| |
Vyfde Hooft-stuk.
Van d'Eylanden van onder den Wind.
ALle d'Eylanden die na den Ondergank zijn van dat van St. Christoffel, worden gewoonlijk genaamt, d'Eylanden van onder de Wind: door dien de wind, die by-na altijd in de Voor-eylanden blaast, een Oosten-wind is, die somtijds een weynigh van het Noorden mede deelt, en dat het selden gebeurt, dat de wind van den Ondergank, of van den Middagh waayt. Men telt'er in alles negen voorname, waar van wy in dit Hooft-stuk sullen handelen, ten naaste-by op de selve schikking die sy in de Kaarte houden.
| |
I. Lid.
Van het Eyland van St. Eustatius.
DIt Eyland is ten Noord-westen van St. Christoffel, op de hooghte van seventien Graden, en veertigh Minuten. Het is kleyn, en magh in alles niet meer hebben, als ontrent vijf mijlen in het ronde. Het is, om eygentlijk te | |
| |
spreken, niet meer als een Bergh, die hem verheft uyt het midden van den Oceaan, in maniere van een Suyker-brood, dat de selve gedaante is die den bergh van Tabor, en de Pijk van Teneriffe vertoonen: ten zy dat desen laatsten onvergelijkelijk hooger is.
Het staat onder d'Oppermogentheyt van mijne Heeren de Staten der Vereenighde Provincien, die de heerschappye en de grond-eygendom hebben over-gelaten aan mijn Heer van Ree, en aan zijne Mede-standeren, aansienlijke Kooplieden van Vlissingen in Zeeland, die'er eene Bevolking hebben gesticht, bestaande in ontrent sesthien hondert menschen, die'er bequamelijk beholpen zijn, onder de sachte bestiering van de Hollandsche Natie.
Dit Eyland is het allersterkste van gelegentheyt van alle Voor-eylanden; want daar en is niet als een goede aan-komst, die lichtelijk beweert kan worden, en daar weynigh menschen een gantsch Leger souden konnen te rugge houden. Boven dese natuurlijke versterking, heeft men'er eene goede Sterkte gebout, die op de beste Rheede gebied, en wel diep in Zee, door de dracht van haar Geschut.
D'Inwoonderen zijn alle gemakkelijk gehuysvest, en sinlijk gehuysraat, in navolging van hare Mede-land-genooten van Holland. Daar en is niet als het hooge van den Bergh, dat met Bosch is overdekt: den gantschen Omme-loop is geslecht. En men soude naauwlijks konnen gelooven, hoe groot een menigte van Tabak, men ten anderen tijde daar uyt gehaalt heeft; en men daar noch dagelijks uyt-haalt.
Hoewel den top van den Bergh van dit Eyland geweldigh scherp schijnt, is hy niet-te-min hol, en heeft in sijn middel een grond die wijd genoeg is, om t'onderhouden menighte van Wild-braad, dat sich in dese diepe vertrek-plaats vermaakt. D'Inwoonderen zijn sorghvuldigh om op haar land te voeden, allerley Gevogelte, en selfs Verkens, en Lampreyen, die'er wonderlijk vermenighvuldigen.
Daar en zijn geen Water-sprongen in dit Eyland; maar daar zijn tegenwoordigh seer weynigh huysen, die geen goeden Regen-bak hebben, om dit gebrek te vergoeden. Daar zijn ook Pak-huysen, soo wel voorsien van alle dingen, die noodigh zijn tot het leven, en het onderhoud van d'Inwoonderen, dat sy dikwils genoegh hebben om hare Na-gebueren mede te deylen.
Wat de persoonen aangaat die dese Bevolking uyt maken, daar zijn verscheyde aansienlijke Huys gesinnen, die'er Christelijk, en sonder verwijt leven, en die nimmer beswalkt hebben geweest met de misdaden die eenige haar op-zadelen. De genen die onder dese lieden hebben geleeft, hebben'er vele | |
| |
geschiktheyt bespeurt, en veel mindere ongebondentheyt als in verscheyde andere Eylanden.
