| |
| |
| |
Vierde Hooft-stuk.
Van het Eyland van St. Christoffel in het bysonder.
HEt Eyland van St. Christoffel, wierd aldus genaamt van Christoffel Columbus, die het aangenaam siende, wilde dat het sijn naam droegh. Waar toe hy ook genoodight wierd door de gedaante van den eenen van de Bergen die in dit Eyland zijn, dewelke draaght op sijn achterste, gelijk op d'eene van sijne schouderen, eenen anderen kleyner bergh; even alsmen dien Heyligen Christoffel af-schildert gelijk een Reus, die onsen Heer op de sijne draaght, in de gedaante van een kleyn kind. Het Eyland is op de hooghte van seventien Graden, en vijf en twintigh Minuten.
Dit is den Zetel van d'algemeene Gouverneurs van de Francoyschen en van d'Engelschen, die het grootste gedeelte van de Voor-eylanden besitten: Myn Heer den Ridder van Poincy, Drossaart en Groot-Kruys van St. Jan en van Jerusalem, Gebieder van Oysemont en van Coulours, en Hooft van het Esquader van de Schepen des Konings in Bretagne, Edelman van seer ouden Huyse, dat den naam draaght van Poincy, oeffent seer waardighlijken dit Ampt voor sijne Majesteyt, sedert ontrent negentien jaren herwaarts. En men vind in sijn persoon alle de voorsichtigheyt, alle de dapperheyt, alle d'ervarentheyt, en in een woord alle de hooge hoedanigheden die noodigh zijn om een groot Hooft-man te volmaken. Aan de sorgen en aan de wijsheyt van desen braven Heer is het dat men schuldigh is den hedens-daaghschen goeden staat van dit Eyland: Want het gevonden hebbende gelijk een Woestijn, heeft hy het verrijkt met verscheyde schoone gebouwen: Hy heeft het vervult met alle noodsakelijke dingen tot het leven: Hy heeft'er getrokken eene groote menigte van persoonen van allen aansien, die'er soetelijk en in ruste leven: en hy heeft'er gestelt d'alleredelste en d'allerwijdstrekkenste Bevolking, die onse Land-aart tot noch toe buyten de land-palen van Vrankrijk gehad heeft. Hy hand-haaft dese Bevolking door goede borgerlijke en krijghs-gebruykelijke Wetten. Hy handelt met eene getrouwe gerechtigheyt aan alle die onder sijne beheerschingh zijn, hebbende tot desen eynde gestelt een Raad van luyden van aansien. Hy draaght eene lief-hebbende sorgen voor de armen, voor de sieken, en voor de weesen: In het gemeen, hy verquikt en helpt in der nood alle d'Inwoonderen des Eylands; bestaande uyt sijne eygene goederen, door sijne goede geschiktheyt, en door sijne Vaderlijke sorghvuldigheyt, sonder yemant een laste te wesen, Hy handelt deftelijk de Vreemdelingen die hem komen besoeken, en doet een gunstelijk onthaal aan alle die op sijn Eyland aankomen.
| |
| |
Sijn huys word bestiert met eene order diemen niet genoegh soude konnen loven. In de vrede selver sietmen'er d'oeffeningen van den oorlogh doen: en in allen tijd is het eene Schole van borgerlijke zedelijkheyt, en alle soorten van deughden. Hy doet de krijghs-tucht naauw-puntelijk waar-nemen om het Eyland in verweeringh te houden, schrik aan de vyanden te geven, en in der nood hulpe aan de Bond-genooten te verleenen. Hy is een Middelaar van alle de geschillen die onder de gebuerige Natien op-komen, en door sijn wijs beleyd, blijft hy altijd in volkomen goeden verstande met d'Engelschen, en hy brengt haar hier toe dat sy sijne gevoelens moeten eeren en toe-geven. Hy kan in een oogenblik ter baan brengen verscheyde Compagnien Paarde-volk, en ontrent acht tot negen duysent mannen te voet. Eyndelijk, hy heeft sorge gedragen om den Francoyschen naam in verscheyde Eylanden uyt te breyden, daar hy Bevolkingen heeft op-gerecht die tegenwoordigh bloeyende zijn: Hy heeft ook gesonden in het vaste land van Amerika, in een plaats genaamt Caap de Nord, mannen die een handel met d'Indianen onderhouden, en die de grond-vesting mogen leggen van eene breede Bevolking, om dat die plaatse den ingank opent van een groot en goed Land. Het was onmogelijk om verder te gaan, sonder eenigen tijd onse oogen stille te houden op een soo waardigen Generaal. Laat ons nu de beschrijving van St. Christoffel vervolgen.
