| |
Tweede Hooft-stuk.
Van yedere der Voor-Eylanden in het bysonder.
OM eenige geschiktheyt waar te nemen, in de beschrijvingh die wy doen sullen van yeder der Voor-eylanden in het bysonder, soo sullen wy die alle in drie benden verdeelen, waar van d'eerste sal bevatten d'Eylanden die den middagh naast zijn gelegen, en die de nabuerighste van de Linie zijn: de tweede, die haar meer na het Noorden uytstrekken; en de laatste, diemen gewoonlijck noemt d'Eylanden van onder de wind, die na den on- | |
| |
dergangh zijn van het Eyland van St. Christoffel, het allerberuchtste van alle de Voor-eylanden.
| |
I. Lid.
Van het Eyland van Tabago.
HEt eerste, en het allerzuyderlijkste van d'Eylanden der Voor-eylanden, is Tabago of Tabak, afgelegen van de Middel-lijn na het Noorden, elf Graden, en sesthien Minuten. Het is ontrent acht mijlen langh, en vier breet. Daar zijn verscheyde schoone en aangename Bergen, waar uyt haren oorspronk nemen achtien Spring-bronnen of kleyne Rivieren, die, na dat sy de vlakten hebben bedauwt, haar gaan ontlasten in de Zee. Men vertrouwt dat de Lucht daar goet soude zijn, als de boomen ter neder gehakt waren, en dat het aardrijk wel open lagh.
De groote Bosschen met hooge boomen, die tot op de toppen van de Bergen wassen, betuygen de vruchtbaarheyt van het land. Men vind in dat eenige Eyland, de vijf soorten van Vier-voetige Dieren, waer af men ten meesten maar eene of twee in d'andere Eylanden siet. 1. een soorte van Verkens, die weynigh hayr hebben, en een snuyf-gat, of soo sommige willen, den navel op den rugge, 2. de Tatous, 3. de Augoutis, 4. d'Opassums, 5. Gemuskerde Ratten, die wy alle een yeder in sijne plaatse sullen beschrijven. Boven de Wilde Duyven, de Tortel-duyven, de Perdrijsen, en de Perroketten, diemen daar gemeenlijk siet, is'er een oneyndich getal ander Vogelen, die in Europa niet bekent zijn.
De Zee, die dit Eyland omringht, is seer overvloedigh in allerley soorten van Visschen. De Zee-Schiltpadden komen'er met hoopen hare Eyeren verbergen in het zant, dat op de Rheeden is. Na den ondergangh en na het Noorden, zijn'er Baayen die goede Anker-grond voor de Schepen hebben.
Eene Maatschappye van Borgeren van het Eyland van Walcheren in Zeeland, hadden'er ontrent sestien jaren geleden, twee hondert mannen op doen over-gaan, om'er eene Bevolking op te rechten, onder het gesagh van mijn Heeren de Staten der Vereenigde Provintien, en hadden het Eyland genaamt het Nieuw Walchren. Maar de Caraibaansche Indianen, natuurlijke Inwoonderen des lands, de gebuerschap van dese vreemdelingen vreesende, vermoorden'er een gedeelte, dat d'anderen verplichtenden, die met siekten gequelt waren, en een gelijk onthaal als dat van hare Gesellen duchteden, om haar elders te vertrekken. In voegen dat dit land langen tijd ontbloot is geweest van Inwoonderen, die'er haar vast hadden gestelt: en niet besocht wierd als van Caraïbanen, | |
| |
die'er aan quamen, gaande en weder komende van hare Oorlogen, om'er de ververschingen te nemen die haar noodsakelijk waren, en noch van eenige Francoyschen van d'Eylanden van Martinikus, en van Gardeloupe, die'er den Lamantin gingen visschen, en de Schildpadde keeren in eenigh Saisoen van het jaar.
Maar tegenwoordigh hebben'er de Zeeuwen haar vast gestelt; en het is ontrent drie jaren geleden, dat mijn Heer Lampsen, Oud Burgermeester van de Stad Vlissingen, en Gestelden van wegen sijne Provincie in de Vergadering van mijne Heeren de Staten Generaal, ter herten genomen heeft, om dit Eyland op nieuws te bevolken. Hy heeft'er alreede doen over gaan uyt sijne eygene schepen, verscheyde brave mannen, die arbeyden om het te slechten en te akkeren, en die te hulpe komen d'edelmoedige voornemens die hy heeft, om heerlijck te verheffen de overgeblevene verwoestingen van de Bevolking, die sijne Mede-vaderlanderen daar hadden geleght.
