| |
Sevende Hooft-stuk.
Van de Boomen die bequaam zijn om te timmeren; of die tot de schrijnwerking, of tot de Verwerye dienen.
Wy hebben tot hier toe vertoont verscheyde schoone boomen die vruchten dragen, dewelke behulpsaam zijn tot het voedsel, of tot de verversching van d'Inwoonderen der Voor-eylanden; en in dit Hooft-stuk stellen wy voor te handelen van de voornaamste, diemen nuttelijk magh besteden, soo om huysen te timmeren, als om haar te vercieren, door het middel van schoonen huys-raad van schrijnwerk datmen'er af kan maken; Daar na sullen wy aan-merken alle d'andere boomen van verscheyde verwen, die tot de Verwerye bequaam zijn.
| |
| |
| |
I. Lid.
Van twee soorten van Acajou.
DAar zijn seer weynige Eylanden, daarmen geen schoone Boomen vind die seer bequaam zijn om huysen te bouwen, en om'er verscheyde werken van schrijnwerk af te maken.
Men maakt bysonderlijk werk van den Acajou, die van sulk eene uytermaten hooghte en dikte wast dat de Caraïbanen uyt eenen stam dikwils die groote Sloepen trekken, die sy Pyrauges noemen, en die bequaam zijn om vijftigh mannen te dragen. Hy schiet verscheyde takken uyt, die seer dicht zijn, ter oorsake van de menighte der bladeren waar mede sy zijn beladen; de schaduwe van desen boom is seer aangenaam: en selfs eenige houden, dat sy behulpsaam is tot de gesontheyt der gener die'er onder rusten.
Daar zijn twee soorten van Acajou, die niet verschillen als in de hooghte van haren stam, en in de verwe van haar hout. Den genen diemen meest acht is van hout root, licht, van goeden reuk, en seer gemakkelijk om verwerkt te worden. Men heeft door ondervinding bespeurt dat den worm hem niet beschadight, dat hy niet verrot in het water, als hy in een goede Mane is af-gesneden; en dat de Kofferen en de Kleer-kassen die van dit hout gemaakt zijn, eenen goeden reuk aan de kleederen geven, en dat sy haar bewaren voor allerhande gewormte die'er uyt voort-komen, of lichtelijk glijden in de kisten, die van een andere stoffe zijn gemaakt. Dese eygenschappen zijn oorsaak dat eenige gelooft hebben dat desen boom eene soorte van Ceder was. Men maakt'er ook houte schalien af om de huysen te dekken. De Hooft-mannen van de Schepen die in de Voor-eylanden handelen, brengen dikwils planken van dit hout mede, die soo lang en soo breed zijn, dat'er maar eene van nooden is om'er een schoone en groote tafel af te maken.
D'andere soorte van Acajou is van gelijke gedaante aangaande het buytenste, als die wy daar beschreven hebben; maar hy wast niet soo hoogh, en alsmen'er de schorse met de bast af-gelicht heeft, bevindmen dat het hout wit is. Hy is ook seer gemakkelijk om te verwerken als hy versch is af-gesneden, maar alsmen hem in de lucht laat leggen verhard hy soodanigh, datmen'er sich niet als met moeyte mede kan dienen. D'Inwoonderen der Eylanden gebruyken hem niet als by gebrek van anderen, om dat hy den worm is onderworpen, en in weynigh tijd verrot. Indienmen in-snijdingen in den stam van dese boomen maakt, dan werpen sy grooten overvloet van gommen uyt, die eenigh goed gebruyk mochten hebben, soo men daar proef hadde af genomen.
| |
| |
| |
II. Lid.
Van den Acomas.
DEsen Boom, is wel soo dik en soo hoogh als den Acajou, en word niet minder gepresen van de Bouw-kunstenaren, en van de Schrijnwerkers. Sijne bladeren zijn glad, en tamelijk lang. Hy draagt een vrucht van de groote als eene pruyme, die tot sijne rijpheyt gekomen zijnde, van geluwe verwe is, en schoon om aan te sien; maar hy is te bitter om van de menschen gesocht te worden. De wilde Duyven mesten haar daar mede in eenigh Saisoen van het jaar; en geduerende dien tijd, is haar vleesch van de selve smaak als dese vrucht, die sy gegeten hebben. Sijne schorse is asch-verwigh en schrompeligh, het hout swaar en gemakkelijk om glad te maken, en na de plaatse daar hy wast is sijn hert root, of geluwachtigh, of trekkende op het violet. Indien men de schorse opent, komt'er een melkachtige vochtigheyt uyt, die haar verhard in maniere van Comme.
| |
III. Lid.
Van het Roosen-hout.
