| |
Seste Hooft-stuk.
Van de Boomen die in dese Eylanden wassen, waar van men de vrucht magh eten.
ONder de boomen die in dese Eylanden gevonden worden, dragen eenige goede vruchten die behulpsaam zijn tot het voedsel der Ìnwoonderen, d'anderen zijn bequaam om gebouwen te maken, of wel sy sijn dienstigh tot het schrijn-werk, of tot de verwerye. Daar zijn'er ook die met een gelukkige uytkomst gebruykt worden tot de Genees-konst, en eenige andere die alleenlijk den reuk vermaken, door haren aangenamen geur, en het gesicht door de schoonheyt van haar blader-loof, dat nimmer verlept word.
Van die vruchten dragen die goed zijn om t'eten, en die in Europa gesien worden, soo vindmen'er niet als d'Orangie-boomen, de Granaat-appel-boomen, de Citroen-boomen, en de Limoen-boomen, waar van de groote‚ en de goedheyt, overtreft alle die van de selve soorte zijn, en elders wassen.
| |
| |
| |
I. Lid.
Van d'Orangie-boomen, Granaat-appel-boomen, en Citroen-boomen.
WAt d'Orangie-boomen betreft, daar zijn'er van twee soorten in de Voor-eylanden; sy zijn evenwel van eene selve gedaante, en men kan haar niet onderscheyden als door den smaak. D'eenen zijn soet, en d'anderen suer, maar d'eenen en d'anderen uytmuntende lekker; de suere brengen een groot gemak in de huys-houding, want men besight haar in plaatse van groen-sap, en van Asijn; maar de soete munten uyt in goedheyt. Het is waar dat eenige d'Orangie-appelen van China, den naam geven van Koninginnen van d'Orangie-appelen, en waarachtige Muskaten onder de gedaante en de verwe van dese vrucht: maar wat een achting datmen hebben magh van d'aangename soetigheyt deser Chineesche, daar zijn'er eenige die den uytstekenden en verheven smaak van onse Amerikaansche daar voor verkiesen.
De Granaat-appel-boomen, wassen ook tot volkomentheyt in alle dese Eylanden, en dragen'er vruchten schoon in het aansien en lieflijk aan den smaak. Dese Boomtjes verstrekken in verscheyde plaatsen tot beschuttingen aan de Voor-hoven, en aan de toe-gangen van de huysen, en tot heyningen van de tuynen.
Belangende de Citroenen, daar zijn'er van drie onderscheydene soorten in groote, diemen evenwel niet alle Citroenen noemt. D'eerste soorte, die d'allerschoonste en d'allergrootste is, word genaemt Lime; sy deught weynigh als om te confijten, by-na geen sap hebbende, maar geconfijt zijnde is sy uytstekende. De tweede soorte is de Limoen, van de selve groote als de Citroenen die ons uyt Spanjen worden over-gebracht: maar daar is weynigh sap in na de mate van sijne groote. Den Kleynen Citroen, die de derde soorte maakt, is de beste en de meest-geachte. Hy heeft niet als een teedere schelle, en is gantsch vol van sap uytermaten suer, dat goeden smaak geeft aan de spijsen, en dient om verscheyde saussen te bereyden. Hy is eygen aan Amerika. Eenige keurlijke hebben ook in hare tuynen Citroenen die volkomen soet zijn, soo in hare bast als in haar sap, die niet wijken noch in groote, noch in geur van die in Portugaal wassen.
Alle d'andere boomen van de Vooreylanden, hebben het blad, den bloesem, de vrucht, en de schorse van gedaante, van smaak, en van verwe onderscheyde met die van onse gewesten.
| |
| |
| |
II. Lid.
Van den Goyave-boom.
OM met de Vrucht-boomen te beginnen, men houd veel van den Goyave-boom, die de gedaante van een Lauwer-boom na-by komt, behalven dat sijne bladeren sachter zijn, van een helderder groen, en van onder wolligh. De bast van desen boom is geweldigh dun en effen. Hy schiet verscheyde scheutjes uyt sijne wortel, die in't eynde indienmen haar niet af-scheurt, een dik bosch maken over de gantsche nabuerige aarde. Sijne takken, die tamelijk dicht zijn, worden twee-malen des jaars beladen met kleyne witte bloemen, die volght worden van verscheyde groene Appelen, die geluw en van goeden reuk
worden, als sy rijp zijn. Dese vrucht, die Goyave genaamt word, is boven op verciert met een kleyn knopje in maniere als een kroon, en van binnen is sijn vleesch wit of root, vervult met kleyne korlen, gelijk den Granaat-appel is. Waarom de Hollanderen hem noemen soeten Granaat-appel. Hy is van de groote als een Renet-appel, by-na als diemen in Holland Rabaauwen noemt, en hy meukt in eene nacht.
| |
| |
Sijne hoedanigheyt is den buyk te stoppen, groen gegeten zijnde: waarom hem vele ook gebruyken tegen den bloed-loop; maar rijp gegeten zijnde, heeft hy een tegen-strijdige uyt-komst.
| |
III. Lid.
Van den Papaye-boom.