Dit Eyland, het allernabuerighste zijnde van de vaste Kust van het Zuyderlijke Amerika, is seer bequaam om een handel t'onderhouden met de Arouâgen, de Caliben, de Caraïbanen, en verscheyde andere Indiaansche Land-aarden, die'er in groot getal woonen, en om'er een aanmerkelijke versamelingh te maken van dappere mannen, die gemakkelijk sullen konnen over gaan op dat vaste land, en daar de grond-vesten werpen van eene machtige bevolking.
| |
II. Lid.
Van het Eyland van de Grenade.
DIt Eyland dat gelegen is op de hooghte van twaalf Graden, en sestien Minuten aan dese zijde van de Linie, begint eygentlijk de halve kringh van de Voor-eylanden. Men geeft het seven uuren in de lengte, op eene breete die ongelijk is, het strekt sich uyt ten Noorden en ten Zuyden op de wijse van een halve mane. De Francoyschen hebben'er haar geplaatst, het is ontrent ses jaren geleden. Sy hadden in hare aankomste vele te stellen met de Caraïbanen, die haar eenige maanden door de kracht van de Wapenen de vreedsame besitting betwisteden. Maar ten laatsten mijn Heer Du Parquet, Gouverneur wegens den Koningh van het Martinische Eyland, die dese ter nederstelling op sijn eygen hand hadde onderwonden, verplichte haar het land aan hem vry te laten, door d'aanmerking van het gene haar daar self aan gelegen was; voornamentlijk gegrond op het groot voordeel dat sy souden ontfangen uyt de gebuerschap der Francoyschen, die haar te hulpe souden komen in alle hare nooden.
D'aarde is'er seer bequaam om allerley soorten van 's lands leeftochten voort | |
| |
te brengen, Suyker-rieten, Gember, en uytstekenden Tabak. Het heeft een goede gesonde lucht. Het is voorsien met verscheyde Bron-aderen van soet water, en van goede Anker-gronden voor de Schepen. Daar is ook een oneyndigh getal van schoone boomen, waar van eenigen vruchten dragen, wellustigh om t'eten, en d'anderen zijn bequaam om Huysen te timmeren. De visscherye is goed langhs de gantsche kuste, en de Bewoonderen konnen haar uytstrekken, soo tot de Visscherye, als tot de jacht, in drie ofte vier kleyne Eylandekens, diemen de Grenadinen noemt, en die ten Noord-westen van dit land zijn. Mijn Heer le Comte, Hooftman van het Martinische, heeft den eersten Gouverneur van dit Eyland geweest. Mijn Heer de la Vaumeniere, is hem in dit ampt gevolgt. Hy heeft onder sijn geleyde meer als drie hondert goede krijgs-kundige mannen, die voor het meeste gedeelte alreede in andere Eylanden gewoont hebben, en die haar volkomentlijk wel verstaan op het bouwen van d'aarde, en op het handelen van de wapenen, om ter nood af te drijven de gewelden van de Wilden, en van alle die de ruste die sy in dese lieflijke wooplaatse genieten souden willen verstooren.
Mijn Heer den Grave van Seryllac, hebbende verstaan het voordeelige verhaal datmen tot Parijs en elders dede, van de goedheyt en schoonheyt van dit Eyland, heeft het korteling doen koopen van mijn Heer du Parquet. Het gene alle aanleyding van hope geeft, dat in weynig tijd dese Bevolking, die in soo goede handen is gevallen, aanmerkelijk sal zijn om het getal van sijne Bewoonderen, en om de menichvuldigheyt der Koopmanschappen die het verschaffen sal.
| |
III. Lid.
Van het Eyland van Bekia.
DIt Land, is af-gelegen van de Linie twaalf Graden en vijfentwintig Minuten.Het heeft tien of twaalf Mylen in ommeloop, en het soude vruchtbaar genoech zijn, indien het bebouwt was. Daar is eene seer goede Have voor de Schepen, die daar in bescherming konnen zijn tegen alle winden: maar om dat het onvoorsien is van soet water, word het weynig besocht, ten zy van eenige Caraïbanen, van St. Vincent, die'er somtijds gaan visschen, of kleyne Tuyntjes bouwen, die sy'er hier en daar hebben, tot haar vermaak.
| |
| |
| |
IV. Lid.
Van het Eyland van St. Vincent.
