staat, in-voegen dat wy erkennen door eene soete ervarentheyt, dat in welke plaatse men u vind, het zy in de boesem van het Eyland Hispanjola, het zy in dat van de Schildpadde, het zy in de Florides, het zy in Vrankrijk, of in uwe rijke geschriften, gy over-al zijt de verplichtende, en de gantsch minlijke. Daar is geen eenige van onse Bevolking die in soodanigh een gevoelen niet is, en u niet aansiet als een Hert-vriend, die niet en wenscht u in dese gewesten weder te sien, en u ten eenigen dage te mogen betuygen d'erkentenisse die wy u schuldigh sijn ter oorsake van dit soet gedenken dat gy van ons hebt gehad, in uwe ware en onvergelijkelijke Historie der Voor-eylanden. Wy hebben, Mijn Heer, alle oorsake om dese lof-spraken te geven aan dit uyt-muntend voort-brengsel van uwen geest, na soo vele verdighte Verhalen die voor onse oogen sijn ver-by gegaan, en die aan dit Land, en aan d'Inwoonderen die het Bevolken hebben gegeven een geheel ander aangesicht als sy in der daad niet hebben. My belangende, het rouwd my dat ter tijd als dese nieuw-geboorne Bevolking het geluk had van u te besitten, ik uwen soeten ommegang niet meer als een oogenblik konde genieten. Gy weet, mijn Heer, dat de nood-wendigheyt onser saken my verplichte om my te begeven op onse uyterste grensen, om onse krachten te stellen tegens de belandinge der Barbaren, die'er waren verschenen, en dat ik van u oorlof nam in de hope om u noch aan de Palme te vinden op mijne wederkomste: maar sonder twijffel gy soud niet weten, in dien ik het u niet seyde, dat nimmer eenige wind strijdiger was met mijne sinnen als de gene die geduerende mijne afwêsigheyt sich gunstigh maakte tot volhardinge uwer reyse; dewijl dat u uyt het midden van ons ontschakende, hy ook ontroofde onse herten, en ontbloote ons van eene seer-gevoelige vertroostinge. Zedert dien tijd hebben wy dikwils van u gesproken, en ons is bekent geworden door uwe waardige Historie, dat die vriendschap die wy t'uwaarts dragen weder-zydigh is: aangesien gy soo wel bewaart hebt de denk-beelden van dit kleyn Land, en ons geeft sulke doorluchtige blijken van dit dierbaar geheugen. Seker, mijn Heer, wanneer gy ons al haddet gelaten in die diepe stilswijgentheyt, waar in wy gelijk begraven leggen zedert soo vele jaren, soo souden wy even-wel seggen van uwe Historie, dat sy verstandigh, getrouw, en verlustigende is, en dat sy rijkelijk is voorsien van alle d'aangenaamheden die d'allerlekkerste geesten souden konnen op-eysschen. Vervolcht, mijn Heer, in ons te beminnen, en houd, in dien het u belieft voor versekert, dat wy ons sullen schatten d'allergelukkighste der Werelt, in dien wy verstaan dat onse Brieven u getrouwelijk sijn gelevert, en wy altijd een goed gedeelte in uwe genegentheden hebben: even als u seer volmaaktelijk eerende, wy ten Hemel Bede-loften doen voor uwen voorspoet, en voor