Het Eyland heeft ontrent vijf en twintigh mijlen in het ronde; d'aarde aldaar licht en zandachtigh zijnde, om alle soorten van de vruchten des lands voort te brengen, en verscheyde van die in Europa wasschen. Het is verheven in het midden, door seer hooge bergen, waar af verscheyde vlietjes vloeyen, die somtijds soo schielijk op-swellen, door de regenen die op de bergen vallen, sonder datmen het aan den af-hank, noch op de vlakte bespeurt; datmen dikwils overvallen word van dese stroomen, die inder ijl overvloeyen.
Het gantsch Eyland is verdeelt in vier hoeken, waar van'er twee zijn, die door de Francoyschen gehouden worden, en d'andere twee door d'Engelschen: maar in sulker voegen datmen niet magh door-gaan van het eene quartier na het andere, sonder te gaan op den grond van d'eene of d'andere Natie. D'Engelschen hebben in hare bedeelingh meer kleyne Rivierkens als de Francoyschen: Maar in vergeldingh, hebben dese meer plat-land, en aarde bequaam om gebouwt te worden. D'Engelschen zijn'er ook in grooter getal als d'onse: maar sy hebben soo sterke plaatsen niet tot verweering, en sy zijn soo wel niet gewapent. De Francoyschen hebben vier Sterkten, versien met menighte van Geschut, dat verre in Zee draaght, waar van het gene dat op de Sand-punt is, versterkingen heeft na de regelen, in maniere van een Burcht. Het alleraanmer- | |
| |
kelijkste aan dit, is op de Rheede, of aan de Anker-plaatse diemen noemt van het Lage-land. Daar zijn nacht en dagh in d'eene en in d'andere Compagnien van Soldaten, die goede wacht houden. Om de quartieren ook in versekertheyt te houden, en voor te komen de wanschiklijkheden, die souden mogen ontstaan tusschen twee verscheyde volkeren, soo houd yeder Land-aart op de toe-paden van sijne quartieren, een wacht-huys, waar in de wacht alle dagen word vernieuwt. D'Engelschen, hebben ook van hare zijde twee sterke plaatsen, d'eene die gebied op de groote Rheede, en d'andere op een andere aankomst, die naast de Sand-punt is.
Dit Eylant is voorsien met een schoone Sout-kuyl, die op den Oever van de Zee is, in een Boesem of In-ham, die d'Inwoonderen gemeenlijk noemen Cul-de-sac. Niet verre van daar, is'er een punt van aarde, die soo dichte by het Eyland van Nieves uyt-steekt, dat de Zee-ader die dese twee plaatsen scheyt, niet wijder is als een kleyn quartier-uurs, in-voegen dat'er mannen gevonden zijn, die het ten anderen tijde hebben over geswommen.
Men houd dat'er een Silver-mijn op St. Christoffel is: Maar gelijk de Sout-putten, de Bosschen, de Rheeden, ende Mijnen gemeen zijn aan de twee Natien, soo vaardight niemant de moeyte aan om het te besien, Voeght hier by dat'er eene groote macht van nooden is, en een uytstekend getal van Slaven tot sulk een voornemen. De ware Silver-mijn van dit Eyland, dat is de Suyker.
