| |
| |
| |
Negende Hooft-stuk.
Van de Boomtjes des Lands, die vruchten dragen, of die wortelen schieten, die bequaam zijn tot het voedsel der Inwoonderen, of die tot andere gebruyken dienstigh zijn.
GOd hebbende van d'aarde een eenigh Element gemaakt, heeft haar verdeelt in verscheyde Gewesten, aan yeder van de welke hy eenigh gemak heeft gegeven, dat in d'andere niet gevonden word, op dat in dese aangename verscheydentheyt, sijne Voorsienigheyt soo veel onderscheydentlijker mach bekent gemaakt worden. Maar men moet bekennen, dat in die uyt-deyling die de Goddelijke Wijsheit van hare goederen heeft gedaan, de Voor-eylanden seer rijkelijk bedeylt zijn geweest. Want om ons niet verder staande te houden, als op de stoffe die wy verhandelen, soo sullen wy betoonen, dat niet alleenlijk de groote boomen, die wy in de voorgaande Hooft-stukken hebben beschreven, mede helpen tot de huys-vesting, tot het voedsel, tot de kleeding, tot de behouding van de gesontheyt, en tot verscheyde andere gemakken van de menschen die'er woonen: maar dat'er noch verscheyde Boomtjes wassen die wortelen schieten, of die vruchten dragen, die tot de selve gebruyken dienstigh zijn, gelijk bespeurt sal konnen worden door het lesen van dit Hooft-stuk.
| |
I. Lid.
Van den Manyoc.
DInwoonderen der Eylanden, gebruyken in plaatse van koren de wortel van een Boomtje, dat Manyoc genaamt word, en dat de Toupinambous noemen Manyot, en andere Mandiake, van de welke men een brood maakt dat tamelijk lekker is, en datmen Cassave noemt. Dese wortel is soo vruchtbaar dat een bunder lands, daar mede beplant zijnde, het meer persoonen sal voeden als'er geen ses souden konnen doen met de beste tarwe bezaayt. Sy schiet een krom hout van de hooghte van vijf tot ses voeten, dat seer licht om te breken is, en vervult met kleyne quasten. Haar blad is smal, en lang-werpigh. Ten eynde van negen maanden is de wortel tot hare rijpheyt. Men seyt selfs dat in Brezil haar niet meer als drie ofte vier maanden van nooden is om soo dik te wassen als eene dye. Soo d'aarde niet te vochtigh is, kan'er de wortel haar drie jaren in behoeden sonder te bederven: alsoo dat'er geen koren-solder noo-
| |
| |
digh is om'er haar op te leggen, want men trekt haar uyt'er aarde na de mate datmen haar heeft van doen.
Om dese wortel te doen op-komen, moetmen dit hout nemen, en by stokken snijden, die ontrent een voet lang zijn. Daar na in den tuyn kuylen maken met een Spâ, en setten drie van dese stokken op een drie-hoek in d'aarde die men uyt dese kuylen gegraven heeft, en van welke men een kleynen verheven hoop heeft gemaakt: Men noemt dit in de kuyle planten. Maar daar is eene andere wijse om den Manyoc te planten, datmen noemt te poten met den Insteker, die vaardiger en gemakkelijker is, doch die sulk een schoonen noch soo wel-geachten Manyoc niet voort-brengt. Dit bestaat niet als in een gat in d'aarde te maken met een In-steker, en daar het hout van den Manyoc recht over eynde in te poten. Maar men moet acht nemen die plantende, de quasten niet na beneden te stellen, om dat alsdan de stokken niet souden voort-schieten. D'Indianen gebruyken geene andere wijse: doch om die op sijn tijd te heb- | |
| |
ben, nemen sy den loop van de Mane waar, en dat d'aarde een weynigh bevochtight is.
Daar zijn verscheyde soorten van dese Boomtjes, die niet onderscheyden zijn als in de verwe van de schorse van haar hout, en van hare wortel. Welkers schorse grijs, of wit, of groen is maken een brood van goeden smaak, en sy groeyen in weynigh tijd: Maar de wortelen die sy voort-brengen zijn van soo goeden bewaring niet, en sy vermeenighvuldigen soo niet als die van den rooden of violetten Manyoc, die de gemeenste is, de meest-geachte, en d'allervoordeelighste in de huys-houding.