DEn Payaye-boom, is een boom die sonder takken groeyd, tot de hooghte van vijftien tot twintig voeten, dik na gelijkmatigheyt, hol en sponsie-achtigh van binnen, daarom gebruykt men hem om over-al waarmen wil de vlieten van de water-sprongen te leyden. Daar zijn'er van twee soorten, waar van d'eene gemeenlijk gesien word in alle d'Eylanden. Sijne bladeren zijn verdeelt in drie puncten, by-na als het blad van den Vijge-boom, sy zijn gehecht aan lange staarten, die dik zijn gelijk den duym, en hol van binnen: Sy komen uyt den top van den boom, van waar gebogen zijnde, sy verscheyde vruchten bedekken, die rond zijn, en van groote als een Quee-peer, sy wasschen rondom den Stam, waar aan sy gehecht blijven.
| |
| |
D'andere soorte van Papaye-boom, word bysonderlijk gevonden in het Eyland van het Heyligh Kruys. Hy is schoonder en meer beladen met bladeren als den anderen. Maar het gene hem meer doet achten, dat is sijn vrucht die van de groote is als een Meloen, en van de gedaante als een vrouwe borst, van waar komt dat de Portugeeschen hem genaamt hebben Mamoa.
Dese boomen, hebben dit bysonders‚ dat sy nieuwe vruchten geven yeder maant van het jaar. De bloesem van d'eene en van d'andere soorte is van goeden reuk, en na-by komende die van den Jasmin. Maar men stelt onder de land-eyge lekkernyen van d'Eylanden de vrucht van de laatste, om dat als hy tot sijne volkomentheyt gekomen is, hy een vast vleesch heeft, dat met schijven word gesneden, gelijk den Meloen, en dat wel-lustigh van smaak is. Sijne schorse is van een geluw door-mengt met eenige groene strepen, en van binnen is hy vervult met oneyndige kleyne graantjes, die rond, drabbich, en murw zijn, bijtende van smaak, en trekkende na de specerye, Dese vrucht versterkt de mage, en helpt tot de verdouwing.
| |
| |
| |
IV. Lid.
Van den Momin.
DEn Momin, is een Boom die groeyt tot de dikte van een Appel-boom, en draaght een grove vrucht van de selve naam als hy. Het is waar dat d'Eylanderen hem gemeenlijk Carasol noemen, om dat het Graan van die onder haar gevonden worden, gebracht is geweest van Carasol, dat een Eyland is eenen langen tijd herwaarts in-gehouden door de Hollanderen, die'er eene goede Sterkte hebben, en eene breede Bevolking, dewelke haar heeft uytgebreyd tot verscheyde andere Eylanden na-buerige van dat selve. Dese vrucht gelijkt eene kleyne Cocomber die niet rijp is. Sijne huyt is altijd groen‚ en geschakeert met verscheyde kleyne by-voeghselen, in gedaante van schubben. Indien men hem plukt in sijne rijpheyt, is hy wit van binnen gelijk stremmelis, en van eene soetigheyt wat rijsende door eene kleyne suyrigheyt, dat hem een seer aangename scherpheyt geeft. Dese vrucht is ten uyterste ververschende, en wellustigh van smaak. Hy draaght sijn zaad in het midden, dat van groote en van gedaante is als een Boon, uyt-muntende glad, en van verwe als een Toets-steen, op dewelke men verschelijk een stuk Goud soude getoetst hebben; want het schijnt geschakeert met kleyne goude adertjes.
| |
V. Lid.
Van den Iunipa.