DIt Eyland is het volkrijkste van alle die de Caraïbanen besitten. Het is op de hoochte van sestien Graden benoorden de Linie. De genen die het Eyland van Ferro gesien hebben, dat het eene van de Canarische is, seggen dit van de selve gedaante te wesen. Het mach hebben acht mijlen in de langte, en ses in de breedte. D'aarde is'er verheven met verscheyde hooge Bergen, aan den voet van de welke vlakten gesien worden, die seer vruchtbaar souden zijn soo sy bebouwt waren. De Caraïbanen hebben'er menichte van schoone Dorpen, daar sy wellustelijken, en in eene diepe ruste leven. En hoewel sy altijd in mis-trouwen zijn van de Vreemdelingen, en dat sy op hare hoede blijven als'er op hare Rheeden aan komen, soo weygeren sy haar nietemin geen brood van het land, dat is de Cassave, water, vruchten, en andere leef-tochten die op haar land wasschen, indien sy die van nooden hebben: aangesien sy tot verwisseling haar eenige bijlen geven, of hak-messen, of andere yser-werken daar sy werk af maken.
| |
V. Lid.
Van het Eyland van de Barboude.
HEt Eyland dat onse Francoyschen noemen de Barboude, en d'Engelschen Barbade, is gelegen tusschen den dertienden en den veertienden Graad, benoorden de Middel-lijn, ten Oosten van Ste Alouzie en van St. Vincent. d'Engelschen, die aldaar in het jaar duysent ses hondert seven en twintigh de Bevolking gebracht hebben, die het noch tegenwoordigh bewoont, geven het ontrent vijf en twintigh Mijlen rondte. Het is van gedaante langwerpiger als breed. Daar is niet meer als een eenigen Vlied in dit Eyland, die verdient den naam te dragen van Riviere. Maar het aardrijk daar by-na overal plat en effen zijnde, soo heeft het in verscheyde plaatsen Poelen en bewaar-putten van soet water, die het gebrek van spring-bronnen, en van Rivieren te goede komen. Het meeste gedeelte van de huysen, hebben ook Regen-bakken, en Putten die nimmer uyt-droogen.
In het beginsel toen men dese aarde bouwde, soo vertrouwdemen dat sy weynigh beloofde: Maar d'ondervindingh heeft het tegendeelige bewaarheyt, en sy is soo bequaam gevonden om Tabak, Gember, Kottoen, en bysonderlijk Suyker-rieten voort te brengen, dat na het Eyland van St. Christoffel, dit het | |
| |
meest besochte is van de Koop-lieden, en het meest-bevolkte van alle de Voor-eylanden. Van het jaar duysent ses hondert ses en veertigh, teldem'er ontrent twintigh duysend Inwoonderen, sonder te bevatten de Negersche Slaven, diemen hield op te klimmen tot een veel grooter getal.
Daar zijn verscheyde plaatsen in dit Eyland, die met goed recht den naam van Steden dragen: om datmen aldaar siet verscheyde schoone, lange, en breede straten, die beset zijn met een groot getal van schoone gebouwen, alwaar de voornaamste Amptenaren en Inwoonderen van dese beroemde Bevolking, hare woonplaatse houden: Maar dit gantsch Eyland in 't geheel aangemerkt, soo soudemen dat voor eene eenige groote Stad nemen, om dat de huysen d'eene niet verre van d'andere zijn; dat'er een groot getal van wel gebouwde is, op de wijse als die van Engeland; dat de winkelen en de Pakhuysen voorsien zijn met alle soorten van koopmanschappen; datmen'er Jaar-getijden en Markten houd; en dat het gantsch Eyland in navolging van de groote Steden, verdeelt is in verscheyde Parochien, die yeder eene schoone Kerke hebben, alwaar de Harderen, die'er in groot getal zijn, den Goddelijcken dienst doen. Alle de voornaamste Inwoonderen van dit Eyland hebben'er haar vast ter neder gestelt, en vinden'er haar soo goed, dat het selden gebeurt dat sy het begeven om in een ander over te gaan.