Men doet den ommegang van dit Eyland gemaklijk te land: Maar men kan het midden niet door-gaan, ter oorsake van verscheyde hooge en groote Bergen, die in haren Boesem vervaarlijke diepten besluyten, en Bron-aderen van warme wateren. En selfs men vind'er Sulfer, dat den naam van Sulferige aan d'eene van dese Bergen gegeven heeft. Van den voet der Bergen af, den ommekring buyten-om nemende, soo spreyd sich alle d'aarde van dit Eyland uyt al dalende door een soeten af-gank tot aan den Oever van de Zee, op eene ongelijke breedte, na dat de Bergen hare wortelen min of meer uyt-dringen, aan de zijde van de Zee; of na dat de Zee voort komt, en d'aarde tegen de Bergen besluyt. Alle het uytspreydsel van goede aarde die bebouwt is, tot aan den al te harden en stijven af-hank van de Bergen, is by-na over-al verdeelt in verscheyde verdiepingen, door het midden van de welke loopen, schoone ende breede wegen, getrokken op eene rechte Linie. D'eerste van dese Linien waar door men van d'eene verdieping tot d'andere komt, begint ontrent hondert schreden boven den Oever van de Zee: d'andere drie of vier hondert schreyden hooger, en alsoo strekken sy op-klimmende tot aan de derde ofte vierde verdiepingh, van waar men de wooningen van beneden siet, die een | |
| |
geweldigh aangenaam gesicht vertoonen.
Yeder verdiepingh, die als een Riem of Gordel rondom de Bergen maakt, grooter of kleynder na dat het daar nader-by of verder-af is, heeft ook sijne wegen, die gelijk soo vele dwers-straten zijnde, de vrye aan-komst geven van die hooger of lager zijn: en dat met soo schoon eene gelijkmatigheyt, dat als men de ommegang van het Eyland ter Zee doet, daar niets vermakelijker te sien is als dese aangename groente van soo vele boomen die de wegen boorden, en die op de uyt-hoeken staan, en de scheydingh maken van yeder wooning. Het gesicht kan sich niet vermoeyen in het aanmerken van dit land. Soo het op-waart draaght, vind het sich bepaalt, door dese hooge Bergen, die gekroont zijn met eene eeuwige groente, en bekleed met dierbare Bosschen. Soo het meer neder-waarts sakt, bespeurt het de Tuynen die haren aan-vank nemende ter plaatsen daar de Bergen toegankelijk zijn, haar van daar uyt-spreyden door een sachten en soeten af-gank tot aan den Oever van de Zee. Het schoone nieuw-opgeschote groen van den Tabak langhs het touw geplant, het bleeke geluw van de Suyker-rieten die in hare rijpheyt staan, en het donker groen van de Gember en van de Pataten, verbeelden sulk een veranderlijken landschap, en soo betooverend een mengelingh van aardige verwen, datmen'er sijn gesicht niet van af kan trekken, sonder gewelt op sijne innerlijke toe-genegentheden te doen. Het gene d'oogen noch meer vermaakt, is dat op het midden van elk gehucht of Hovenieringh, men verscheyde schoone huysen siet, van onderscheyde bouwingh. Namelijk die met roode of blaauwe pannen zijn overdekt, geven een grooten glimp aan dit lieflijk doorsicht: En door dien het Eyland altijd op-klimmende gaat, soo ontsteelt de benedenste verdiepingh het gesicht niet van die dieper te land-waart is; maar op een selven stont sietmen alle die aardige by-een-schikkingen, alle die wegen die gelijk soo vele paden van lust-prieelen zijn; alle die lijsten van verscheyde soorten van boomen; alle die tuynen in den haak beplant met veelderleye uytsonderingen van vruchten; en alle die kluchtige gebouwen die veel-tijds niet van elkander af-staan als hondert schreden of daar ontrent; En in een woord, soo vele aangename voorworpselen vertoonen haar aan d'oogen op een selven tijd, datmen niet en weet waar men de selve sal stille-houden.
Het is noodsakelijk tot het beste gevoech van d'Inwoonderen, en de gemakkelijkheyt van hare besigheden, dat hare huysen d'eene van d'andere zijn af-gescheyden, en geplaatst in het midden van het land dat sy bouwen: Maar de Francoyschen boven hare woon-plaatsen die aldus verstrooyt zijn, hebben noch gebouwt in haar quartier van het Lage-land eene aangename Stad, die alle dagen toe-neemt, en waar van de gebouwselen zijn van Tichel-steen, | |
| |
en van Timmer-werk. Sy is by de Rheede daar de Schepen gewoon zijn te Ankeren. Alle d'aansienlijke Inwoonderen des Eylands, en de vreemde koop-lieden hebben'er hare Pak-huysen.