DEn Junipa, of Genipa, dat den selven Boom is die de Bresilianen noemen Janipaba, en de Portugesen Jenipapa, groeyt van de dikte gelijk een Kastanje-boom: sijne takken krommen weder na d'aarde, en maken eene aangename schaduw. Sijne bladeren zijn lang als die van den Note-boom. Hy draaght bloemen de Narcissen gelijk, die van goeden reuk zijn. Sijn hout is dicht, van verwe als Parel-graauw. D'Inwoonderen der Eylanden snijden de Stammen van dese boomen af als sy noch jong zijn, om de laden van de Vuurroers en van de Musketten daar af te maken, door dien dit hout licht konnende gewrocht worden, volkomentlijk glad en effen kan gepolijstert zijn. Yeder maant her-kleed hy hem met eenige nieuwe bladeren Hy draaght Appelen die rijp zijnde, in den oven schijnen gebraden te wesen, sy zijn van groote als een Appel van Rambour, of als de Hollantsche Appel-verraat. Vallende van den boom, maken sy een gerucht gelijk als dat van een vuur-bal: Het welk gebeurt,
| |
| |
door dat sekere winden of geesten, die bevat zijn in kleyne schelletjes die het zaad over-dekken, gedrongen zijnde door den val, haar selven met geweld een opening maken. Waar uyt men reden kan vinden om sich te doen gelooven, dat dit de selve vrucht is, die in Nieuw-Spanjen d'Indianen noemen met een seer Barbarischen naam, Quant la lazin.
Indien men van dese Appelen van Junipa eet, sonder wegh te nemen die kleyne huyt die van binnen is‚ soo sluyten sy den buyk op eene vreemde wijse. Dese vrucht word na-gesocht van de Jageren, om dat hy suerachtigh zijnde den dorst lescht, en versterkt het herte der genen die vermoeyt zijn van den wegh. Sijn sap verwt in heel bruyn violet, hoewel het helder is gelijk rotswater, en alsmen het tot twee malen wil doen op de selve plaatse van het lichaam datmen verwen wil, soo schijnt de tweede verwing swart te wesen. D'Indianen dienen haar daar mede om haar het lichaam te versterken, en haar swakker en geswinder te maken, eer sy na den Oorlogh gaan. Sy gelooven ook, dat dese verwe haar verschrikkelijker maakt aan hare vyanden. De verwing van dese vrucht kan niet uyt-gedaan worden als met Seep: maar ten eynde van negen of tien dagen soo verdwijnt sy van selfs. In den tijd als dese vrucht af- | |
| |
valt, hebben de Verkens, die'er af eten, het vleesch ende het spek t'eenemaal violet, gelijk d'ondervinding dit getuyght. Eveneens is het met het vleesch van de Perroketten, en d'andere Vogelen, als sy'er haar mede voeden. Voorts maghmen maken met dese Appelen een tamelijk lieffelijken drank, maar die weynigh in gebruyk is als onder d'Indianen, ende Jageren die geen blijvende woonplaats hebben.
| |
VI. Lid.
Van den Druyve-boom.
DEn Druyve-boom, die de Caraïbanen noemen Ouliem, wast tot eene middel-matige hooghte, en kruypt by-na by der aarde aan den oever van de Zee: Maar in eene goede aarde word hy hoogh, gelijk een van de schoonste boomen van het wout. Sijne bladeren zijn rond, dik, door-mengt met root en groen. Onder de schorse van den Stam na datmen daar heeft af-gelicht een bast van ontrent twee duymen dik, soo vindmen een hout dat violet, vast, en seer bequaam is om uytstekende schrijn-werken af te maken. Hy brengt aan
| |
| |
sijne takken vruchten voort, diemen, als sy rijp zijn, nemen soude voor groote violette Druyven: Maar in plaatse van korlen, heeft yeder graan onder een teedere schelle‚ en onder seer weynigh stoffe die suer-achtigh, ververschende, en van tamelijk goeden smaak is, een harde kraak-steen gelijk die van de Pruymen"
| |
VII. Lid.
Van den Acajou.
DAar zijn drie soorten van boomen die den naam dragen van Acajou; maar daar is niet als desen die wy hier beschrijven die vrucht draaght. Dit is een boom van middelmatige hooghte, die sijne takken tot aan d'aarde hellen. Sijne bladeren zijn schoon en breed, gerond van voren, en door-straalt met verscheyde aderen. Hy draaght bloemen die wit zijn, als sy eerst nieuwlijks ontluyken, daar na worden sy inkarnaat, en purper-verwigh. Sy wasschen by trossen, en sy ademen soo soet een geur, datmen geen moeyte heeft om den boom diese draaght te onderscheyden. Dese bloemen vallen niet tot dat sy af-ge-
| |
| |
drongen worden door eene soorte van Kastanje, gemaakt na de gedaante van een Oor, of Haze-niere; Als dese Kastanje sijn wasdom bekomen heeft‚ soo komt daar onder een schoonen Appel, lang-werpigh, die met dese Kam gekroont is, die al rijp wordende van Olijf-verwe word, terwijl dat den Appel haar bekleed met een huyt uytermaten tenger en bloosende. Sy is van binnen vervult met sekere sponsie-achtige draden, die vervult zijn met een sap te gelijk soet en suer, dat grootelijkx den dorst lescht, en datmen hout seer nuttigh voor de borst te wesen, en voor de flaauwten, gemengt zijnde met wat suyker. Maar soo het op eenigh lijnwaat valt, drukt het'er een roode vlekke in, die'er soo lange in blijft tot den boom weder op nieuws begint te bloeyen.