Dit Eyland is over-al berucht, om den grooten overvloed van uytstekende suyker, diemen sedert eenige jaren daar uyt trekt. Het is waar, dat sy soo wit niet is als die van elders komt, maar sy is meer geacht van de Suyker-suyveraren, om dat sy schooner van graan is, en dat sy meerder vermenigvuldigt, als men haar loutert.
| |
VI. Lid.
Van het Eyland van Ste Lucie.
DE Francoyschen noemen dit Eyland gemeenlijk Ste Alouzie; het is gelegen op den dertienden Graad, en veertigh Minuten aan dese zijde de Linie. Het wierd voor desen niet besocht als van een kleyn getal Indianen, die'er behagen schepten in de visscherye, dewelke daar overvloedigh is. Maar de Francoyschen van het Martinische hebben haar sedert kortelingh geselschap komen houden. Daar zijn twee hooge Bergen in dit Eyland, die uytnemende hard zijn. Men bespeurt haar van seer verre, en men noemt haar gemeenlijk, de Pitons de Ste Alouzie; Aan den voet van dese Bergen, zijn schoone en aangename Valleyen, die overdekt zijn met groote boomen, en van water-sprongen bevochtight. Men houd dat'er de lucht goed is, en dat'er d'aarde | |
| |
vruchtbaar sal zijn, wanneer sy meer ontdekt is als tegenwoordigh.
Mijn Heer de Rosselan, heeft dese Francoysche Bevolking gesticht, onder de gebiedenissen van mijn Heer du Parquet, die hem hadde uyt-gekosen om'er sijn Plaats-houder te wesen: en overleden zijnde in d'oeffening van dit Ampt, daar hy hem waardiglijk in queet, is mijn Heer le Breton Parisiaan in sijne plaatse gestelt geweest.
| |
VII. Lid.
Van het Eyland van Martinikus.
D'Indianen, noemden dit Eyland Madanina; maar de Spanjaarden hebben het den naam gegeven, die het tegenwoordigh draaght. Het is op de hoogte van veertien Graden en dertigh Minuten aan dese zijde van de Linie. Het is een schoon en groot land, dat ontrent sestien mijlen in de lengte heeft, op eene ongelijke breedte, en vijf en veertig in den omme-ring. Het is huyden ten dage het eene van d'allervoornaamste, en van d'allervolkrijkste van d'Eylanden de Voor-eylanden.
De Francoyschen, en d'Indianen beslaan dit land, en hebben'er lange te samen geweest in seer goeden verstande. Mijn Heer du Parquet, Neve van den overleden mijn Heer Desnambuc, die het beginsel gaf aan de Francoysche Bevolkingen die in dese Voor-eylanden zijn verbreyd, gelijk wy hier na noch seggen sullen, is'er Gouverneur wegens den Koningh, en sedert eenige jaren heeft hy'er de heerschappye af verworven.
Dit is het allergebrokenste van de Voor-eylanden, dat is te seggen, het meest-vervulde met bergen, die geweldigh hoogh zijn, en door-sneden met ontoegankelijke Rotsen. Het gene daar goede aarde is, dat bestaat ten deele uyt Mornes, het welke verheventheden zijn by-na rond, alsoo genaamt in 't land: van heuvelen die volkomentlijk schoon zijn (men noemtse Cótieres op de tale der Eylanden) en van eenige Vlakten of Valleyen, die uytermaten aangenaam zijn.
De Bergen, zijn t'eenemaal onbewoonlijk, en verstrekken tot weyde aan de Wilde Dieren, aan de Slangen, en aan de Serpenten, die'er in groot getal zijn. Dese Bergen zijn met schoone bosschen bekleed, waar van de boomen seer verre overtreffen en in dikte en in hooghte d'onse van Vrankrijk, en brengen vruchten en granen voort, waar mede de Wilde Zwijnen en de Vogelen haar spijsen.
Wat de Mornes en de heuvelen belanght, het meeste deel is bewoonbaar, en van een goede aarde, maar seer moeylijk om te bouwen: want men siet'er die | |
| |
soo hoogh en soo steyl zijn, datmen'er naauwlijks sonder gevaar kan arbeyden, of ten minsten, sonder verplicht te wesen om sich met eene hand vast te houden aan eenigen stronk van Tabak, of aan eenigen tak van een boom, om met d'andere te werken.