Daar is ook eene schoone Kerke, die van een Hollandsch Leeraar word bestiert. Mijn Heer van der Graaf, die tegenwoordigh is Leeraar van de Kerke van ter Veer, in het Eyland van Walchren, heeft'er ten anderen tijde het beleyd af gehad. Hy predikten'er in een selven dagh, en op een selve Stoel, in het Francoysch en in het Nederduytsch; om te stichten d'Inwoonderen van d'eene en d'andere tale, die in dit Eyland zijn. Mijn Heer de Mey vermaart Prediker van de Kerke van Middelburgh, die onder andere schriften, in het openbaar heeft uyt-gegeven eene geleerde en naauw-keurige uytlegging, op d'aller-moeylijkste plaatsen van de vijf boeken van Moses, daar van natuurlijke dingen gehandelt is, quam in de plaatse van mijn Heer van der Graaf, en sedert dat hy beroepen is om in sijn Land te dienen, hebben mijne Heeren de Bewinthebberen van dese Bevolking, altijd geweldigh sorghvuldigh geweest, aan het Synodus van hare Provintie te versoeken goede en getrouwe Werk-lieden, om gebruykt te worden in dit kleyne gedeelte van den Wijngaart des Heeren.
| |
II. Lid. Van het Eyland van St. Bartholomeus.
HEt Eyland van St. Bartholomeus, is ten Noord-Westen van St. Christoffel, op den seventienden Graad. Het heeft weynigh aarde bequaam om gebouwt te worden, hoewel het redelijk groot van omme-kring is. Mijn Heer den Drost van Poincy, algemeen Gouverneur van de Francoyschen, heeft het op sijne kosten doen bewoonen, ontrent vijftien jaren geleden. Men vind'er verscheyde schoone boomen geweldigh hoogh geacht, een oneyndig getal van vogelen van verscheyde soorten, en steen zijnde geweldigh bequaam om kalk te maken, diemen daar gaat halen van d'andere Eylanden. Het is van een moeyelijke aan-komst voor de groote Schepen, om dat het is omringt met verscheyde Rotsen: die behagen scheppen in d'eensaamheyt, souden geene volkomener konnen vinden.
| |
III. Lid.
Van het Eyland van Saba.
HEt is gelegen ten Noord-Westen van St. Eustatius, op de hooghte van den seventienden Graad, en vijf en dertigh Minuten. Men soude gelooven, | |
| |
het van verre siende, dat het niet anders was als een Rotse: Maar de Bevolking van St. Eustatius, die'er volk op heeft doen over-gaan om het te bouwen, heeft eene aangename Valleye gevonden, en goede aarde genoegh om verscheyde Huys-gesinnen besig te houden, die te vreden leven, in dese lieflijke vertrek-plaatse. Daar en is geene Ankering aan de Kuste als voor Sloepen. De visscherye is'er overvloedig. En de sorgen die mijn Heer den Gouverneur van St. Eustatius tot heden over dit volk genomen heeft, doen dat de noodwendige ververschingen daar niet gebreken.
| |
IV. Lid.
Van het Eyland van St. Maarten.
DIt Eyland is op de hooghte van achtien Graden, en sestien Minuten. Het heeft ontrent seven mijlen in de lengte, en vier in de breedte. Daar zijn schoone Sout-kuylen, die den Spanjaart verplicht hadden om'er eene Sterkte te bouwen, daar hy een Garnisoen onderhield, om'er hem het eygendom af te bewaren. Maar op het eynde van het jaar 1648 soo slechten hy de Sterkte, en verliet het Eyland. Het welke bespeurt zijnde door mijn Heer de Ruyter, die een van de groote Schepen voerden, die mijn Heer Lampsen gewoonlijk in Amerika stiert, en die voor die tijd ontrent de kuste van dit Eyland van St. Maarten was, soo gink hy te St. Eustatius volk lichten, dat hy'er over voerden om het te bewoonen, en daar besitting af te nemen, in den naam van mijne Heeren de Staten der Vereenigde Provintien.