D'Indianen maken een uytnemende drank van dese vrucht, dewelke eenige dagen bewaart zijnde, de kracht heeft van alsoo schielijk dronken te maken, als de beste Wijn van Vrankrijk soude mogen doen. De Note die boven aan is, gebrand zijnde, geeft eene in-brandende Olye, diemen gelukkelijk gebruykt, om te versachten, en selfs om uyt te roeyen de hardigheden die aan de voeten wassen, en diemen vereelt of evel noemt. Dat indienmen haar kraakt, dan vindmen van binnen een kerne bedekt met een teedere schelle, dewelke af-genomen wesende, van een seer goeden smaak is, en heeft de kracht van wonderbaarlijk de mage te verwarmen, en te versterken.
Desen boom, draagt geen vrucht als eenmaal des jaars, van waar komt dat de Brezilianen haren ouderdom tellen met de noten die op desen appel wasschen, daar van bewarende eene voor yeder jaar, dewelke sy met groote sorghvuldigheyt wegh leggen, in een kleyn kasje, dat niet geschikt is als tot dit gebruyk. Indien men een in-snijding maakt aan den voet van desen boom, dan werpt hy uyt eene heldere en door-schijnende gomme, die vele genomen hebben voor die uyt Arabie komt. Het zaat van den boom is in de Note, die lichtelijk voort brengt, in d'aarde geleght zijnde.
| |
VIII. Lid.
Van de Pruymen van Ikake.
DEn Ikake, is eene soorte van kleynen Pruyme-boom die wast in maniere van een Boschje; de takken zijn in alle tijden beladen met kleyne lang-werpige bladeren; sy zijn twee-maal des jaars geëmaillieert met een oneyndigh getal van schoone witte of violette bloemen, die gevolght worden van een kleyne ronde vrucht, van groote als eene Pruyme van Damast, en die rijp zijnde, wit of violet word, even als sijn bloesem was. Dese vrucht is geweldig soet, en soodanigh bemint van sekere Wilden die by de Golf van Hondures woo-
| |
| |
nen, datmen haar Ikakes noemt, om d'achting die sy tot dese Pruymen dragen, die haar tot voedsel dienen. De genen die gereyst hebben onder dese Volken, hebben bespeurt dat als dese vruchten tot hare rijpheyt zijn, sy seer sorghvuldigh zijn om haar den eygendom daar af te bewaren, en dat om hare na-gebueren, die'er in hare gewesten geene hebben, te verhinderen dat sy'er geenige schade aan doen souden, sy geduerende dien tijd wacht houden op de toe-gangen van haar land‚ welke wachten te samen gestelt zijn uyt de keur van hare beste Soldaten, die haar vinnigh te rugge houden met de pijle en met de knodse, soo sy de stoutheyt hebben van haar te vertoonen.
| |
IX. Lid.
Van de Pruymen van Monbain.
DEn Monbain, is een boom die seer hoogh wast, en die ook pruymen voort-brengt lang-werpigh, en geluw, die van tamelijk goeden reuk zijn: Maar de kraak-steen grooter zijnde als alles dat sy tot vleesch hebben, soo zijn sy weynigh geacht, ten zy van eenige die haar mengen onder de dranken | |
| |
van den Oüicou, en van den Maby, om haar een beter smaak te geven. De Verkens die in de Bosschen leven, zijn altijd vet als dese vruchten rijp zijn, om dat'er eene groote menighte van onder de boomen valt na de mate dat sy rijpen, die van dese dieren gulsigh worden op-genomen. Desen boom werpt eene geluwe gomme uyt, die noch een veel door-dringender reuk uyt-geeft als de vrucht, De takken in d'aarde geleght zijnde, schieten lichtelijk wortel, waarom men haar gemeenlijk gebruykt om de vakken af te schieten daarmen het Beestiaal voed.
| |
X. Lid.
Van den Courbary.
