| |
Brief van mijnen Heere Edewaard Graves Dokter in de Rechten, en een van de Bewind-hebbers der Uytheemsche Huys-gesinnen die verspreyd sijn in de Florides, en bysonderlijk onder d'Apalachiten, gesonde aan den Schrijver op het onderworpsel zijner Historie, met de Vertellinge van den Staat des selven Lands.
MYN HEER.
HOe-wel wy leven in eene van d'allerverschovenste Bevolkingen van het Noordelijk Amerika, en dat wy by-na sijn ontblood van allen handel met het overschot der menschen, die haar werk maken van het na-soeken der brave dingen, en haar te geven de waardye die sy verdienen: wy hebben niettemin gelukkigh genoegh geweest, t'ontfangen door de tusschen-komste eenes Vriends die wy hebben in de Lukaysche Eylanden, een Exemplaar van d'uyt-muntende Natuurlijke en Zedelijke Historie der Voor-eylanden, die gy uyt-gegeven hebt. En om dat gy soo goed zijt geweest om aan ons te gedenken, en ons te noemen met eeren in verscheyde plaatsen van uw Boek, en self daar in te sluyten met voor-nemen, een schoone en verstandige Uytspattinge die niet handelt als van ons: Soo ben ik belast door d'opperste machten die ons gebieden, en van haren gantschen Raad, u seer oprechtelijk en seer genegende te bedanken, en u te versekeren, gelijk ik doe, dat wy met eene uytmuntende vergenoeginge hebben gelesen die seer-getrouwe en seer-naauw-keurige Vertellinge, die het u belieft heeft te doen, van desen kleynen Staat, op de schoone en keurlijke Gedenk-schriften, die d'overlede mijn Heer Bristok aan u hadde gesonden.
Wy souden wenschen, mijn Heer, dat dees waardige Personasie, die sulk eenen goeden reuk onder ons heeft na-gelaten, noch in het leven was, om sich te quyten in de beloften die hy u hadde gedaan, van de Na-komelingen noch breeder t'onderrichten in alles dat'er ongemeenst, in aller-aanmerkelijkst is in | |
[Folio ***4r]
[fol. ***4r]
| |
dit Land, en in de gebuerige Provincyen. Want gelijk hy hadde eene seer-naauwe kennisse van alle dese dingen, en eene onvergelijkelijke bevalligheyt in haar uyt te drukken, met levendige stemme, en door geschrifte: sonder twijffel, hy hadde alsoo sorghvuldigh geweest, om sich in sijn woord te quyten met eere, als hy bereyd en verplichtende was om het te geven. Maar op dat in dit verlies het welk ons uyt-stêkend gevoeligh is, gy niet geheelijk verstêke mocht sijn van dese soete verwachtinge, en van de hope die gy daar af aan een yeder hebt doen verkrijgen, soo bidden wy u, mijn Heer, t'ontfangen het Geschrift hier neffens gaande, waar in gy sult vinden een waarachtigh verhaal van den tegenwoordigen Toestant onser kleyne Bevolkinge, en van alles wat wy gelooft hebben behoorlijk te sijn u t'onderrechten, om by-gevoeght te worden, in dien gy het bequaam oordeelt, tot den den tweeden Druk uwer Historie.
Wy hebben ook geacht, mijn Heer, dat gy niet qualijk soud bevinden, in dien na onsen plicht, wy dese Gedenk-schriften die wy uwe wijsheyt bevelen, vergeselschappen met het oordeel dat wy by aangenome vryheyt hebben gedaan van uw gantsch waardigh Werk, en in dien wy u bidden het voor aangenaam te nemen, gelijk zijnde het eenparich gevoelen van alle d'eerlijke lieden die sijn in dit gedeelte der Nieuwe Werelt.