Den Tabak die op dese verhevene plaatsen wast, is altoos beter, en meer geacht, als die groeit in de Valleyen en in de diepe dalen, die niet van soo na-by begunstigt worden met de lieflijke tegenwoordigheyt van de Son, dat is te seggen, ontrent wooningen die in de laaghte zijn geplaatst, of op streken rondom met bosschen beset. Want den Tabak die in dese plekken geplukt word, is altijd vol van geluwachtige vlekjes, gelijck of hy gebrand was, en is noch van goeden smaak, noch om te bewaren. Dese verstikte plaatsen zijn ook geweldigh ongesond, die'er arbeyden worden'er ongedaan van verwe, en de nieuwe aangekomene, die aan dese lucht niet gewoon zijn, verkrijgen'er eer als elders de quale der mage, die soo gemeen in dese Eylanden is.
Gelijk als'er twee soorten van onderscheydene Land-aarden op dese plaatse zijn, alsoo is sy verdeelt tusschen d'eene en tusschen d'andere, dat is te seggen, tusschen d'Indianen, natuurlijke bewoonderen des Lands, en de Francoyschen, die de grond-vesten van dese Bevolking ontwierpen in de Maant van July, van het jaar duysend ses hondert vijfendertig, onder het wijse geleyde van mijn Heer Desnambuc, die haar liet over-gaan van het Eyland van St. Christoffel, stelde haar in vreedsame besitting van dat Land, en na haar voorsien te hebben met alles wat noodig was tot haar bestaan, en tot hare versekertheyt, liet haar mijn Heer du Pont, om te gebieden in hoedanigheyt van sijn Plaats-houder.
Het gedeelte des Eylands, dat door d'Indianen word bewoont, is gantsch in een quartier begrepen, datmen aldaar noemt de Cabes-terre, sonder andere onderscheyding.
Wat aangaat het Land door de Francoyschen beset, datmen noemt Basse-terre, het is verdeelt in vijf quartieren, die zijn de Hutte van den Pyloot, de Hutte Capot, het Carbet, de sterkte St. Pieter, en den Prediker. In yeder van dese quartieren is eene Kerke, of ten minsten eene Kapelle, een Wacht-huys, en een Wapen-plaats, rondom dewelke men getimmert heeft verscheyde schoone en groote Pak-huysen, om in te sluyten de Koopmanschappen die van buyten komen, en die in het Eyland worden gemaakt.
Het quartier van de Hutte van den Pyloot, is alsoo genaamt, ter oorsake van een Wilden Hooft-man die'er ten anderen tijde woonde, en die voor grooten roem rekende desen naam van Pyloot te dragen, die onse Francoyschen hem gegeven hadden. Hy was een groot vriend van mijn Heer du Parquet, en hy was het die hem gestadighlijk waarschouwde van alle de aanslagen, die | |
| |
sijne Natie toen tegens ons voor-nam.
In het quartier van de Hutte Capot, is eene geweldigh schoone Sarane, (men noemt aldus aan d'Eylanden de velden en de weyde-plaatsen) dewelke aan d'eene zijde geboord is met eene Riviere, genaamt de Riviere Capot, en van d'andere met verscheyde schoone wooningen.
Het quartier van het Carbet, heeft desen naam behouden van de Caraïbanen, die ten anderen tijde in dese plaatse hadden het eene van haar allergrootste Dorpen, en eene schoone Hutte die sy noemden het Carbet, een naam die huyden noch gemeen is aan alle de plaatsen daar sy hare versamelingen maken. Mijn Heer den Gouverneur heeft een seer langen tijd dit lieffelijk quartier vereert met sijne wooning, dewelke hy hadde in een huys dat gebouwt is van Tichel-steen, niet verre van de Rheede, by de Wapen-plaatse, in eene schoone Valleye, die bevochtight is met eene tamelijk groote Riviere, die van de Bergen valt. D'Indianen die noch geen gebouw gesien hadden op eene dit-gelijke wijse, noch van vaste stoffe, aanschouwden het selve met den eersten met eene diepe verbaastheyt, en na dat sy versocht hadden door de kracht van hare schouderen of sy het konden verwrikken, soo waren sy gedwongen te bekennen, dat soo alle de huysen op dese wijse getimmert waren, het onweder datmen Ouragan noemt, haar niet soude konnen beschadigen.