DEn Courbary, groeyt gemeenlijk hooger, dichter, en dikker, als den Monbain. Hy draaght een vrucht waar af de schelle seer hart is om te kraken; en die ontrent vier vingeren lang is, twee breed, en eene dik. In de schelpe heeft hy twee ofte drie kernen, bedekt met een seer deeg-achtigh vleesch, dat geluw is als Safraan. Den smaak daar af is niet leelijk: maar men magh haar niet overtolligh gebruyken, of de mage word'er uytnemende mede over-laden, en de kele verhindert. De Wilden in tijd van gebrek maken'er eene soorte van drank af, die niet onaangenaam is wel bereyd zijnde‚ dat is te seggen als hy wel gekookt heeft met water. Sijn hout is vast, van verwe trekkende na het roode. Den boom oud zijnde, geeft gomme, die hart word in de Son, en die altijd helder blijft, door-schijnende gelijk geluwen amber, en van goeden reuk. Eenige Indianen maken'er knoopen af van verscheyde gedaante, die sy gebruyken tot Arm-ringen, Hals-cieraden, en Oor-behangselen, die schoon, blinkende, en van goeden reuk zijn.
| |
XI. Lid.
Van den Indiaanschen Vijgen-boom.
MEn siet in het meeste gedeelte der Eylanden, een groven boom, die d'Europeanen genaamt hebben, Indiaanschen Vijgen-boom, ter oorsake dat hy draaght een kleyne vrucht sonder kraak-steen, die de gedaante heeft, en den smaak naderende by de Francoysche Vijgen. Anders heeft hy geen gelijkenis met onse Vijge-boomen; want boven dat het blad van onderscheyde gedaante is, en veel smaller, soo wast hy in sommige plaatsen soo onmatelijk dik, dat'er gevonden worden die naauwlijkx verscheyde mannen souden konnen om-armen, om dat den Stam, die meest oneffen is in sijn omme- | |
| |
gang, uyt sijne zijden schiet, van de wortel af tot daar de takken haar beginsel nemen, sekere posten, of uyt-sprongen, die voor-komen tot 4 of 5 voeten in het ronde, en die door dit middel diepe groeven maken, uyt-geholt gelijk halve-ronden. Dese uyt-sprongen, die van het selve wesen zijn als het lichaam van den Boom, zijn ook om-wonden met de selve schorse die hem dekt, en sy zijn van de dikte van seven of acht duymen, na gelijk matigheyt van de dikte des Stams die sy om-ringen. Het hout van desen Boom is van binnen wit en sacht-achtigh, en men snijt gemeenlijk af van dese lange stukken die hy uyt sijn Stam schiet, om solderingen, deuren, en tafelen te maken, sonder vreese dat den boom mocht versterven: Want in weynigh tijd bedekt hy soo eygentlijk met sijne schorse de bresse die'er in gemaakt is geweest, dat ter naauwer nood men kan bespeuren of daar yets af-genomen is. Alle die gewoont hebben in het Eyland van de Schilt-padde, dat gelegen is aan de Noordelijke kant van het Eyland Hispanjola, hebben op den wegh die geleyd van de vlakten des Berghs, na het Dorp dat onse Francoyschen genaamt hebben Milplantage, een van dese boomen gesien, die gemakkelijk meer als twee hondert mannen kan overdekken onder de schaduwe van sijne takken, die altijd beladen zijn met verscheyde bladeren, seer dicht.
| |
XII. Lid.
Van den Suippeere-boom.
DAar is in dese Eylanden eene soorte van Suippeere-boom, wel verscheyden van den Suippeere-boom diemen in Vrankrijk siet. Want hy is van eene overmatige hooghte, geweldigh schoon in het aansien, en verciert met schoone bladeren, en verscheyde takken die haar vergeselschappen. Hy draaght een aangename vrucht, rond als eene Kersse, die geluw van verwe is, gevlekt met kleyne roode tekentjes, en die van selfs valt als hy rijp is. Hy heeft den smaak van den Suippeer, en dit is oorsake dat men hem den selven naam gegeven heeft. Hy word geweldigh bejaaght van de Vogelen.
| |
XIII. Lid.
Van den Doornigen Palm-boom.