Seker, mijn Heer, wy souden gelooven eene groote ongerechtigheyt te begaan, indien wy anders deden, en niet vry-postigh beleden, dat gy het Openbaar grootelijkx hebt verplicht, het selve gevende een van d'allervolmaakste stukken, in dit slagh van Geschriften, dat tot noch toe den dagh heeft gesien. Wy twijffelen niet of gy sult'er eenen grooten lof door verwerven, en dat het is in d'algemeene toe-stemminge van geheel Europa. Maar veroorloft, mijn Heer, ons te seggen, dat terstont wy verwondert waren, hier over dat gy u alleenlijk hebt te kennen gegeven onder dese letteren L. D. P. Wy sullen ons wel wachten van het soeken eeniger verborgentheyt, die eene behendige spits-sinnigheyt lichtelijk soude konnen ontmoeten in dese Letter-beduytselen, die nooyt van quade voorspelling sijn geweest; maar sonder te booren tot in de redenen die u verplicht hebben soodanigh een gebruyk te maken, soo hebben wy ons overtuyght dat uwe Zedigheyt dit deksel hadde willen ontleenen, en dat door eenen gelijken vond en eene selve uytkomste als die van dien uytmuntenden Schilder der Al-outheyt, denkende u verborge te houden achter de Tapyt, gy niettemin zijt bekent geworden aan d'Elicheyt van uwe trekken, aan de levendige verwen van uwen Styl, en door alle die verrukkende stellingen, die uw Penceel heeft gegeven aan dit on-vergelijkelijk Tafereel.
| |
[Folio ***4v]
[fol. ***4v]
| |
Sonder u t'onthalen met vleyende wijsen van spreken, die, gelijk gy weet, verbannen sijn door een onweder-roepelijk Slot-vonnis, uyt de gantsche Rechts-pleginge deser Republijke; van welke andere Penne konde-men verwachten sulke rijke en levendige Beschrijvingen, van alles wat'er verwonderlijkst is in dese Eylanden, alwaar d'allerberoemste Land-aarden van Europa d'een ten trots van den anderen hare Bevolkingen hebben uytgeset, als van die haar sorgh-vuldighlijk heeft besocht? En wie konde beter daar van de waarachtige Historie geven, als een persoon ontbloot van alle d'eenzydigheden en de voor-oordeelen, die het grootste deel der Pennen van de Schrijvers deser eeuwe bederven; en die sich heeft beneersticht om de dingen in hare eygene gedaante te aanmerken, sonder dat de Nijd, de Jalousie, of eenige andere boose tocht, hoe weynigh het sijn mach hare ware en natuurlijke schoonheyt heeft ontstelt.
Want het sy gy spreekt van de wonder-werken der Natuure, of van de zeden der Barbaren, of van de Borgerlijke bestieringe der uytheemsche Inwoonderen, gy doet het met soo vele bevalligheyt, naauw-puntigheyt, en beleyd, dat wy seggen mogen hoe gy hebt overtroffen de verwachtinge uwer Vrienden, en dat d'aller-gulsichste en aller-onversadelijkste Keurlijkheyt, sich vergenoeght bevind. Maar het gene meerder gewichte geeft aan onse verwondering, is dat gy alles hebt getrokken uyt uwen rijken grond, hebbende d'eerste doorboort in dese geheymenissen, en dese stoffen verhandelt.
Hoe-wel het onderworpsel dat gy handelt, dikwijls wild, swak, quynende en schraal genoegh is, soo effent gy het door de sachtigheyt uwer uytdrukkingen, soo verheldert gy het met uwe brave lichten, soo ondersteunt gy het door de kracht van uwe redeneringen, soo besielt gy het door de levendige kloekheyt van uwe gedachten, soo verrijkt gy het met soo vele aangename gelijk-wesende gebruyken, en behendige tegen-stellingen, en gy bekleed het soo heerlijk met soo vele dierbare cieraden, datmen'er over-al in vind onsienlijke ketenen, en eenen soeten Zeyl-steen, die de herten binden, en tot haar trekken de genegentheden der gener die haar aan-merken. Het is waar dat uwe ootmoedigheyt in hare Voor-reden, alle dese schoonheden, des bevalligheden, en dese rijke waar-nemingen be-hoedanight met lysten van Bloemen, van Vruchten, en van Vogelen, tot de vercieringe des Stukx: maar ons belangende, wy sullen haar altijd schatten gelijk een uytmuntend Borduersel dat de stoffe verheft, en gelijk soo vele Paarlen, Diamanten, Robijnen, en andere kostelijke Gesteenten, die gy'er in gesaayt hebt, om aan het gantsch lichaam uwes Werkx te geven alle den glants en alle den luyster diemen soude hebben mogen wenschen tot sijner volmakinge. Siet daar, mijn Heer, het | |
[Folio ****1r]
[fol. ****1r]
| |
gene wy in 't gros te seggen hebben van uwen arbeyt: maar, indien het u vervolgens behaaght, laten wy hem van stuk tot stuk aanmerken.
