sich uyt niet in diepte, maar in de breedte, en leght tusschen lucht en aarde, gelijk een hand die verscheyde vingeren heeft rondom uyt-gespreyd. Waar door men hem ook Poote noemt, onder d'Inwoonderen der Eylanden. Dese Plante kan voort-spruyten uyt zaad, of gelijk het meest gedaan word, uyt sekere kleyne worteltjes, die gelijk draadjes groeyen, rondom den ouden stronk, en de dikste wortelen, even als aan de graauwe erweten. Sy wast lichtelijk op alle de Voor-eylanden, en besonderlijk op St. Christoffel. Ook sedert den Tabak op soo gering een prijs gekomen is, soo doetmen handel met de Gember, met gelukkige uytkomst.
| |
V. Lid.
Van de Pataten.
DE Patate, die eenige Batate noemen, is eene wortel die by-na van de gedaante is als de Artisiokken onder d'aarde diemen Toupinambous, of
| |
| |
Indiaansche Artisiokken noemt, maar van en veel verheven'er smaak, en van eene veel betere hoedanigheyt voor de gesontheyt.
Wy sullen hier gelegentheyt nemen om in het voor-bygaan by maniere van uyt-spatting te seggen, dat dese Toupinambous die heden niet alleen seer gemeen in dese quartieren zijn, maar seer gering en seer veracht, en die weynigh meer zijn als de spijse der arme lieden, ten anderen tijde geweest zijn onder d'allerongemeenste wellusten. Want in de prachtige maaltijden die te Parijs gegeven wierden door de Princen, aan eenige Af-gesanten in het jaar duysent ses hondert sestien, disten men haar op gelijk een kostelijke en uytmuntende lekkernye. Laat ons weder tot onse Patate keeren.
Sy wast tot volkomentheyt in lichte aarde, middelmatigh vochtigh, en een weynigh gebout zijnde. Sy schiet menighte van sachte bladeren uyt, van een seer bruyn groen, die by-na van gedaante zijn als de Spinnasie. Sy komen uyt verscheyde ranken die langs de aarde kruypen, en die terstont alles wat daar rondom is in het breede en in het lange beslaan; en soo d'aarde wel bereyd is, brengen dese ranken in korten tijd verscheyde wortelen voort, door het middel van sekere wit-achtige adertjes of draatjes, die van onder de quasten uyt-schieten, en die gemakkelijk door d'aarde in-dringen. Sy draaght een bloem by-na van de selve verwe als de wortel is, en in maniere van een klokje, aan het eynde van het welke het graan komt. Maar gemeenlijk om dese vrucht voort te teelen, soo neemtmen alleenlijk van dese ranken, die, gelijk wy geseght hebben, haar over-al uyt-krullen, en men leght haar in eene bebouwde aarde, alwaar sy ten eynde van twee of drie maanden hare wortel hebben voort gebracht: Dewelke ook dese kracht heeft, dat aan schijven gesneden zijnde, en in d'aarde geleght, sy hare wortel en hare bladeren voort brengt; gelijk of sy haar zaad in yeder van hare minste gedeelten hadde: even als de Natuur-kenners dit toe-schrijven aan het Coriander-zaad, en aan d'Artemisia of het Moeder-kruyd, van het welke sy seggen, dat het self uyt sijne assche weder geboren word.
Dese wortelen zijn van onderscheyde verwen, en uyt een selve veld salmen'er dikwijls trekken die wit zijn, als de gemeenste; die violet zijn; die root zijn, gelijk de Biete-wortelen; die geluw zijn; en die gemarmert zijn. Sy zijn alle van een uyt-nemenden smaak: want aangesien sy met geen water zijn vervult, en dat sy zijn gewassen in een middelmatigh vochtigh en droogh land, dat van het eene en van het andere mede-deelt, soo hebben sy den smaak van Castanjen, en zijn van een beter voedsel als de Cassave, die het lichaam uyt-drooght; want sy zijn soo dorre niet. Ook gebruyken verscheyde Engelschen dese wortel in plaats van brood en van Cassave, en braden haar hier toe | |
| |
onder d'assche, of op vyer-kolen: want aldus toe-bereyd zijnde, zijn sy van beter smaak, en sy verliesen die windachtige hoedanigheyt, die het meeste deel der wortelen hebben. Maar gewoonlijk laatmen haar braden in een grooten yseren pot, op den bòdem van de welke men een kleyn weynighje water doet: Dan stoptmen sorghvuldighlijk met lijnwaat het deksel over-al dicht toe, op dat sy door dese verstikte hitte souden braden. En dat is den gemeensten op-disch voor de dienaren en voor de slaven des Lands; die haar eten soo uyt den pot komende, met eene soppe gemaakt van Pyman, en Oranje-sap, die onse de Francoyschen Pymantade noemen.