MEn moet bekennen dat soo d'Inwoonderen der Voor-eylanden een voornemen hadden om haar aldaar vast ter neder te stellen, sy daar souden konnen vinden, niet alleen de dingen die noodigh zijn tot het onderhoud des levens; maar ook de wellusten en de sinlijkheden, soo voor dat het voedsel belangt, en de kleeding, als dat aan-gaat de bouwing van hare huysen, en het inwendigh verciersel der selven. Maar de soete gedachten van het weder-keeren in het land van hare geboorte, die het meeste gedeelte in hare herten behouden, doen haar veronachtsamen alle de seldsame voordeelen die dese Eylanden haar aan-bieden, en lichtelijk over-loopen den rijken overvloed van de dierbare dingen die sy voort-brengen, sonder daar eenige winst uyt te trekken. Want om tegenwoordigh niet te seggen, van de groote gemakkelijkheyt die sy hebben om stoffen te maken van Cottoen dat'er wast; van in hare vakken te voeden alle soorten van Gevogelte, en van tam Gedierte, dat'er soo vermenighvuldight als in eenige plaatse van de Werelt; soo souden sy sonder twijffel veel gewins konnen ontfangen, van verscheyde kostelijk hout, dat van groot gebruyk soude zijn, niet alleen om haar te huys-vesten, en haar van bequamen huys-raat te voorsien; maar ook om'er koophandel mede te drijven in Europa. De beschrijvingen die wy doen sullen van eenige van dese ongemeene | |
| |
boomen, soo in het overschot van dit Hooft-stuk, als in het volgende, sullen dese voor-stelling rechtveerdigen.
Het Rosen-hout, bequaam zijnde niet alleen tot het timmer-werk, maar ook tot de schrijnwerking, moet d'eerste plaatse bekleeden. Desen boom wast tot eene hooghte die gelijkmatigh is met sijne dikte; sijn stam is gemeenlijk soo recht, dat hy een van d'aangenaamste vercierselen is van de bosschen der Voor-eylanden; Hy is bedekt met verscheyde schoone takken, die vergeselschapt zijn met sachte bladeren, ruygh aan d'eene zijde, en langwerpigh by-na als die van den Note-boom. In den tijd der regenen draaght hy witte bloemen, van goeden reuk, die by trossen wassen, en die wonderlijk de natuurlijke bevalligheyt van desen Boom verheffen. Dese bloemen worden gevolght van een kleyn graan swart-achtigh en glad. De schorse van sijn stam is van een wit-grijs. Sijn hout is van binnen van verwe als Feuillemort, en als'er de Schave, en den Polijster over-gegaan hebben, soo bespeurtmen daar in verscheyde aderen van onderscheyde verwe, die gelijk golven maken, en geven het een gemarmerden glans, en een verwonderlijken luyster. Maar den soeten geur die het uyt-ademt alsmen het verwerkt, en het handelt, is dat het meer doet achten, en geeft het den schoonen naam die het draaght: Eenige hebben self geacht dat desen soeten reuk, die noch lieffelijker is als die van de Roose, en den naam moest geven van Cyperen-hout, en in der daad sy doen het onder desen tijtel door-gaan in eenige van de Voor-eylanden. Desen boom, wast in alle d'Eylanden op de selve wijse, wat d'uyterlijke gedaante belangt; maar sijn hout is gemarmert van verscheyde verwen, na d'onderscheyding der landstreken daar hy sijne geboorte heeft genomen.
| |
IV. Lid.
Van het Indiaansch-hout.
DEsen dierbaren Boom en van goeden reuk, word in soo groot een overvloed gevonden in het Eyland van het Heyligh Kruys, en in verscheyde andere, dat'er by-na gantsche bosschen af zijn. Hy gaat te samen met het Roosen-hout, maar hy wast veel dikker en veel hooger als hy eene goede aarde ontmoet. Sijn stam schiet diepe wortelen, en verheft hem geweldigh hoogh. Sijne schorse is dun, sacht, en over-al effen; sijne verwe is van een levendigh graauw en versilvert, en in eenige plaatsen trekt sy na den geluwen, het gene desen Boom doet uytmunten onder alle d'andere, Hy bloeyd eenmaal des jaars, in den tijd der regenen, en alsdan vernieuwt hy een gedeelte van sijn blader-loof. Sijn hout is heel vast, en uytermate swaar, van waar komt dat | |
| |
hy kan lijden gepolijstert te worden, en dat'er eenige Wilden hare knodsen af maken. Na datmen af-genomen heeft een bloosende bast, die onder de schorse is, soo bespeurtmen het hert van den boom, dat uytstekende hart is, en van violet verwe, het welke hem van de keurlijke geweldigh doet achten.