Het sap van dese wortel is koud gelijk dolle kervel, en het is soo krachtigh een vergif, dat d'arme Indianen van de groote Eylanden ten vuure en ten bloede vervolght zijnde door de Spanjaarden, en willende een wreeder dood vermijden, haar dienden met dit vergif om haar selven te doen sterven. Men siet noch heden in het Eyland van St Domingo, eene plaatse genaamt het Hol der Indianen, daar de beenderen gevonden worden van meer als vier hondert persoonen, die haar doodeden met dit vergif, om de handen der Spanjaarden t'ontsnappen. Maar ten eynde van vier-en-twintigh uyren dat dit sap, soo vergiftig voor allerhande dieren, uyt sijne wortel is getrokken, soo verliest het sijne boose en gevaarlijke hoedanigheyt.
| |
II. Lid.
Van den Ricinus of Palma Christi.
DAar zijn in de Voor-eylanden oneyndige van dese Boomtjes die men noemt Palma Christi, of Ricinus. En sy wassen soo hoogh, en soo dik in sommige plaatsen, datmense voor eene onderscheydene soorte nemen soude van diemen in Europa siet. De Negers versamelen'er het graan af, en drukken'er den oly uyt, dewelke sy gebruyken om hun hayr te wrijven, en haar te bevrijden voor ongedierte. De hoedanigheden die niet gegeven worden door Galenus en Dioscorides, antwoorden wel op het gebruyk dat'er dese Barbaren uyt trekken. Het blad van dit Boomtje is ook vermogende tot de genesing van eenige sweeren, om dat het geweldigh na-trekkende is.
| |
III. Lid.
Van de Bananie-boomen, Vijge-boomen.
DAar wassen in alle dese Eylanden twee soorten van Boomtjes, of liever grove rieten, sponsieachtigh van binnen, die graagh in vette aarde voort- | |
| |
komen, by de water-vlietjes, of in de valleyen, die beschut zijn voor de winden. Men noemt haar gewoonlijk Bananie-boomen, of Planen en Vijge-boomen, of Paradijs-appel-boomen. Dese twee soorten van Boomtjes hebben dit gemeen
onder haar, 1. Dat sy van gelijke hooghte groeyen, te weten tot twaalf of vijftien voeten uyt'er aarde: 2. Dat hare stronken die groen, blinkende, sponsieachtigh en met veel water vervult zijn, uyt een grooten ajuyn of bol voort-komen, in de gedaante van een peer, voorsien zijnde met verscheyde kleyne witte wortelen, die haar met d'aarde verbinden: 3. Dat sy dicht aan haren voet scheutjes uyt doen botten, die ten eynde van het jaar vruchten voort-brengen: 4. Dat alsmen eene van de stronken heeft af-gesneden om de vrucht te hebben, de grootste van dese scheutjes weder in de plaatse volght, en alsoo vereeuwight sich het boomtje, en vermenighvuldight, soodanigh dat het in weynigh tijd soo veel goede aarde besiet als het ontmoet: 5. Dat het wesen van het eene en van het andere sacht is, konnende in water versmolten worden, het welcke soo | |
| |
helder zijnde als mogelijk is, heeft niet te min de hoedanigheyt van het lijnwaat, en de witte stoffen een bruyne verwe te geven: 6. Dat hare vruchten aan den top van yeder stronk zijn, in maniere van groote trossen, of dikke bossen: 7. En dat hare bladeren die groot zijn ontrent een elle en een vierendeel, en achtien duymen breed, mogen dienen tot tafel-lakens en tot servetten, en gedrooght zijnde, de plaatse houden van mattelassen, en van bedden, om daar sachtelijk op neder te leggen.
Dese twee Boomtjes zijn hier in noch gelijk, dat aan welke zijde men hare vrucht open snijd als hy rijp is, het vleesch dat wit is als sneeuw, vertoont in sijn midden de gedaante van een Crucifix: Dit openbaart bysonderlijk als men hem aan dunne schijven snijd. Daarom geloofden de Spanjaarden een misdaad te begaan het het mes daar in te setten, en ergeren haar geweldigh die anders te sien snijden als met de tanden.
Maar den Banane-boom heeft dit bysonders: 1. Sijn vrucht is lang van twaalf tot dertien duymen, een weynigh gekromt na het uyt-eynde, dik by-na als den arm; in plaatse dat die van den Vijgen-boom de helft kleynder is, van de langte van ses duymen: 2. Den Banane-boom brengt in sijn tros niet meer voort als vijf-en-twintigh of dertigh Bananen ten meesten, die niet al te dicht gedrongen zin d'eene tegen d'andere; maar den Vijgen-boom, heeft somtijds tot hondert en hondert en twintigh vijgen, die soodanigh vereenight en gedrongen zijn d'eene tegen d'andere, datmen moeyten moet doen om haar los te maken: 3. De Bananen hebben het vleesch vast en dicht, bequaam om gebraden te worden, of onder d'assche, of in den pot by de spijse, of gekonfijt, en gedrooght in den oven, of in de Son, om beter bewaart te konnen worden; Maar de Vijge, hebbende een sacht wesen, kan tot alle dese gebruyken niet dienen.