Verdraaght, indien het u belieft, mijn Heer, dat wy u openhertigh verklaren, hoe wy alhier eenige van uwe Vrienden hebben, die hun overtuygen dat gy een groot ongelijk hebt gedaan aan de Landen in uwe Historie beschreven; door dien gy haar vertoont met soo vele levendigheyt in hare natuurlijke schoonheyt, dat sy vreesen dewijle men soo gemakkelijk kan beschouwen, alles wat'er seldsaamst in dese nieuwe Werelt is, sonder uyt de plaatse zijner wooninge te gaan, en selfs sonder het Kabinet te verlaten, daar voort-aan niemant sal sijn die van voornemen worden sal dese Gewesten te besoeken, om dewelke men ten anderen tijde niet schroomde sulke lange en sulke gevaarlijke reysen t'onderwinden. Maar wy sullen u ook niet achter-houden dat'er andere sijn, en in veel grooter getal, die recht in het tegendeelige redeneren, en geheel anders oordeelen als d'eerste: want sy gelooven dat gy die Plaatsen soo schoon en soo verrukkende af-schildert, dat de gelukkige Eylanden, die soo seer sijn geroemt in de Verdichtselen, daar van niet zijnde als grove denk-beelden, en rouwe af-teykeningen, men gewilligh sal nemen de kloekmoedige gesintheyt van haar te gaan besien, om d'uytmuntende Tafereelen die gy hun in handen hebt gestelt te besichtigen, en t'overwegen met d'Oorspronkelijke, en aldus het gesicht te genoegen, met het gene gy segt, gelijk het in der daad is, vergeselschapt te wesen van soo vele wesentlijke betooveringen, en waarachtige wellusten.
En in der waarheyt, mijn Heer, wie is het die lesende uwe geleerde schriften, geenen lust soude scheppen in te sien die schoone Vlakten der Eylanden die gy beschrijft bedekt te wesen met soo vele schatten, en in tegenwoordigheyt t'overwegen, de wonderbaarlijke hooghte der bergen, die, om ons te dienen met uwe wijsen van seggen, zijn bekroont met eene oneyndigheyt van kostelijke boomen, en bekleed met eene eeuwige groente. Wie soude niet bekoort worden door de schoonheyt van soo vele diepe Valleyen, en aangename Heuvelen, die dit Landschap schakeerende, sulke verlustigende door-sichten maken, dat het ooge niet kan lijden als met leetwesen hoe weynigh het sy af-getrokke te worden van de beschouwinge aller deser lieffelijke voor-worpselen. Boven al, wie is hy die na gelesen te hebben het gene gy seght van dat groots en heerlijk Palais van mijnen Heere den al-gemeenen Gouverneur uwer Nacye, het welk gy beschrijft na sulk eene volmaakte Bouw-konst, bevochtigt door soo vele Water-aderen, beschaduwt door soo vele Bosschen van goeden reuke, gestoffeert van alles wat de Konst en de Natuure aller-ver- | |
[Folio ****1v]
[fol. ****1v]
| |
rukkenst hebben, en voorsien met soo vele soetigheden, dat sy konnen opdroogen de oorsprongen self van de bitterheyt, vervolgens niet vervoert zy door eene vierige begeerte, om te besien de heerlijke by-een-samelinge van soo vele ongemeenheden, en van soo vele wonderen.
Men moeste ook ontbloot sijn van d'allersoetste tocht die het herte des menschen vleyd, indien na uwe Historie gelesen te hebben, men niet en wenschste te sien niet meer in de Boeken, noch in de Kabinetten der Keurlijke Lief-hebbers, maar op de plaatse selve van haren oorspronk, soo vele soorten van vier-voetige Dieren, van kruypend Gediert, en van Ondieren, en bysonderlijk die onvergelijkelijke Vogelen, die gy vertoont in alle haren pracht, bedekt met een gepluymte geschakeert van soo vele levendige en onverschietelijke verwen, dat sy schijnen te hebben uytgeput alles wat'er aller-uytblinkenst en aller-licht-rijkst is in de Natuure, om dese grootse mengelinge voort te brengen. Men feynd wel in Europa, eenige rompen van dese lichte bewoonderen der lucht; maar boven dat dood zijnde, sy veel verliesen van haren luyster, soo hebt gy haar soo volmaaktelijk beschreven, datmen soude willen hebben eene mede-deylinge van hare snelheyt, om sich te voeren in die lieffelijke Gewesten, op datmen haar mochte sien met allen dien levendigen glants, en dat rijkelijk emmaillieersel waar mede sy sijn op-getooyt; en boven al om t'aanmerken dien verwonderlijken Colybry, dien besielden Diamant, of die vliegende Sterre, die om zijn Geslachte te vereeuwigen, een nest maakt met sulk eene verwonderlijke konst-leyding, dat het gelukkig Arabie dat van sijnen Fenix van nu voort-aan sal verswijgen.