De tijding van den uyt-tocht der Spanjaarden uyt dit land, te selver tijd gekomen zijnde tot de kennisse van mijn Heer den Generaal der Francoyschen, soo reede hy vaardighlijk een Schip toe, en stelden'er in een getal van brave mannen, om het recht en den eysch van onse Natie te vernieuwen, die dit Eyland beseten hadden voor d'ontweldiging der Spanjaarden. Sedert hebben de Francoyschen en de Hollanderen dit land in minsaamheyt gedeelt, en sy leven'er te samen, in seer goeden onderlingen verstande.
De Sout-kuylen, zijn in het quartier van de Hollanderen; maar de Francoyschen hebben'er het gebruyk vry af. Mijn Heer den Generaal stelde tot sijn Plaats-houder in dese plaatse mijn Heer de la Tour. En tegenwoordigh is het mijn Heer de Saint Amant, die'er gebied. Hy heeft onder hem ontrent drie hondert mannen, die het land bebouwen, en doen allen mogelijken vliit om het tot aansienlijkheyt te brengen.
| |
| |
De Hollanderen zijn'er in alsoo groot een getal als de Francoyschen. Mijn Heer Lampsen, en mijn Heer van Rée, zijn de voornaamste Heeren en Bewind-hebberen van dese Bevolking. Sy hebben in haar quartier schoone woon-plaatsen, groote Pak-huysen, en een wel aanmerkelijk getal van Negers, die hare eeuwig-duerende Dienaren zijn.
Daar en is geen soet water in dit Eyland, als dat in den regen-tijd word vergadert in de bakken, die'er genoegh gemeen zijn. Daar zijn verscheyde Eylandekens rondom dit land, die seer wel gelegen zijn, tot de geringe vermaken van d'Inwoonderen. Daar zijn ook poelen van sout water, die wel diep tusschen het land in loopen, daarmen een oneyndigh getal van goede visschen vanght, bysonderlijk Zee-schildpadden. Men vind in de Bosschen wilde Verkens, wilde Duyven, Tortel-duyven, en Perroketten sonder getal. Men siet'er verscheyde boomen, die onderscheyde Gommen uyt-sweeten: Maar den Tabak die'er wast, meer geacht zijnde als die van d'andere Eylanden, soo is dit dat sijn Koop-handel aanmerkelijker maakt.
De Francoyschen en de Hollanderen, hebben hare bysondere Kerken, in de quartieren van haar gebied. Mijn Heer des Camps, die tegenwoordigh Leeraar is van de Hollandtsche Kerke, wierd'er in dese hoedanìgheyt gesonden, in de maant van September des jaars duysent ses honder vijf en vijftigh, door het Synodus van de Walsche Kerken der Vereenighde Provincien‚ die dese Bevolking heeft onder sijn geestelijk toeversicht.
| |
V. Lid.
Van het Eyland van den Aal.
HEt draaght desen naam om sijne gedaante: want het is een land geweldigh lang, en geweldigh smal, dat sich slangs-gewijse uyt-strekt by het Eyland van St. Maarten, van waar men het bloot siet leggen. Daar word niet een Bergh gevonden‚ het land is'er over-al plat en effen. Ter plaatse daar het de meeste breedte heeft, is'er een poel, rondom dewelke, eenige Engelsche Huys-gesinnen haar hebben geplaatst sedert seven of acht jaren, en waar sy Tabak bouwen, die geweldigh gepresen word van die kennisse van dese koopmanschap hebben. Men stelt dit Eyland op achtien Graden, en twintigh Minuten, herwaart de Linie.
| |
| |
| |
VI. Lid.
Van d'Eylanden van Sombréro, van Anegade, en van de Maaghden.