Men vind'er by de Francoysche en Hollandsche Koop-lieden, die aldaar haar verblijf nemen, uytstekenden Wijn, Brandewijn, Bier, alle soorten van Stoffen, van Zijde en van Wolle, die bequaam zijn tot het land, en algemeenlijk alle de ververschingen die in het Eyland niet groeyen, en die die noodsakelijk zijn tot d'onderhouding der Inwoonderen. Men heeft alles voor een redelijken prijs, in vermangeling van de Koopmanschappen die in dat land vallen. Het is in de selve plaatse, daar de Konstenaars woonen, die haar in verscheyde Ambachten besigh houden, die nut zijn om den handel, en de borgerlijke gemeenschap t'onderhouden. Men vind'er daar-en-boven noch een Verhoor-plaatse om het Recht te doen, en eene schoone Kerke, die een geweldigh getal-rijke vergaderingh kan begrijpen. Dit gantsch gebouw is van Timmer-werk, verheven op een grond-voet van gehouwe steen. In plaatse van glasen en vensters, zijn'er niet als dwerse tralien. De rustingh van het dak staat op drie Gevels om den wind soo veel spelens niet te geven, en het verdek is met roode pannen.
De Capucijnen hebben eenige jaren het beleyd van dese Kerke gehad, en den last der sielen onder de Francoyschen van het Eyland: maar in het jaar duysend ses hondert ses en veertigh, wierden sy van dese last ontslagen met de gemeene toe-stemmingh der Inwoondren, die haar beleefdelijken oorlof gaven, en ontfingen in hare plaatsen Jesuiten en Carmeliten, die'er tegenwoordigh door de sorgvuldigheden en de mildheden van mijn Heer den Generaal en d'Inwoonderen, schoone huysen hebben, en goede omgelegentheden, die gebouwt worden door een groot getal Slaven, die haar toe-behooren, en die haar verschaffen waar van sy eerlijk konnen bestaan. Den E. V. Henry du Vivier is den eersten Opper-vooght geweest van het huys der Jesuiten. Syne soetigheyt en synen minlijken omme-gangh, hebben hem het herte verkregen van alle die van onse Natie, die dit Eyland bewoonen.
Mijn Heer den Generaal, heeft ook een Gasthuys doen bouwen in een seer gesonde plaats, alwaar de Sieken die geene middelen hebben om haar in hare huysen te laten genesen, gevoed worden, als mede besocht van Artzen en van Heel-meesteren tot hare weder-herstelling. De vreemdelingen die in siekte vallen in dit Eyland, worden'er ook ontfangen. Hy heeft noch order gestelt dat de Weesen geplaatst worden in eerlijke huysen, alwaar sy onderwesen en gevoed worden op sijne kosten.
Onder de schoone, groote, en vaste gebouwen die de Francoyschen en d'En- | |
| |
gelschen gebouwt hebben, in verscheyde gewesten van dit Eyland, munt uyt sonder tegenspreken het Kasteel van mijn Heer den Generaal van Poincy, en overtreft verre alle d'anderen; daarom is het dat wy'er een geheele bysondere beschrijvingh van sullen doen.
Het is gelegen op eene luchtige en gesonde plaatse, aan den af-gank van een seer hoogen bergh, bedekt met groote boomen, die door hare eeuwige groenheyt, het een wech-rukkend doorsicht geven. Het is van de Zee gelegen een kleine halve Francoysche mijle. Men vind op de plaatse die'er na toe geleyd, en die al ongevoeligh op-klimt, d'aangename huysingen van eenige der voornaamste Amptenaren en Inwoonderen des Eylands: en alsmen op de zijde gekomen is van een kleyne verheventheyt die het verschuylt, komende van het Lage-land, soo wordmen derwaarts geleyd door een recht en breed pad, geboord met Oranje-boomen en Citroen-boomen die tot beschutting verstrekken, en die den reuk en het gesicht wonderlijk verlustigen: Maar dit schoone Paleys aan het ooge een aansien vertoonende dat uytmuntende aanlokkende is, soo kan men het ter naauwer nood elders werpen.