Dit huys, is omringht met verscheyde schoone Tuynen, die met vruchtboomen zijn geboord, en verrijkt met alle de seldsame en keurlijke dingen des Lands. Mijn Heer den Gouverneur heeft dese woonplaatse verlaten, sedert ontrent twee jaren, om dat hy niet wel te passe was in dit quartier, daar sy gelegen is, en heeft haar geschonken aan de Jesuiten, gelijk als ook verscheyde schoone wooningen die'er aan vast hangen, en een groot getal Negersche Slaven die de selve waarnemen.
De sterkte St. Pieter, is het quartier daar tegenwoordigh mijn Heer den Gouverneur woont. Daar is eene seer goede storm-plaatse van verscheyde grove stukken Geschut, ten deele van Metaal, ten deele van Yser. Dese sterkte gebied over de gantsche Rheede. Een steen-worp van de woonplaatse van mijn Heer den Gouverneur is het schoone Huys van de Jesuiten, gelegen op den oever van eene aangename Riviere, diemen om dese reden noemt de Riviere der Jesuiten. Dit ongemeene gebouw is getimmert seer vast van uytgehouwe steenen en van klinkerts, op eene order die het oogh genoeght. De toegangen daar van zijn geweldigh schoon; en in d'omgelegentheden sietmen schoone Tuynen en Lust-hoven, vervult met al dat d'Eylanden in wellustigheyt voortbrengen, als ook met Planten, Kruyden, Bloemen en Vruchten, diemen aldaar uyt Vrankrijk gebracht heeft. Daar is selfs een beworp van Wijngaar- | |
| |
den, die goede Druyven dragen, en overvloedig genoeg, om'er Wijn af te maken.
Het quartier van den Prediker, bevat een plat-land, seer aanmerkelijk om sijne uytstrekking; en verscheyde hooge Bergen, aan den af-gangh van de welke men een groot getal van schoone wooningen siet, die van goed in-komen zijn.
Tusschen de Cabes-terre en de Basse-terre is'er een In-ham, daar veel hout gevonden word, bequaam om Tabak op te winden. Men gaat'er ook Rieten halen die dienen om de Hutten af te schutten, en tammen Mahot, waar van de schorse tot verscheyde gebruyken dient in de Schrijnwerkerye.
Het meeste gedeelte van de huysen van dit Eyland is van Timmer-werk, seer gemakkelijk, en vermakelijk van aansien. D'alleraanmerkelijkste zijn gebouwt, op dese verheventheden, die d'Inwoonderen Mornes noemen. Dese voordeelige gelegentheyt helpt veel aan de gesontheyt van die'er woonen, want sy ademen daar een lucht die beter gesuyvert is als die van de Valleyen; en sy verheft verwonderlijk de schoonheyt van alle dese behaaglijke gebouwen, haar een seer aangenaam doorsicht verschaffende.
De beste Rheede van dit Eyland, is tusschen het Carbet, en de sterkte St. Pieter. Sy is veel meer versekert als die van de nabuerige Eylanden, half omcingelt zijnde met tamelijk hooge Bergen, om haar de winden te beschutten, en de schepen in sekerheyt te bewaren.
Tusschen de Hutte van den Pyloot, en dien Boesem diemen gemeenlijk noemt den In-ham van de Sout-kuylen, is een Rotse een halve mijle diep in Zee, diemen den Diamant noemt, om sijne gedaante, die tot een vertrek-plaatse verstrekt aan eene oneyndigheyt van Vogelen, en onder andere aan de wilde Duyven, die'er hare nesten maken: Den toegank is'er moeylijk: maar men laat niet achterwegen hem somtijds in 't voor-by gaan te besoeken, geduerende den tijd dat de Jongen van de wilde Duyven goed zijn om t'eten.
De Crénage is gelegen van de selve zijde als desen Diamant; dat is eene plaatse in maniere als een In-ham, of een Boesem, daar men de Schepen brenght om die te ververschen, en te verklutsen, haar op de zijde windende, tot dat de Kiele blood schijnt. De Zee is'er altijd stille: maar dese plaatse leyt in geen goede lucht, en de Boots-gesellen zijn'er gemeenlijk met koortsen gequelt, die evenwel niet seer gevaarlijk zijn, dewijl sy haar den meesten tijd verlaten als sy van plaatse veranderen.