Men moet bekennen dat indien dese wortel soo gemeen niet was, sy veel meer gepresen soude worden. De Spanjaarden stellen haar onder hunne wellusten, en sy bereyden haar met boter, met suyker, met muskaten, of met Caneel. Andere die maken haar tot pap, en doen'er veel vet by, en peper, of Gember, en dus bevinden sy dat dit een uytnemend eten is. Maar de meeste Bewoonderen der Eylanden maken'er soo veel werkx niet af: Eenige plukken ook de teedere botten van het eynde der ranken, en na dat sy die hebben laten koken, soo eten sy die als salaat, in maniere als Aspersies, of Hoppe.
| |
V. Lid.
Van den Ananas.
DEn Ananas is gehouden voor d'allerlekkerste vrucht, niet alleen van dese Eylanden, maar van geheel Amerika. Hy is ook soo schoon en van soo soet een reuk, datmen soude seggen dat de Natuure in sijne gunste heeft besteed, alles wat sy allerseldsaamst, en allerdierbaarst onder alle hare schatten bewaarden.
Hy wast op een stronk ruym een voet hoogh, die bekleed is met ontrent vijftien of sestien bladeren, van lengte als die van de Kaardons, en van breedte als de palm van de hand, en van de gedaante als die van d'Aloës. Sy zijn scherp aan d'eynden, gelijk die van de blaauwe Lelyen, een weynigh uyt-geholt in het midden, en van weder-zijden gewapent met kleyne doornen, die seer scherp zijn.
De vrucht die tusschen dese bladeren wast, en die op desen stronk verheven staat, is somtijds van groote als een Meloen. Sijne gedaante komt seer na-by die van de Pijn-appel. Sijne schorse, die verheven is met kleyne by-voeghselen in maniere van schobben, van een bleek groen, met inkarnaat geboord, leggende op een geluwe grond, is beladen van buyten met verscheyde kleyne bloemen, die na de verscheyde aangesichten van de Son, haar bekleeden met
| |
| |
| |
| |
soo vele verscheyde verwen alsmen in den Regen-boogh bespeurt. Dese bloemen vallen ten deele af, na de mate dat de vrucht rijp word. Maar dat hem meerder glants geeft, en dat hem heeft verworven den tijtel van Koning onder de vruchten, is dat hy gekroont is met een grooten tros, gevlochten van bloemen en van verscheyde bladeren, vast, en getant, die van een levendigh en blinkend root zijn, en die hem eene verwonderlijke bevalligheyt geven.
Het vleesch, of de pappe die onder de schorse begrepen word, is een weynigh draadachtigh; maar het versmelt t'eenemaal tot sap in de mond. Hy heeft sulk een verheven smaak, en die hem soo eygen is, dat de genen die hem volkomentlijk hebben willen beschrijven, en dit niet konnende doen onder een eenige gelijkenis, ontleent hebben alles wat lekker word gevonden in de blaauwen pruym, in de Aard-besie, in de Muskaat, en in de Renet-appel, en na dat sy dit alles hadden geseght, waren sy gedwongen te belijden, dat hy noch een bysonderen smaak heeft, die niet lichtelijk uyt-geleyd kan worden.
De kracht, of de voort-teeling, door dewelke dese vrucht hem kan vereeuwigen, bestaat niet in sijne wortel, of in een kleyn ros graan, dat dikwils in sijn pap ontmoet word: Maar in die ruyker waar mede hy bedekt is. Want soo ras als sy in d'aarde is geleght, neemt sy wortel, schiet sy bladeren uyt, en ten eynde van het jaar brenght sy een nieuwe vrucht voort. Men siet dikwils van dese vruchten, die beladen zijn met drie van dese trossen, die alle de kracht hebben van hare soort-gelijken te behouden. Maar yder stronk draagt geen vrucht als eene eenige reyse.
Daar zijn'er van drie of vier soorten die de Bewoonderen der Eylanden af-gesondert hebben, of door hare verwe, of door hare gedaante, of door haren smaak: te weten, den witten Ananas, den Scherpen, en die sy de Renette noemen. Desen laatsten is meer geacht dan de twee anderen, om dat als hy rijp is, hy wat den smaak aangaat, alle dese ongemeene hoedanigheden besit die wy geseght hebben; hy heeft ook een aangenamer reuk als d'andere, en hy maakt de tanden minder eggerigh.
De natuurlijke Indianen des Lands, en onse Francoyschen die in d'Eylanden woonen, maken van dese vrucht een sekeren uytstekenden drank, die de Malvezey seer gelijk is, als hy eenigen tijd is bewaart. Men maakt'er ook eene vloeyende confiture af, dewelke eene van de schoonste en van de lekkerste is, van alle diemen uyt Indiën brenght. Men snijd ook de schorse in twee, en men confijt haar droogh met een gedeelte van de dunste bladeren, daar na voeghtmen haar vaardigh te samen, na de kunst, en men over-korst haar met een gesuykerde korste, die de gedaante van de vrucht en van sijne bladeren volkomentlijk bewaart, en die in dese gelukkige gewesten | |
| |
doet sien, niet tegenstaande de hitte van den brandenden Hemel-riem, een soete beeltenis van de droevige voortbrengselen van de Winter.