Om niets te seggen van dat kleyn vliegend Ondiertje dat gy bekleed met soo vele heerlijkheyt en soo veel licht, dat het d'allerdikste duysternissen van de nacht doet verdwijnen: Die Wanschepselen van de Zee en van het Aard-rijk, die Twee-natuurige, die de schrik en de vervaarlijkheyt voor haar doen henen gaan, bekleed zijnde met uwe wijsen van uyt-drukkinge, hebben eene sekere bevalligheyt, die geweldigh vermindert d'yslijkheyt waar mede men word aangejaaght door hare beschubde, of met hair over-eynde rysende lichamen, en door alle de wonderbaarlijke verweeringen waar mede hare kelen gewapent sijn. De Zee zelve, die onmede-doogende, die geene andere Wetten eerbiedigh is als die van haren Schepper, voed daar in vele onderscheydene Visschen, en verschuylt in haren wyden boesem soo veel Amber, Peerlen, en andere rijke voortbrengselen, die gy beschrijft; dat men lichtelijk sal bereyd wesen, om sich aan hare onstantvastigheyt te betrouwen, op datmen deel mochte hebben aan soo vele schatten.
| |
[Folio ****2r]
[fol. ****2r]
| |
Niet-te-min gy verheft dese gelukkige Gewesten niet tot soodanigh eene hooghte, dat gy daar in de gebreken niet soud ontdekken, en d'ongemakken niet soud openbaren; maar ter selver tijd als gy haar bekent maakt, soo verschaft gy, door eene lief-hebbende kennisse, de behulp-middelen die bequaam sijn om haare gewelden te rugge te drijven: en daar is niets van alles wat de ruste van d'Inwoonderen deser nieuwe Werelt aanstootelijk mocht sijn, waar in gy niet voorsiet, noch vergif daar gy het tegen-gif niet bystelt, noch verslagene die gy niet verstroost: invoegen dat de Nieuw-aangekomene in het lesen uwer Schriften in eene halve uure meer behulpsaamheyt vinden tegens de qualen die hun mogen over-vallen, als eene moeyelijke ervarentheyt hun niet soude hebben onderwesen in d'om-wentelinge eener ganscher eeuwe.
Gy hebt soo getrouwelijk behouden de Denk-beelden van het Natuurlijk, van de Burgerkunde, en van alle de onderscheydene wijsen van doen der Nacyen die gy hebt gesien, datmen niets soude konnen wenschen aan de levendige beschrijvingen die gy'er af gemaakt hebt. Selfs d'allerwildste onderhoudingen, en d'allervreemste gewoontens, verkrijgen soodanigh eenen swier van nettigheyt door uwe handen gaande, dat d'allerlekkerste geesten in het lesen van uwe Historie niets vinden dat hun aantootelijk is, of hun de minste wan-smaak kan geven. En belangende de Gedenk-schriften die u ter handen sijn gestelt geweest, door de waardige Reysigers die gy met lof-sprake by-brengt; gy hebt haar soo wel geregen in hare eygene plaatse, en verdeelt in sulk een wijse geschiktheyt, dat hoewel sy dierbaar sijn in hare stoffe, en in hare gedaante, gy haar soodanigh d'uwe hebt gemaakt, door dien schoonen dagh, en die behaaghlijkheden die gy haar gegeven hebt, dat men u ongelijk soude doen wanneermen haar niet telde onder uwe eygene rijkdommen.
Hoewel uwe Land-aard is eene van d'aller-doorluchtigste en aller-edel-moedighste die in de Werelt sijn, en datmen uw Vrankrijk noemen mach, met reden, even als het oud Kanaan, het Land des waarachtigen Adeldoms, het volmaakte in schoonheyt, de vreughde der gantscher Aarde, en dat het vermaart is, door de gantsche Alheyt voor het ooge van Europa, de Moeder der beleeftheden, en de Meesteresse der brave Wetenschappen, der goede bevalligheyt, en van alle de loffelijke oeffeningen: Soo verontwaardight gy niet met opgeschorte wink-braauwen van versmadinge d'andere Volkeren, die sijn in zijne al-oude Bontgenootschap: Maar gy prijst alles wat het verdient onder soodanigh eene Nacye als'er voor-komt, en gy hebt uwe verhalen soo wel verdeelt, dat gy aan elke geeft het gene haar toekomt, sonder datmen u kan beschuldigen van een-zydigheyt.