Des selfs gedaante is by-na vierkant, met drie verdiepingen wel-voeghlijk, volgens de regelen van een naauw-keurige Bouw-kunst, die'er de gehouwe steen ende tichel-steen aan besteed heeft, met een schoone gelijk-matigheyt. De Gevel die haar het eerste vertoont, en die na het Oosten gekeert is, heeft voor haren in-gang een breeden op-gang, met een dubbele ry van trappen, en een brave borst-weering daar boven op; en de zijde die haar uyt-sicht na den Onder-gang heeft, is ook met een Stoep versien die d'eerste geheel gelijk is, en met eene schoone en grove Ader van levendigh water, die ontfangen zijnde in een groot bekken, van daar geleyd word door enge onder-aardsche Pijpen na alle de gemakken van het selve huys.
De Salen en de Kameren zijn heel luchtigh; de Zolderingen zijn op zijn Francoysch gemaakt, van root hout, vast, effen, van goeden reuk, en van het gewasch des Eylands. Het Dak is op eene platte wijse gemaakt, van waar men eene van d'allerschoonste en van d'allervolkomenste uyt-sichten der Werelt heeft.
De Vensteringen zijn op eene goede order gestelt: d'uyt-sichten van voren, strekken haar uyt langhs het toe-pad, en dringen door langhs schoone Valleyen, beplant met Suyker-rieten, en met Gember. Die van den Onder-gang, worden bepaalt door den Bergh, die'er niet verder af is dan soo vele de juyste gelijk-matigheyt sulkx vereyscht, om den rijken grond die hy vertoont, de bevalligheyt en de volmaaktheden van dit Paleys te verheffen. Wat d'uytsichten van den Middagh en na het Noorden aan-gaat, sy ontdekken een | |
| |
aanmerkelijk gedeelte van het Eyland, en de Hoven en de gebouwselen, daar alle de noodsakelijke gemakken zijn tot de volmaking van soo schoon een Huys.
In de tusschen-wijdte die is tusschen dit Casteel, en den nabuerigen bergh, heeftmen een schoonen Tuyn uytgespaart, die naauwkeurigh word onderhouden. Hy is voorsien met het meeste gedeelte van de Potasie-kruyden die in Vrankrijk worden gevonden, en verrijkt met een Pronk-bedde, vervult met seldsame en sinnelijke bloemen, die bevochtight worden van eene heldere springh-ader, dewelke haar oorsprong neemt aan den af-hank van den berg, en sonder veel konst-leyding een grooten uyt-worp maakt, die weder ontspringt in het midden van den Tuyn.
Dit rijkelijk Gebouw is wel soo geplaatst, en soo aangenaam ververscht met sachte winden die van den bergh af-schieten, en van den Oostenwind, die den gewoonlijksten des Lands is, dat in de grootste hitten van den Somer, men daar eene lieflijke gematichtheyt geniet.
Dit is soo vermakelijk een saak als het mogelijk soude konnen zijn, wanneer op de dagen van algemeene en openbare vrolijkheyt, men in d'Eylanden vreughde-vyeren aansteekt, om de nieuwe tijding van eenige gelukkige uytkomst der overwinnende Wapenen van sijne Allerchristelijkste Majesteyt. Want alsdan doen de Claroenen en de Basuynen hare klinkende geluyden hooren van de hooghte der platte-form van dit Palays, in sulker voegen dat de nabuerige Bergen, de Heuvelen en de Bosschen die haar bedekken, weder-galmen op dit door-dringend gerucht, en maken eene minsame Echo die haar verspreyd door het gantsch Eyland, en wel verre in Zee. Dan sietmen ook hangen boven van d'aarde-grond, en aan de vensteringen van d'allerverhevenste verdiening, de Veld-teykenen door-saayt met Lelyen, en de Wapen-vaandelen en de Standaarden die mijn Heer den Generaal op de Vyanden heeft wegh gedragen.