HEt eerste van dese drie Eylanden, is gelegen tusschen de Banken, die d'Engte boorden, waar door de Schepen komen, die in Europa weder willen keeren. Het is op den achtienden Graad, en dertigh Minuten. De Spanjaarden hebben het Sombréro genaamt, om dat het de gedaante heeft van een hoed. Het is onbewoont.
Anegade, dat onder den selven Graad is als Sombréro, is mede woest, en gevaarlijk van aankomst.
De Maaghden groote en kleyne‚ begrijpen verscheyde Eylanden, die in de Kaarte onder desen naam worden beteykent. Men telt'er in alles twaalf of dertien. Sy spreyden haar uyt na den Opgank van het Eyland van St. Jan van Porto-Rico, op de hooghte van achtien Graden Noord-waart de Linie. Tusschen dese Eylanden, zijn seer goede Anker-gronden‚ om verscheyde Vloten in versekertheyt te leggen. De Spanjaarden besoeken haar dikwils tot de visscherye, die'er overvloedigh is. Daar is ook een oneyndigh getal van schoone Zee-en-Land-Vogelen. Daar is soo weynige goede aarde, dat na het beproeft en besocht te hebben in sijn gantsche uyt-strekking, soo heeft men bevonden dat het niet verdienden Inwoonderen te hebben.
| |
VII. Lid.
Van het Eyland van het Heyligh Kruys.
HEt laatste van alle de Voor-eylanden, die onder de wind zijn, is dat den schoonen naam van Heyligh Kruys draaght. Het is op de hooghte van achtien Graden, en eenige Minuten. De Caraïbanen, die'er uyt gejaaght wierden door de Spanjaarden, noemden het Ay ay. Het was seer geacht onder haar: om dat dit het eerste Eyland was dat dese Land-aart in de Voor-eylanden hadde bewoont‚ komende van het Noorden eene bequame woonplaatse soeken, om de grond-vesten van hare Bevolkingen te werpen, gelijk wy dat bysonderlijk sullen vertoonen in het tweede Boek van dese Historye, in het Hooftstuk van haren oorspronk.
D'aarde van dit Eyland, geeft weder met grooten woeker, alles wat men daar in zaaid. Men siet'er schoone en wijd-strekkende vlakten, van bruyne aarde, en gemakkelijk om te bebouwen. Daar zijn ook verscheyde boomen | |
| |
seer schoon, en kostelijk, die bequaam zijn tot de verwerye, en tot de schrijnwerking. De lucht is'er goed; maar de wateren zijn'er niet seer gesont, indien men haar drinkt terstont als sy geput zijn geweest. Om haar t'ontnemen de quade hoedanigheyt die sy hebben, soo laat men haar eenigen tijd rusten in aarde vaten, dat haar goed maakt, en dat reden geeft te gelooven dat sy niet quaad zijn als om haar slijm, gelijk die van de Nijl.
Dit Eyland, is nu in de besitting van de Francoyschen, die'er d'overblijfselen heerlijk van weder op-gerecht hebben. Na de verscheyde verwisselingen van Meesteren, die daar in weynige jaren op gekomen waren, gelijk wy het sullen seggen in het tweede Hooft-stuk van het tweede Boek deser Historie. Mijn Heer den Generaal der Francoyschen, die het heeft doen bevolken op fijne kosten, heeft het een nieuwen glants gegeven, die de hope voortbrengt tot een breede Bevolking.
Het magh negen of tien mijlen lang wesen, en by-na soo veel in sijn grootste breedte. De Bergen zijn'er soo hoogh niet, noch soo gedrongen d'eene tegen d'andere, dat men'er niet boven-op magh klimmen, en dat'er niet vele goede aarde over-schiet, bequaam om verscheyde duysenden van menschen in 't werk te houden.
|
|