Den goeden reuk van desen Boom sit bysonderlijk in sijne bladeren. Sy zijn van de selve gedaante als die van den Goyave-boom, en alsmen haar handelt soo bereukwerken sy de handen met een soeter geur, als die van den Lauwer. Sy geven aan de spijsen en aan de saucen sulk een verheven smaak, datmen die veel eer soude toe-schrijven aan de t'samen-mengeling van verscheyde soorten van speceryen, als een een enkel blad. Men gebruyktse ook in de bad-stoven, die de Genees-meesteren schikken om de verstuypte zenuwen te versterken; en om de swellingen te verdroogen, die aan de beenen zijn der genen, die van boose koortsen zijn gequelt geweest.
| |
V. Lid.
Van verscheyde roode Houten, die bequaam zijn om te timmeren, en van Yser-houten.
BOven den Akajou, waar van wy in het beginsel van dit Hooft-stuk gesproken hebben, soo zijn'er in dese Eylanden noch verscheyde boomen, wiens hout is root, vast, en wichtigh; dat de wormen en de verrotting wederstaat. Sy zijn alle seer bequaam om huysen te timmeren, en om schoone werken te maken van schrijnwerk.
Maar insonderheyt maaktmen staat van het Yser-hout, dat desen naam draagt, ter oorsake dat het overtreft in vastheyt, gewicht, en hardigheyt, alle die wy tot noch toe beschreven hebben. Desen boom die gestelt moet worden onder de hooghste, en de best gelijkmatighste der Voor-eylanden, is bekleed met vele takken. Hy draaght kleyne bladeren, die scherp uyt-eyndigen, en zijn verdeelt by den steel. Hy bloeyd twee-malen des jaars, te weten in de maanden van Maart en van September. Sijne bloemen, die van violet verwe zijn, worden gevolght van een kleyne vrucht, van de groote als een kerse, die swert word rijp zijnde, en word geweldigh gesocht van de Vogelen. De schorse van den stam is bruyn. Het hout is van een levendigh root, als het nieuwlijkx is afgesneden; maar het verschiet in de lucht geleght zijnde, en verliest veel van sijn glants. Het hert van den boom is van een seer donker root, gelijk het Breziliaansch hout, en van soodanigh eene hardigheyt, dat men wel scherp-snijdende bijlen hebben moet, en die op de proef gemaakt zijn om hem ter neder te hakken; maar sijn hout schoon, vast, en gemakkelijk om te polijsten | |
| |
zijnde, en onbederflijker als den Ceder en den Cypres, soo beloont hy overvloedighlijk door alle dese goede eygenschappen, de moeyte die hy geeft eer datmen hem kan gebruyken.
Daar is noch een anderen Boom die den selven naam van Yser-hout draaght, maar hy is niet vergelijkelijk met den voorgaanden. Hy draaght niet als kleyne bladeren; en als hy bloeyd is hy beladen met een oneyndigh getal van Ruykers, die haar verheffen en schikken op alle sijne takken, gelijk soo vele veder-bossen, die hem seer voordeeligh op-pronken. Hy is van eene schoone hoogte; en hy heeft den bast geluw of wit, na de plaatsen daar hy wast. Het hout van desen boom, (uyt-gesondert het hert dat seer kleyn is, seer hard, en swart-achtigh,) is de wormen onderworpen, waarom men hem niet graagh te werke leght, ten zy by gebrek van ander.
| |
VI. Lid.
Van verscheyde Boomen waar van het hout bequaam is tot de Verwerye.
ONder de boomen die in de Voor-eylanden wassen zijn'er vele die tot de Verwerye dienstigh zijn. De meest-geachte, en de meest-bekende, zijn, het Breziliaansch-hout, het Geluw-hout, het Groen-ebbe, en den Roucou.
Het Breziliaansch-hout, is alsoo genaamt, om dat het eerste dat in Europa gesien is, gebracht was geweest uyt de Provincye van Brezijl, alwaar het in grooter overvloed wast als in eenigh gewest van Amerika. Desen boom is ongemeen in de Voor-eylanden, en men vind hem niet als in de gene, die het meest bespitst zijn met drooge en onvruchtbare rotsen. Sijn stam is niet recht als die van andere boomen; maar hy is gebocht, bultigh, en vol van quasten, by-na als den witten Dooren. Wanneer hy beladen is met bloemen, soo ademt hy een soeten reuk uyt, die de Hersenen versterkt. Sijn hout word gesocht van de Draayers; maar sijn voornaam gebruyk is in de Verwerye.