ALle dese Eylanden hebben Palm-boomen, en eenige hebben'er tot vierderleye soorten, elke onderscheyden. D'eene is genaamt Doornigen Palm-boom. Desen boom draaght dien naam rechtveerdelijk; want hy is over-al met punten, hebbende aan sijn Stam, aan sijne takken, en aan sijne bladeren
| |
| |
groote doornen uytnemende scherp, en soo gevaarlijk, dat als yemant daar af gesteken is, hy avontuur loopt, om'er langen tijd door gequelt te worden, indienmen daar geen schielijk hulp-middel toe-brengt. De genen die den Stam van den boom omringen zijn plat, lang gelijk een vinger, van gedaante als een Tant-stoker, glad, en van taneyt verwe trekkende na het swart. De Negeren, eer sy haar naderen, leggen het vyer rondom den voet van den boom, om alle de Doornen af te branden die hem wapenen, en hem tot verwering dienen, Sijn vrucht bestaat in een grooten tros, die te samen geset is van verscheyde grijs-achtige, harde, en ronde noten, die kernen besluyten goed zijnde om te eten. Ook is het van dese soorte van Palm-boomen, dat eenige Negers Wijn tappen, door middel van in-snijdingen die sy beneden sijne takken maken. Het is waarschijnlijk dat dit den selven Boom is, die de Brezilianen Ayri noemen.
| |
| |
| |
XIV. Lid.
Van den Tammen Palm-boom.
DE tweede soorte is genaamt Tammen Palm-boom. Dit is een grooten Boom, recht, en van eene onmatige hooghte. De wortelen van dese soorte van Palm, verheffen haar uyt d'aarde rondom den Stam, de hooghte van twee of drie voeten, en van de dikte van een tonne. Dese wortelen zijn kleyn
na de gelijkmatigheyt van de hooghte des booms, die sy onderstutten: maar sy zijn soo naauwe en soo verwert d'eene door d'andere gevlochten, dat sy hem tot een vasten steun verstrekken. Desen boom heeft dit bysonders, dat hy gemeenlijk boven dikker is als onder. Noch jong zijnde, is sijne schorse teeder, grijs-achtigh van verwe, en geteykent van voet tot voet met een kring, die by-na te kennen geeft, hoe vele jaren het is dat hy d'aarde heeft beslagen: Maar als hy sijne volkomentheyt heeft genomen, word hy over-al soo vast en soo effen, dat men'er niets meer aan kan bemerken. Sijn top is verciert met verscheyde schoone takken, uyt-geholt en glad, die van alle wegen ver- | |
| |
geselschapt zijn, met oneyndige bladeren, groen, lang, smal, en dun, die haar een verwonderlijke bevalligheyt geven. De teederste van sijne takken, die noch niet ontsloten zijn, verheffen haar juyst uyt het midden van den boom, terwijl dat d'andere, die rondom gebogen zijn, hem een rijke en aangename kroon maken.
Desen boom ontlast hem by yeder maant van eenige sijner takken, en van eene schorse, die haar van onder los maakt, dewelke vier of vijf voeten lang is, breed twee of daar ontrent, en van de dikte van een bereyd leder. D'Inwoonderen der Eylanden, noemen dese schorse Tache, en sy gebruyken die tot d'overdekking van hare Keukens, en andere kleyne gemakken van hare Wooningen, en selfs sy dienen haar met de bladeren, gevlochten, en eygentlijk gebreyd aan d'eene zijde van de takken, om daar het dak van hare huysen af te maken.
Wy hebben met voornemen de Palm-boomen gestelt aan het eynde van de vrucht-dragende boomen die in dese Eylanden zijn, om dat sy alle helpen, uytgesondert den Latane-boom, tot het voedsel der menschen. Want so den Doornigen Palm-boom, dewelke wy beschreven hebben in het voorgaande Lid, Wijn uyt-levert; desen draagt aan den top van sijnen stam, en gelijk in sijn hert, een wit mergh, seer teeder, en seer smakelijk, dat den smaak heeft van de Hase-note, raauw gegeten zijnde, en zijnde gekookt en toe-bereyd met verscheyde dunne bladeren, en soo blank als mogelijk is, die het omringen, en het gelijk tot een hemde dienen, dan magh het een aanmerkelijken rang houden, onder de wellustighste lekkernyen der Voor-eylanden. De Francoyschen, noemen dit mergh-achtigh wesen, en de bladeren die het omvatten, Kool van Palm-boom, om dat sy daar af onder de pot-spijsen doen, in plaatse van koolen of andere kruyden.
Indien men den stam van desen boom in twee klooft, en daar uyt haalt, (gelijkmen dat gemakkelijk kan doen) eene sekere stoffe die draad-achtigh en murw van binnen is, verschaft dit hout dat dan als uyt-geholt overschiet, en ruym een duym dik is, schoone en lange goten, die duursaam zijn. Men gebruyktse om met een eenigh stuk de vorsten van de hutten te dekken, en om de wateren te geleyden over-al waar men wil. De Draayers en de Schrijn-werkers maken ook van dit hout, dat by-na swart is, en dat lichtelijk glad word gemaakt, verscheyde schoone en seldsame werken, die natuurlijk gemarmert zijn.