Om van dese vruchten te hebben, soo snijdmen de boomen (die niet meer dragen als een eenige reyse in haar leven) by den voet af, en men ondersteunt met een vork den dikken tros, uyt vreese dat hy soude blutsen in het vallen. Maar men set'er het sny-mes niet graagh in, dan als men bespeurt dat'er eenige van de vruchten van yeder tros zijn, die een geluwe huyt hebben; want dat is een teyken van rijpigheyt: en dan te huys gebracht zijnde, soo rijpen d'andere die noch groen waren d'eene na d'andere, en men heeft yder dagh nieuwe vrucht.
Den Tros, die door onse Francoyschen Regime genaamt word, is gemeenlijk den last van een Man: en somtijds moetmen hem over een til-boom leggen, en met sijn tweên op de schouderen dragen, gelijk den Druyven-tros die de Verspiederen brachten uyt het land van Canaan. Eenige hebben dese vrucht soo schoon | |
| |
en soo lekker gevonden, dat sy haar die in-gebeeld hebben de selve te wesen van het aardsche Paradijs; van welke God Adam en Eva verboden hadde t'eten. Ook noemen sy hem Adams Vijgen-boom, of Paradijs-appel. Het blad van dese Rieten, van de groote zijnde als wy geseght hebben, was ten minsten wel bequaam om de naaktheyt van onse eerste Ouderen te bedekken. En wat de gedaante van het Crusifix aan gaat, die de vrucht als hy door-sneden is van binnen vertoont, dat kan een breede stoffe van diepe door-sichten en bedenkingen verschaffen, aan alle die gewoon zijn de verborgentheden van de Nature te vergeestelijken.
Daar zijnder die seggen, dat de gedaante van een Kruys ook uyt-geteykent is in het zaad van het kruyd datmen Wijn-ruyt noemt. De kleyne Gentiane of Cruciata, heeft de bladeren in de gedaante van een Kruys op den stronk gestelt: en men moet bekennen dat de Nature, gelijk spelende, behagen heeft gehad in op dese wijze verscheyde gedaanten te vertoonen, in de planten, ende in de bloemen. Soo zijn'er die de gelijkenis dragen van het hayr, andere die van d'oogen, van d'ooren, van de neus, van het herte, van de tonge, van de handen, en van eenige andere gedeelten des lichaams. En aldus zijn'er noch verscheyde beroemde planten, die verscheyde andere dingen schijnen te vertoonen, gelijk Adelaars, Honich-biën, Slangen, Katte-pooten, Hane-kammen, Beeren-ooren, Harten-hoorens, Pijlen, en diergelijken; waar van somtijds, ter oorsake van de gelijkenisse, dese planten den naam dragen. Wy en sonderen haar alle hier niet uyt, om dat'er alle de Boeken vol af zijn.
| |
IV. Lid.
Van het Corale-hout.
DAar is noch in verscheyde Eylanden een kleyn Boomtje, dat een graan draaght root gelijk Coraal. Het wast by trossen aan d'uyt-eynden van de takken, die'er een grooten glants door verkrijgen, Maar dese kleyne granen hebben een kleyn swart stipje aan het eene van d'eynden, dat haar ontciert, en hare waardye doet verliesen na het oordeel van sommige. Andere seggen in het tegen-deel, dat dese mengeling van verwen, haar niet als t'aangenamer maakt. Men gebruyktse om arm-ringen af te maken.
| |
| |
| |
V. Lid.
Van den Iasmin, en van het Keerse-hout.
DE Boomtjes die onse Francoyschen Jasmin, en Keerse-hout genaamt hebben, moeten gestelt worden onder die aanmerkelijk zijn in dese Eylanden. Want het eerste draaght eene kleyne witte bloeme, die alle den ommering bereukwerkt met hare goeden geur; en dit heeft het de naam verworven die het draaght. En wat het andere betreft, het ademt een diergelijken aangenamen en soeten reuk uyt, alsmen sijn hout droogh brand: Het is ook het vuur soo aan-nemende, en geeft sulk een heldere vlamme, om een sekere reukerige gomme waar mede het door-vloeyd is, dat het met reden van d'Inwoonderen word gesocht tot het gebruyk en tot het onderhoud van hare vuuren, en om het te gebruyken in de plaatse van keersen, en van toorts-lichten geduerende de nacht.
|
|