Aan eene van de zijden deses Huys, is'er eene schoone en groote Kapelle, seer eigentlijk verciert, alwaar d'Aalmoessenieren van mijn Heer den Generaal den dienst doen. De gemakken en de huys-vestingen van de Huys-genooten komen in het gevolgh, en zijn begrepen in twee gantsche huysingen, die mede van Tichel-steenen zijn gebouwt. Aan d'andere zijde maar een weynigh verder, op eene kleyne verheventheyt, sietmen het quartier van de Negersche Slaven, die verscheyde kleyne huyskens van hout en van Tichel-steen bewoonen. Men heeft aan dese plaatse den naam gegeven van de Stad van Angola.
Dit Huys is niet alleenlijk lof-waardigh om dat het gelegen is in een goede | |
| |
lucht, om dat het volmaaktelijk wel gebouwt is, en om de heldere water-sprongen die het ververschen, de schoone Tuynen die het omringen, de rechte en wijde paden die'er na toegeleyden, de gevoeghlijkheden van verscheyde gemakken die het vergeselschappen, en om alle de rijkelijke vercierselen die het verheerlijken: Maar ook om dat het versterkt is met Wijk-schansen, en voorsien met grove stukken Geschut van Metaal, en van een Wapen-huys, daar allerleye Wapenen, en voor-raat van Busse-kruyt, van Lonten, en van Kogels, in overvloed gevonden worden.
Dit soude selfs niet genoegh zijn tot de volmaking van dit grootse Hof, dat het alle dese voordeelen van de Natuere en van de Konst hadde, die wy terstont beschreven hebben, soo het na dat alles gelegen was in eene woeste, dorre, en onvruchtbare plaatse, en dat het moest gaan bedelen van elders als van d'aarde die het omringt, de noodwendige middelen tot sijne onderhouding. Ook heeft het dit gebrek niet, en de schoonheyt word'er gevonden vereenight met de nuttigheyt, door eene verwonderlijke versameling. Want uyt sijne vensteren sietmen in den Neder-hof drie gebouwen of Molens bequaam om de Suyker-rieten te brijselen, die haar Meester eene versekerde winste en inkomste aan-brengen, en die mogen gaan neffens d'alleredelste en beste Heerlijkheden van Vrankrijk, Wat de stoffe aangaat om de Molens t'onderhouden, te weten de Suyker-rieten, sy worden vergadert en geplukt langhs de velden die'er omleggende zijn, en die haar wonderlijk wel voort-brengen. Meer als drie hondert Negeren, die mijn Heer den Generaal toe-behooren, bebouwen dese landen, en worden gebruykt tot den dienst van dese Molens, en tot de beleyding van verscheyde andere Koopmanschappen, die dit Eyland gelukkelijk voort-brengt, gelijk wy dit sullen seggen in het Tweede Boek van dese Historie.
Alles word in dit Huys, en wat daar aan vast is, gedaan sonder verwarring, en al te haastig een voort-porring. Dit groot getal van Negersche Slaven, is soo wel geregelt, geleyd en bestiert, dat yeder hem begeeft aan d'oeffening en het bewind hem aan-gewesen door den Meester van de werken, sonder hem te steken in de bedieningen en de besigheden van anderen.
Boven dese soorte van lieden die tot de dienstbaarheyt geboren zijn, heeft mijn Heer den Generaal ontrent hondert Huys-genooten Francoyschen van Land-aart, die betaalt worden tot den dienst van sijn Huys, waar van de meeste van verscheyde oeffeningen zijn, en van verscheyde ambachten noodigh in de Borgerlijke gemeenschap, over alle de welke, den Gebieder van het Huys een bysonder opsicht heeft.
Mijn Heer den Generaal heeft noch de Wachten van sijn persoon, die hem | |
| |
vergeselschappen wanneer het noodsakelijk is, onder het geleyde van een Hooft-man, meer om de Majesteyt van den Koning te vertoonen, waar van hy d'eere heeft Plaats-houder te zijn, als door eenigh belang dat hy'er toe mach hebben, bemind zijnde, en lief en waard van alle de Francoyschen, en ontsien van alle de Vreemdelingen.