Plinius maakt gewach van Boomen soo wonderbaarlijk hoogh, dat geen pijl, uyt-geschoten zijnde, des selfs top kan bereyken; En den Schrijver van d'algemeene Historie der Indiën, spreekt van een boom van soodanigh eene hooghte, | |
| |
datmen geen steen met vollen arm daar soude konnen overwerpen. Maar hoewel den Palm-boom die wy beschrijven, verre overtreft alle d'andere boomen der Voor-eylanden, soo souden wy niet durven seggen dat hy van sulk eene onmatige hooghte zy, dewijl dat van den voet des booms, men lichtelijk bespeurt een schoone pluym, die voort-komende uyt het hooghste van den stam, altoos gekeert is na d'op-gaande Zon; Sy vernieuwt haar by yeder jaar, en als sy uyt haar koker is gekomen, is sy geschakeert met oneyndige geluwe bloemen, in gedaante van vergulde knoppen, die komende af te vallen, gevolght worden van verscheyde vruchten, rond, en van groote als een kleyn hoender ey. Sy zijn gehecht aan een eenigen tros, en op dat dese bladeren en dese vruchten beschermt souden zijn tegen d'ongevallen van den tijd, soo zijn sy overdekt van boven met eene schorse, die dik, hart, en grijsachtigh van buyten is, en van een guldigh vermillioen van binnen, en die met een punt uyteyndight. Desen dierbaren Son-beschutter, is niet anders als de koker die de bloemen besloot eer sy ontloken waren, en die hem van onder geopent hebbende, sich uyt-spreyd in eene gedaante hol van binnen, en scherp aan d'uyt-eynden, om de bloemen en de vrucht te beter te dekken.
Door dien dese soorte van boomen, geen doornen heeft, noemtmen haar Tamme Palm-boomen. Daar is noch eene andere soorte, die soo hoogh wast als dese, die een kleyn rond graan draaght, dat de Negeren sorghvuldigh versamelen om dat het dient tot het maken van schoone ketting-snoeren, die gemarmert zijn, en wonderlijk glad.
| |
XV. Lid.
Van den Latane-boom.
DE derde soorte van Palm is genaamt Latane-boom. Desen boom verheft sijn stam tamelijk hoogh; maar hy wast niet veel in dikte. In plaatse van takken, heeft hy niet als lange bladeren, die ontsloten zijnde, rond zijn na boven, en gevouwen na beneden op de wijse van een waayer. Sy zijn gehecht aan groote staarten, die voort komen uyt sekere draden, die het hooft van den stam om-vatten, gelijk een dik vlies, ros, en seer helder. Dese bladeren gebonden zijnde met kleyne bondels, dienen om de hutten te dekken, en de huyt diemen boven van de staarten schelt, is bequaam tot het maken van Zeven, Teemsen, Korven, en verscheyde andere kleyne sinlijkheden die d'Indianen onder haren kostelijksten huys-raat stellen. Sy maken ook van het hout van desen boom, en van dat van den Tammen Palm-boom, bogen, knodsen, die sy in hare strijden gebruyken in plaats van Zwaarden; Zagayen,
| |
| |
dat kleyne scherpe Veld-spiessen zijn, die sy met de hand tegens hare Vyanden uyt-schieten; en sy voor-sien daar de punten van hare pijlen mede, die door dit middel alsoo door-dringende zijn, als of sy van staal waren.
| |
XVI. Lid.
Van den Cocos, en van den Cacao.
DE vierde soorte van Palm, en d'alleruytmuntentste van allen, is die den naam draaght van Cocos, die beroemde vrucht, daar de Historie Schrijveren soo vele wonderen af seggen. Maar men moet aan-merken, dat de Cocos die in de West-Indiën gevonden worden, op verre-na soo hoogh niet wasschen, als die van het Oosten, den stam gemeenlijk niet overtreffende twintigh of vijf-en-twintigh voeten hooghte, zijnde voorts van eene wel-gematighde dikte. Hy is veel meer beladen met takken en bladeren, als den Tammen Palm-boom. D'Eylanden van de Monake, en van Roatam, die aan de Golf van Hondures leggen, zijn vermaart door den overvloed van dese boomen. Het Eyland van St. Bartholomeus onder de Voor-eylanden is'er ook mede ver- | |
| |
ciert, en van daar is het datmen'er af gebracht heeft op dat van St. Christoffel.