Het Eyland des Heyligen Kruys, is vermaart onder alle d'andere, om dat het oneyndige seldsame en dierbare Boomen heeft. Men maakt bysonderlijk staat van eenen die sich selven geweldigh hoogh verheft, en waar van het hout volkomentlijk geluw zijnde, tot de Verwerye dient. Toen d'Engelschen dit Eyland hielden, soo sonden sy'er veel af in haar land. Men noemt het Geluw-hout, ter oorsake van sijne verwe.
Het Groen-ebbe, word gemeenlijk besteed om'er verscheyde uytnemende werken van Schrijnwerk af te maken, om dat het gemakkelijk aan-neemt de verwe en den glans van het ware Ebbe: maar sijn beste gebruyk is in de Ver- | |
| |
werye, dewelke het maakt tot een schoon aankoment groen. Den boom die dit hout draaght, is seer dicht, om dat sijne wortel een menighte van scheutjes uyt-werpt, die hem verhinderen soo hoogh en soo dik te wassen, als hy wel doen soude, indien sijn kracht in een eenigen stam was versamelt. Sijne bladeren zijn glad, en van een schoon groen. Onder de schorse heeft hy ontrent twee duymen tot een witten bast, en het overschot van het hout tot aan het hert, is van een groen soo donker, dat het aan 't swart nadert; maar alsmen het polijstert, soo ontdektmen sekere geluwe aderen, die het gemarmert doen schijnen.
| |
VII. Lid.
Van den Roucou.
DIt is den selven Boom die de Brezilianen noemen Urucu: Hy wast niet hooger als een Oranje-boom. Sijne bladers die scherp zijn aan d'eene
| |
| |
der eynden, hebben de gedaante van een hert. Hy draagt witte bloemen door-mengt met inkarnaat; Sy zijn te samen-geset van vijf bladeren, die de gedaante hebben van eene Sterre, en de breedte van eene Roose. Sy wasschen by tropjes aan d'uyteynden van de takken. De bloemen worden gevolght van kleyne schellekens, die verscheyde granen besluyten van de groote als eene kleyne erwete, die tot rijpheyt gekomen zijnde, bekleed zijn met een vermilioen, het allerlevendighste, en het alleruytblinkenste datmen soude konnen wenschen: Dese rijke Verwing, die besloten is in dese bast, is soo drabbigh en soo klam, dat sy haar aan de vingeren kleeft alsoo ras alsmen haar aan raakt.
Om dese kostelijke verwe te hebben, soo dompeltmen in een aarde vat de granen waar aan sy is vast gehecht, men giet'er laauw water op, in het welke men haar wascht tot dat sy haar vermilioen verlaten hebben. En dan alsmen dit water heeft laten rusten, soo laatmen den droessem, of het grond-sap dat op den bodem van het vat gevonden word in de schaduwe droogen, en men maakt'er platte koekjes af, of kleyne balletjes, die geweldigh geacht worden van de Schilders, en van de Verwers, als sy suyver zijn, en sonder eenige vermengeling, gelijk zijn de genen die wy daar hebben beschreven.
Het hout van desen Boom brijselt lichtelijk; het is seer bequaam om het vuur t'onderhouden, en als het t'eenemaal is uyt-gebluscht, en men eenigen tijd twee stukken hier af tegens den anderen wrijft, soo werpen sy vonken uyt gelijk een vuur-slagh soude doen, die het Cottoen ontsteken, of alle andere stoffe die het vuur aan neemt, alsmen haar daar by gestelt heeft om haar t'ontfangen. Sijne schorse dient om touwen te maken die geduursaam zijn. Sijne wortel geeft een goeden smaak aan de spijsen; en alsmen daar af in de saucen doet, soo maakt sy haar de verwe en den reuk van de Safraan gemeen.
De Caraïbanen, hebben van dese boomen in alle hare tuynen, sy onderhoudense sorghvuldigh en prijsense seer, om dat sy'er dat schoone vermilioen af trekken, waar mede sy hare lichamen root maken. Sy gebruyken het ook om te schilderen, en om een luyster te geven aan de schoonste vaten van hare geringe huys-houding.
Men soude ook mogen stellen onder de boomen die bequaam zijn tot de Verwerye, het meeste deel van die gommen sweeten: want die naauw-keurigh hebben geweest om'er de proef af te nemen, hebben gemerkt dat sy in de Verwing gemengt zijnde, d'allerdoofste en de minst heldere verwen verheffen, door een sekeren glants, en geweldigh schoonen luyster die sy haar geven.
|
|