Na het voorbeeld van mijn Heer den Generaal, verscheyde Edele en aansienlijke Huys-gesinnen, die van Vrankrijk gekomen zijn, gelokt zijnde door de soetigheyt van sijne Bestiering, hebben haar vast ter neder gestelt in dit Eyland, een hebben'er gebouwt schoone en vermakelijke huysen. D'alleraanmerkelijkste zijn die van mijne Heeren van Poincy, de Treval, en de Benevent, dat drie brave Edel-lieden zijn, Neven van mijn Heer den Generaal: den eersten van dewelke, bysonder Gouverneur is van St. Christoffel, onder mijn Heer sijn Oom, en de twee andere zijn Hooft-mannen van hare quartieren.
Mijn Heer Giraud zaliger, onder sijne andere Huysen had'er een doen bouwen by het Hof van mijn Heer den Generaal, en een ander te Cayonne, die van d'allervolmaakste zijn. Dese Personasie, die van groote verdiensten was, en die door sijn wijs beleyd, hem hadde verkregen de vriendschap van alle d'Inwoonderen der Eylanden, droegh de hoedanigheyt van Oorloghs-bedienaar van St. Christoffel, en d'andere Eylanden van onder de wind, dat is te seggen van St. Maarten, van St. Bartholomeus, en van het Heyligh Kruys, die na den Ondergank zijn, beneden St. Christoffel.
Tusschen d'aansienlijke Huysen onder onse Francoyschen, moetmen noch stellen dat van mijn Heer Auber, die geweest is Gouverneur van de Gardeloupe. Het is van een schoone bouwing, van vast hout en op goeden grond, en dat meer is, het heeft een hoogh-getakt Bosch, dat noch niet ter neder is geslecht, en suyvere aarde, om vijftigh Slaven besigh te houden, die in de Suyker en in de Gember werken. Maar dat het selve meer glans geeft, is dat het geplaatst is, op de hooghste verdieping van de wooningen van het quartier van den Bergh Plateau, en verheven op eene hooghte, van waar men verscheyde schoone woon-plaatsen ontdekt die'er beneden zijn, en siet soo verre in de Zee, als de kracht van het ooge hem kan uyt-strekken. Mijn Heer de la Roziere tegenwoordigh Majeur van het Eyland, mijn Heer de Saint Amant, mijn Heer de l'Esperance, mijn Heer de la Roche, dat Hooft-mannen zijn, alle d'Amptenaren in het gemeen, en alle d'alleroudste Inwoonderen zijn wel gehuysvest.
D'Engelschen hebben ook doen timmeren in hare quartieren, verscheyde groote en schoone gebouwen, die de natuurlijke schoonheyt van dit Eyland | |
| |
wonderbaarlijk verheffen. D'alleraansienlijkste zijn, die van mijn Heer Waarnard zaliger, eerste Gouverneur van dese Land-aard; dat van mijn Heer Riche zaliger, die sijn Na-besitter was; dat van mijn Heer Eüret, die tegenwoordigh dit Ampt oeffent met grooten lof; en dat van mijn Heer de Colonel Geffreson, die alle soo volkomen zin, dat sy met goed recht genaamt moeten worden, onder d'allerschoonste, en d'allergemakkelijkste huysen der Voor-eylanden.
Men telt ook tot vijf schoone Kerken, die d'Engelschen in dit Eyland hebben doen bouwen. D'eerste diemen ontmoet, komende uyt het quartier van de Francoyschen, is op de punt van de Palm-boomen; de tweede by de groote Rheede, beneden het Hof van mijn Heer haren Gouverneur; de derde aan de Sand-punt; en de twee andere in het quartier van Cayonne. De drie eerste zijn van een aangename bouwing na het land, van binnen verciert met schoone stoelen, en gestoelten van schrijn-werk, en van kostelijk hout. De Kerkelijke, die den Godlijken dienst doen, waren ten anderen tijde gesonden van den Aarts-bisschop van Cantelbergh, die'er tot sijn groot Stede-houder hadde mijn Heer den Dokter Fiatley, Capellaan van den overleden Koning van Engeland, en Leeraar van de Kerke van de punt der Palm-boomen, in het selve Eyland. Maar tegenwoordig ontfangen sy hare sending van de Synodische vergaderingen, die het Bisschoplijke vermogen hebben.
|
|