| |
[Folio ****2v]
[fol. ****2v]
| |
Uyt vreese dat die by-na altijd geduerende hitten, die op de Voor-eylanden heerschen, niet te seer strijdigh souden sijn met de temperinge uwer Leseren, soo hebt gy hun verschaft door eene verwonderlijke voorsienigheyt, sulk eene lieffelijke verfrissinge, door het middel van het Verhaal soo keurlijk, en soo wel met omstandigheden bekleed, zijnde van die droevige Bewoonderen der Straat van Davis, die de twee derdendeelen van hun leven door-brengen tusschen het ys, en het sneeuw, dat hunne bergh-kelders bedekt, en het overschot, in de wateren by de Visschen, waar van sy hunne wellusten maken.
Wy twijffelen niet of de Caraïbanen, die gy soo wel hebt af-geschildert in den Vrede en in den Oorlogh, in hun Huys-houden en in hunne Verlustigingen, in hunne Geboorte en in hunne Dood, sullen u van nu voortaan aan-nemen voor hunnen eygenen Historie-schrijver, en u verbreyden en vieren in hunne Carbetten, en in hunne aller-plechtelijkste verheugingen, om dat gy hebt gemaakt den boom van hunne Geslaght-rekeninge, om dat gy hun hebt gegeven de kennisse van hunnen waarachtigen Oorspronk, en om dat gy hun hebt voort-gebracht in het aansien van Europa, soodanigh als sy zijn in der daad, te weten, veel minder Barbaar alsmen hun tot op tegenwoordigh niet hadde gelooft. Wy hebben de sinlijkheyt gehad om het gene gy'er af geseght hebt, gemeen te maken aan de genen die noch in het midden van ons overschieten, en wy hebben hun met de levendige stemmen hooren bevestigen alles wat d'overlede mijn Heer Bristok u hadde laten weten van hunne Oorloogen, van hunnen Gods-dienst, en van hunne Tale; invoegen dat alle die dingen soo waarachtigh sijn in den grond, en in alle hare omstandigheden, dat men haar niet soude konnen verwerpen sonder het loochenen van een geheel Volk, dat door eene volstandige en eenparige overleveringe in dit geloof is gevoed, en dat daar voor altijd sal borgh staan.
Maar dit soude weynigh sijn, indien'er niets was als deze wilde Nacye die uwe volmaaktheden verkondighde, en u hare vrolijkheden betuyghde. Het is alsoo rechtveerdigh, mijn Heer, dat wy, die leven onder eenigh overschot deser Volkeren, en onder anderen die wy trachten Borgerlijker te maken, ons mede in het bysonder quyten van dese plichten, en dat onse Huysgesinnen die geenigh lichaam van Staat met hun af-gescheyden by-een brengen, en die tot op heden hun hadden genoeght met hun Getuyge in den Hemel te hebben, voor den dagh gebracht zijnde, en getrokken uyt hunne diepe eensaamheyt, belijden dat sy verschuldight sijn aan uwe goedheyt voor alle het licht dat sy genieten, en dat sy daar voor door mijne Penne aan u hunne ootmoedige bedankingen seynden; neemt haar voor aangenaam, mijn Heer, indien het u | |
[Folio ****3r]
[fol. ****3r]
| |
belieft, en volherdende met ons t'eeren door uwe goedwilligheyt, die ons soo voordeeligh is, soo gelooft dat onse Florides gewilligh en sonder eenige achterhouding, sal strooyen alle de bloemen die zy heeft, om daar af te maken en te vlechten alle de kransen die aan uwe Historie behoorlijk sijn, en dat onse Vlakten, onse Poelen, onse Wildernissen, onse Dalen, en onse aller-hooghste Bergen geene Bewoonderen hebben die uwe Deughden niet verwonderen, en die den Heere niet bidden voor uwen voorspoet. Dit zijn hunne gemeene gevoelens, en de bysondere der genen die altijd sal sijn,
Myn Heer.
Uyt Melilot, in de Florides, den 6. Januarij 1660.
Uw seer-oodmoedige seer-gehoorsame en seer-verplichte Dienaar.
Edewaard Graeves.
|
|