Nederlandse spraakkunst (bew. Jan van Bakel)
(1967)–E. Rijpma, F.G. Schuringa– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||
groep en bijna ieder zinsdeel meerledig gemaakt worden. Jan en Karel zijn thuis gebleven bevat als eerste zinsdeel Jan en Karel. Deze woordgroep noemen we een nevenschikkende substantiefsgroep omdat het eerste lid een substantief bevat en het tweede lid (een voegwoordconstructie) in zijn tweede stuk eveneens. De woordgroep Jan en Karel bevat echter geen bestanddeel dat de syntactische functie van het geheel kan overnemen. Kenmerk van een nevenschikkende groep is dat hij een tweede stuk heeft dat eventueel met een nevenschikkend voegwoord begint, terwijl het eerste lid altijd van plaats kan wisselen met het (tweede stuk van het) tweede lid. Staat er aan het begin van ieder lid een voegwoord, dan kunnen de beide tweede stukken van de twee leden van plaats wisselen: zowel rode als groene (signalen): zowel groene als rode (signalen). Een nevenschikkende groep kan ook meer dan twee leden hebben: zowel a, als b, als c, alsook d. Ook zonder voegwoorden erin kan een groep nevenschikkend zijn; altijd kan dan echter een nevenschikkend voegwoord toegevoegd worden: Kees, Toon, Albert, komen jullie eens even mee. De regel voor het gebruik van en in een nevenschikking is aldus: men gebruikt het voor het 2e, 3e, 4e enz. lid, ofwel men gebruikt het alleen voor het laatste lid, ofwel men gebruikt het nergens: a en b en c en d en e; a, b, c, d en e; a, b, c, d, e.
opmerking i. Aan de hand van deze regel zal men de structuur moeten benaderen van bijv.: In Duitsland en in Frankrijk, in Denemarken en Noorwegen en Zweden; twee leden zonder voegwoord, het eerste lid bestaat uit twee met en verbonden leden, het tweede uit drie met en verbonden leden.
opmerking ii. Men houde in het oog dat ‘een voegwoord toevoegen’ natuurlijk een populaire voorstelling van zaken is. De woordgroepstructuur verandert nl. volkomen: Kees, Toon, Albert is een nevenschikkende substantiefsgroep met drie leden in de vorm van zelfst. nw.; Kees en Toon en Albert is een nevenschikkende substantiefsgroep bestaande uit een substantief + een voegwoordconstructie; het tweede lid van die voegwoordconstructie bestaat weer uit een substantief + een voegwoordconstructie; het tweede lid hiervan is Albert.
opmerking iii. Sommige leden van nevenschikkende groepen kunnen door bijkomstige oorzaken niet van plaats wisselen: Daar komt mijn broer; die heb je nog niet gezien / Die heb je nog niet gezien; daar komt mijn broer. Men zal bij omkering van de leden de persoon in het eerste lid noemen en in het tweede aanduiden: Mijn broer heb je nog niet gezien; daar komt ie (die). En overeenkomstig: Hij mocht niet gaan fietsen; toch heeft hij 't gedaan / Hij is gaan fietsen; toch mocht hij 't niet. Als men dit wat ver vindt gaan - het is nl. een ingewikkeld procédé - kan men de nevenschikking herkennen aan de toevoegbaarheid van en of maar e.d.: Hij mocht niet gaan fietsen en toch heeft hij 't gedaan.
opmerking iv. In Ik had 't je al gezegd, je moest op je tijd passen; Ze voelden het wel, wij waren niet enthousiast; Reken er maar op, ze komen is geen sprake van nevenschikking maar van uitloopzinsdelen met verwijswoord in het beginstuk. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||
§ 357. In verband met de mogelijkheden tot nevenschikking moet gewezen worden op de volgende bijzonderheden:
§ 358. Naar de betekenisverhoudingen maakt men onderscheid tussen aaneenschakelend, tegenstellend en redengevend verband in nevenschikkingen.
1. Aaneenschakelend is het verband wanneer de leden eenvoudig naast elkaar gesteld worden of opgesomd: Jan en Karel en Teun. Gisteren, morgen, overmorgen en volgende week. Hij is officier, zijn broer studeert, zijn zus is verpleegster. Met versterking van het verband: niet alleen rijk maar ook gierig. Niet alleen in Spanje maar ook op Gibraltar. Zowel omdat het koud was als vanwege het vochtige klimaat.
2. Tegenstellend is het verband wanneer de leden logische tegenstellingen zijn of als tegenstellingen worden geïnterpreteerd: Jan werkt maar Piet is een luilak. Rijk maar gierig. Rijk of arm. Koos of Karel. Van een beperkende tegenstelling spreken we, wanneer de ene helft van de nevenschikking een tegenstelling vormt met een logische conclusie uit de andere helft: Hij is geniaal maar hij heeft nog nooit wat bereikt. Uitsluitend is een tegenstelling als: Hij rookt of hij drinkt, als je hem ziet. Vervangend is een tegenstelling als: Hij is niet ziek maar hij simuleert.
3. Redengevend is het verband als in de ene helft van de nevenschikking de oorzaak of reden genoemd wordt van de inhoud van de andere helft: Het heeft geregend en daardoor staan er plassen op het veld. Ik ben ziek en daarom blijf ik liever thuis. Henk kende zijn rol niet en maakte dus geen beste beurt.
Natuurlijk wordt de aard van het verband niet alleen door de voegwoorden maar ook door andere woorden tot uitdrukking gebracht. |
|