De vrucht, wast op den stam selver, aan den voet van de takken. Hy heeft de gedaante van eene Note: maar sonder vergelijking te maken wat de grootheyt belangt: want een eenige weeght somtijds ontrent tien ponden. Van dat den boom heeft beginnen te dragen, vindmen hem nimmer sonder vrucht: want hy brengt'er nieuwe voort by yeder maant van het jaar. De schelpe of baste is soo hard en soo dik, datmen die magh polijsten, en daar op snijden veelderhande gedaanten, tot het verrijken van de koppen, de drink-kroesen, en verscheyde andere vaten, diemen'er af maakt tot den gewoonlijken dienst van het huys-houden; sy is omringt met een dikke swachtel, die t'eenemaal draad-achtigh is.
Alsmen dese Cocos-Note geopent heeft, vindmen eerstelijk een vleesch wit gelijk sneeuw, dat ten alleruyterste voedsaam is, en dat den smaak heeft van den Amandel. Dese mergh-achtige stoffe, is in soo groot een menigte in yeder vrucht, datmen'er een schotel mede kan vullen; sy is vast aan-gehecht van binnen in de schelpe, en in haar midden soo bevat sy een groot glas vol van ee- | |
| |
ne heldere en aangename vochtigheyt, gelijk muskate Wijn; in-voegen dat een persoon hem wel soude mogen genoegen met een van dese vruchten voor sijn maaltijd. Dit water is het alleenigh dat sich in zaad hervormt, en dat onder sijne andere krachten, d'eygenschap heeft van alle de rimpels uyt het aangesicht te verdrijven, en het selve een witte en blosende verwe te geven aangesien men hem daar mede wascht, alsoo vaardigh als de vrucht van den boom gevallen is.
Die wenschen sal te verstaan alle de bysonderheden van den Cocos, en de gebruyken die hy heeft soo in de Genees-konst, als in de Huys-houding, sal lesen indien het hem belieft, de schoone en breede beschrijving, die Francoys Pyrard daar van gemaakt heeft in sijne handeling van de Dieren, Boomen en Vruchten van d'Oostersche Indiën. Alwaar hy vertoont dat de Volkeren van dat Land, in desen eenigen boom vinden niet alleen haar brood, haren wellustighsten drank, hare kleeding, hare Olye, hare Suyker, haren Honigh, en haren Balsem, en de genees-middelen om hare gesontheyt te herstellen als sy ontstelt is; maar dat sy'er noch af halen de stoffe, om met eene overgelijkelijke gemakkelijkheyt en vastigheyt te bouwen, hare huysen, en de scheepjes waar mede sy den handel met hare na-gebueren onderhouden. In-voegen datmen in de Maldivische Eylanden Schepen siet, die niet gemaakt en geladen zijn als met Cocos, hebben verkregen van desen wonderlijken boom, planken, hecht-bouten, touw-werken, seylen, ankers, Oly, Wijn, konfituren, en verscheyde andere dingen.
Eenige om de gelijkheyt der namen, versmelten somtijds den Cocos met den Cacao, die wast in de Provincie van Guatimala, bij het Nieuw-Spanjen, die ook een vrucht is seer berucht in het gantsche Amerika, om dat dit de voornaamste stoffe is die gebruykt word tot het bereyden van Chicolate, of Chocolate, waar van men een opper-vermogenden drank maakt tot versterkinge van de borst, tot verdrijving van alle de quade vochtigheden die haar daar vast hechten, om het graveel te verjagen, en het lichaam frisch en wel te passe te houden, aangesien men die matighlijk gebruykt.
Desen Cacao, die ook gevonden wierd in de Voor-eylanden, in het jaar 1649, in den tuyn van een Inwoonder van het Eyland des Heiligen Kruys, het welke alsdoen was onder de handen van d'Engelschen, is een Boom by-na gelijk den Oranje-boom, alleen dat hy niet wel soo hoogh wast, en dat sijne bladeren wat meer uyt-gestrekt zijn. Men poot hem gemeenlijk in schaduwachtige plaatsen, en selfs onder andere boomen, die hem mogen beschermen voor de hitte van de Son, die sijne bladeren soude verslensen. Sijn vrucht, die van groote en van gedaante is by-na als een Ekel, of eene middel-
| |
| |
matige Olijve, vormt sich in dikke basten, langwerpigh, die gevlamt zijn, en verdeelt aan de zijden.
|
|