Boven de stroomen, die in den tijd der regenen tusschen de Grachten van dit Eyland met ongestuymigheyt af-loopen, soo telt men'er tot negen of tien aanmerkelijke Rivieren, die nimmer uyt-droogen. Sy nemen haren oorspronk | |
| |
aan den af-hank of aan den voet van d'allerhoogste Bergen, van waar sy hare wateren rollen tusschen de Valleyen, en na dat sy d'aarde hebben bevochtigt, soo ontlasten sy haar in de Zee. Haar gebuerschap is dikwils ongemaklijk en gevaarlijk, om dat wanneer sy over hare randen vloeyen, sy de boomen ontwortelen, de rotsen onder-mijnen, en de velden en de tuynen verwoesten, slepen dikwils in de kuylen de huysen die op de vlakten staan, en alles wat sich stelt tegen dese uytstekende snelligheyt van haren loop. Dit is het ook dat het meeste gedeelte van de Bewoonderen deser bevolking genoodigt heeft, hare woonplaatsen te verkiesen op den top van die kleyne Bergskens, waar mede haar Eyland rijkelijk is bekroont: want sy beschutten haar tegens dese inwateringen.
Maar dat het alleraanmerkelijkste is in dit land, is de menichte der Bewoonderen die het besitten, en het bebouwen, diemen tegenwoordig segt te wesen van negen tot tien duysent persoonen, sonder daar in te begrijpen d'Indianen, en de Negersche Slaven die by-na in soo groot een getal zijn. De sachtigheyt van de Bestiering, en de voordeelige gelegentheyt van dit Eyland, helpen veel tot d'onderhouding, en d'aanwassing van desen grooten toe-vloed der volkeren. Want by-na alle de Stier-lieden van de Francoysche en de Hollandsche Schepen die op Amerika varen, beleyden den loop van hare Scheep-vaart soodanig, dat sy het konnen onderkennen, en aandoen voor alle d'anderen, die soo wel niet op haar streek leggen: en soo vaardig als sy het Anker uytgeworpen hebben op de Rheede van dit land, om de ververschingen te nemen die haar noodigh zijn, doen sy'er hare Mede-reyseren belanden, indien sy niet noodwendiglijk verplicht zijn om haar noch verder te geleyden. Het is selfs dikwils gebeurt, dat gantsche Huys-gesinnen, die uyt Vrankrijk gekomen waren, met voornemen om op andere Eylanden over te gaan, die verder als dit selve zijn, en het nergens in wijken, noch in de goedigheyt van de lucht, noch in de vruchtbaarheyt van de grond, vermoeyt en af-gesukkelt zijnde van de Zee, haar daar stille hebben gehouden, om haar niet op nieuws blood te geven aan soo vele gevaarlijkheden, walgingen, en d'andere ongemakken, die dese lange en moeyelijke reysen onafscheydelijk vergeselschappen.
Onder die groote menighte van volk, dat dese Bevolking maakt, zijn'er verscheyde persoonen van verdienste, en van staat, die na dat sy hare dapperheyt hebben doen uyt-munten, in de legeren van Vrankrijk, dese lieflijke vertrek-plaatse hebben uyt-gekosen, om te zijn de plaatse van hare ruste, na hare eerlijke vermoeyenissen. Mijn Heer de Courcelas, algemeen Plaats-houder van mijn Heer den Gouverneur, heeft'er onder allen hem selven prijselijk gemaakt; sijn wijs beleyd, sijne gespraaksaamheyt, en sijnen lust tot ver- | |
| |
plichting hebben hem verkregen de genegentheden van alle d'Inwoonderen des Eylands, en d'eerbiedigheden van alle de Vreemdelingen die'er belanden. Mijn Heer le Comte, en mijn Heer de l'Oubiere, zijn'er aansienlijk onder de voornaamste Amptenaren. Mijn Heer du Coudré, heeft'er langen tijd bedient het Ampt van Rechter in Borgerlijke en in Misdadige saken, met groote toestemming.