Men heeft een lange wijle van dese vrucht gegeten, sonder te bemerken d'ongemeene gebruyken die hy in de Genees-konst heeft; maar tegenwoordigh heeft d'ondervinding doen kennen dat sijn sap een verwonderlijke kracht heeft om de geesten te verquikken, en om de verslagene herten te verheffen; men gebruykt het ook gelukkigh om de mage te versterken, de wan-smaken te verjagen, en den honger te herstellen. Het verquikt ook verwonderlijk die met graveel gequelt zijn, of met pijn in het water maken, en selfs het verstrooyt de kracht van 't vergif. By gebrek van dese vrucht, brengt sijne wortel de selve dingen te wege. Het water datmen'er door de Druyp-ketel uyt trekt, maakt een vaardiger en veel krachtiger opening; maar ter oorsake dat het in-etende is, en dat de mond belêdigt, als ook het gehemelte, en de water-dragende vaten, soo moetmen wel weynigh gelijk gebruyken, en dat door den raad van een wetelijk Genees-meester, die aan dese scherpigheyt een versachting sal weten te geven.
| |
VII. Lid.
Van de Suyker-rieten.
HEt Riet, dat door sijn wellustigh sap de stoffe verschaft waar van de Suyker word gemaakt, draaght sijne bladeren gelijk andere rieten, diemen in de moerasschen en aan den oever van de poelen siet; maar sy zijn een weynigh langer, en wat scherp-snijdender, want indien men haar niet met beleyd aan-grijpt, snijden sy in de handen gelijk een scheer-mes. Men noemt het Suyker-riet, en het wast tot de hooghte van vijf tot ses voeten, en tot de dikte van twee duymen in sijne omme-gang. Het word verdeelt door verscheyde quasten, die gemeenlijk d'eene van d'andere vier of vijf duymen staan. En hoe veel desen af-stant grooter is, hoe veel meer de Suyker-rieten worden geacht als bequamer zijnde om Suyker te maken.
Den stronk schiet gelijk een kleyn bosje van lange, groene, en dichte bladeren, uyt het midden van de welke het riet sich verheft, dat ook aan sijn top beladen is met verscheyde scherpe bladeren, en met een plumasie waar in het zaad sich selve set. Het is gantsch vervult met een wit en sap-achtig merch, uyt het welke men dese soete vochtigheyt perst, waar van de Suyker gemaakt word.
Het komt tot volkomentheyt in eene lichte, vette, en middel-matig-vochtige aarde. Men plant haar in grippels, diemen op een gelijken af-stant maakt met de spade, of met den ploegh, en die een halve voet diep zijn. | |
| |
Men leght'er rieten in die rijp zijn, men dekt haar met aarde, een weynigh tijd daar na brengt yder quast een wortel voort, en schiet sijn bladeren den stronk uyt, die een nieuw riet voort teelt. Soo ras als sy uyt der aarde komen, moetmen geweldigh sorgvuldigh wesen om rondom wel te wieden, op dat het quaad on-kruyd haar niet verstikt, Maar na dat sy eenmaal d'aarde hebben beslagen, behouden sy haar selven, gelijk een besnoeyd bosch, en sy mogen vijftigh jaren dueren sonder vernieuwt te worden, aangesien den grond goed is, en dat den worm haar niet bederft; want in die gelegentheyt is het beste de gantsche plante af te snijden soo ras het mogelijk is. en haar weder geheel nieuw te maken.
Hoewel de rieten rijp zijn ten eynde van negen of tien maanden, soo blijven sy op haren voet twee jaren goed, en somtijds drie volle jaren, waar na sy vergaan. Maar het sekerste en het beste is, haar yder jaar af te snijden, dicht aan d'aarde, en by d'eerste quast.
Wanneer dese Rieten in hare rijpheyt zijn, en datmen op de velden wandelt, soo vindmen dese soete verquikking, en men suyght'er met vermaak het sap uyt, dat uytstekende is, hebbende den selven smaak als de Suyker. Maar soo men'er te veel af neemt, loopt men gevaar van een buyk-loop, en voornamentlijk de nieuwe aan-gekomene; want die in het land zijn vernatuurlijkt, zijn dit soo niet onderworpen.
Daar zijn noch in eenige van dese Eylanden, van die schoone en kostelijke rieten, diemen tot cieraad in de hand draaght, en die natuurlijk gemarmert zijn, en geschakeert met verscheyde gedaanten. De boorden van de poelen, en alle de moerassige plaatsen zijn ook voorsien met groote Rieten, seer hoogh, en seer recht, waar van d'Inwoonderen gemeenlijk de heyningen en d'af-scheydingen van hare huysen maken, en de latten van hare over-dekken. D'Indianen gebruyken ook den top van dese Rieten, om het meeste gedeelte van hare pijlen daar af te maken.
|
|