In het beginsel van de beschrijving deses Eylands, hebben wy met voornemen gesegt, dat de Francoyschen en d'Indianen, daar lange te samen in goeden onderlingen verstande hebben geleeft: Want wy verstaan uyt gedenk-schriften, die ons sedert korteling zijn gesonden geweest, nopende den Staat van dit Eyland, hoe het ontrent vier jaren is geleden, dat de Caraïbanen in openbaren oorlog met d'onse zijn; dat sedert dien tijd, dese Barbaren verscheyde plonderingen in onse quartieren hebben gedaan; en dat noch de hooge bergen, noch de diepte van de kuylen, noch de schriklijkheyt van de wijd-strekkende en nare eensaamheden, diemen tot daar toe hadde gehouden voor ondoordringelijke muuren, dewelke de land-streken van dese twee Land-aarden van den ander scheyden, haar niet hebben konnen verhinderen om op ons volk in te komen storten, en te voeren tot in het midden van eenige haar'er woonplaatsen, het vyer, de moort, de verwoesting, en alles wat den geest der wrake haar op het wreedste heeft konnen in-blasen, om hare verwoetheyt te genoegen, en om de beestelijkheyt van hare driften te versadigen.
Men spreekt verscheydentlijk van d'oorsake deser scheuringen. Eenige schrijven het toe aan d'ongeneuchte die sommige Caraïbanen geschept hebben, hier uyt dat mijn Heer du Parquet tegens haren danke, Francoysche Bevolkingen heeft opgerecht in d'Eylanden van de Grenade, en van Ste Alouzie. D'andere seggen, dat sy bewogen zijn geweest de wapenen in de hand te nemen, om de dood te wreken van eenigen uyt hare Natie, Inwoonderen van het Eyland van St. Vincent, die sy houden om-gekomen te zijn, na dat sy vergiftighde Brandewijn hadden gedronken, dewelke haar gebracht hadde geweest van het Martinische.
Terstont als desen oorlogh was verklaart, en dat de Caraïbanen, na hare gewoonte, eenige schenderyen in onse quartieren hadden gedaan: de genen die nijdigh zijn op de heerlijkheyt van onse Bevolkingen, en op haren voortgank en vast-stelling in dese Eylanden, deden een gerucht loopen, dat ons volk nimmer dese Barbaren souden overweldigen; dat die van dese selve Land-aard die op de Dominikus en op St. Vincent woonen, alle hare Bond-genooten van de Vaste Kust hadden gaande gemaakt, om ons met vereenighde machten den oorlogh aan te doen; dat om dit voornemen gemaklijker te maken, en haar | |
| |
gedeelte te vergrooten, sy selfs van vrede hadden gehandelt met de Arouâges, hare oude Vyanden; en dat sy alle dese Wilden soo verre in hare twist-sake hadden gewikkelt, dat sy besloten hadden met een gemeen geweld haar op ons te werpen, en ons te verdrukken door hare menichte.
Men weet niet voor waarachtich of dit eed-gespan, daar men ons mede dreyghde, beworpen is geweest: maar het is seker dat het niet te voorschijn is gekomen, en dat na d'eerste invallen, die de Caraïbanen van het Martinische op onse land-streken deden, met eenigh voordeel, sy sedert soo qualijk geslaaght zijn in hare onderwindingen, en soo dikwils vervolght en te rugge gedrongen geweest van d'onsen, met verlies van hare voornaamste Over-hoofden, dat sy gedwongen zijn geweest sedert twee jaren, of daar ontrent, hare Dorpen, als ook hare Tuynen in der selver bescheydentheyt te laten, en haar te besluyten in de dikte der bosschen, en tusschen de Bergen en de Rotsen, die by-na ontoegankelijk zijn. In-voegen dat die kennen de dapperheyt, d'ervarentheyt, en de goede geschiktheyt van onse Francoyschen die dit Eyland bewoonen, volkomentlijk zijn vroet gemaakt, dat soo dese Barbaren noch de stoutmoedigheyt hebben uyt hare holen te voorschijn te komen, om het lot der wapenen te beproeven, en om dese diepe verslagentheyt waar in sy leven, van haren hals te schudden, sy door noodwendigheyt gedwongen sullen zijn, of om haar de gantsche besittingh van dit land te laten, of om aan te vaardigen alle de voorwaarden onder de welke sy vrede met haar sullen willen handelen, en te vernieuwen d'oude Bond-genootschap, die sy al te lichtveerdighlijk gebroken hebben.
|
|