| |
| |
| |
De substantiefsgroep
§ 253. Eerstegraads voorbepalingen bij het substantief zijn bijv. nw., waaronder deelwoorden, en infinitieven voorafgegaan door te: hoge bomen, lage huizen, stoute plannen, verse spinazie, grof geschut, zwaar materiaal, wit zand, zwaar water, Leidse kaas. Natuurlijk zijn er talloze gevallen, dat er vóór deze bepalingen nog een lidwoord staat.
Staan er verschillende bijvoeglijke naamwoorden vóór de kern, dan kan er sprake zijn van gewone nevenschikking: dikke, kleine kleutertjes; maar vaak is er een bepaalde rangorde, die zich laat constateren door de onveranderlijkheid van de volgorde: mooie grote rode ivoren biljartballen. Het is een orde van toenemende ‘intimiteit’ met het kernwoord.
Bepalingen in de vorm van een deelwoord: blaffende honden, beierende klokken, donderend geschut, gedane zaken, gedeelde smart, geasfalteerde wegen. Bepalingen in de vorm van een infinitief met te: de te nemen maatregelen, het te verrichten werk, de te lezen boeken. Ook infinitiefsgroepen: het ten bate van de vluchtelingen door vrijwilligers in te zamelen geld. Merk op, dat deze infinitieven een zg. gerundieve betekenis hebben: te lezen betekent dat gelezen moet worden, te verrichten betekent dat verricht moet worden enz.
Tussen deze eerstegraads voorbepalingen onderling bestaat weer een zekere rangorde: de vereiste krachtige maatregelen, de onder de kinderen te verdelen bedrukte vlaggetjes, de gevonden gouden munten. Maar ook wel met het adjectief vóór het deelwoord: de prachtige tentoongestelde gespen.
opmerking i. Het bijvoeglijk naamwoord heel is afwijkend: de hele vloer, heel de vloer; eveneens gans: de taal is gans een volk. Vgl. al: al het geld; zie § 210.
opmerking ii. Let op het verschil tussen: die oude, gebrekkige man en die oude gebrekkige man. In het eerste voorbeeld is nevenschikking, in het tweede onderschikking: oude is er nl. bepaling bij gebrekkige man. Het is twijfelachtig of het onderscheid ook in gesproken taal blijkt.
opmerking iii. Als eerstegraadsvoorbepaling bij een substantief kan ook een deelwoordsgroep gebruikt worden: (de) wegens zijn vroege dood met weemoed omfloerste (geniale heraut van de nieuwe beweging). Zie voor de woordvolgorde binnen de deelwoordconstructie en deelwoordsgroep § 297.
§ 254. Tweedegraads voorbepalingen bij het substantief zijn de bepaalde en onbepaalde hoofd- en rangtelwoorden: vier gevonden stuivers, veel mooie sla, de eerste leuke gast, de laatste gouden oorijzers, enige niet te verwerken monografieën. Misschien ook: twee augustus, twintig januari.
| |
| |
opmerking i. Uitzonderingen vinden we in woordgroepen als: hoofdstuk 4, paragraaf 5, Willem Twee, Marcus vier vijftien, Julianaplein dertien, het jaar 1004, bladzijde zoveel. Deze hoofdtelwoorden hebben hier in hun betekenis soms iets van rangtelwoorden.
opmerking ii. In afwijking van wat men zou verwachten bezigt men telwoorden ook bij enkelvoudige zelfst. nw.:
a. | Bij vele namen van hoeveelheden, maten, gewichten, munten en tijdperken, bijv.: vijf riem papier, twee gros pennen; acht meter katoen, twaalf mud antraciet; tien gram kinine, twee pond suiker; vier gulden, zes cent; drie jaar, vier uur. Wil men de afzonderlijke delen doen uitkomen, dan wordt het meervoud gebruikt, bijv.: een dubbeltje wisselen voor tien centen; vier zilveren guldens. Vgl. echter: Dat kost vijf cent(s). Hier heb je vijf centen. |
| |
b. | Ook bij het woord man: met honderd man. |
§ 255. Derdegraads voorbepalingen bij het substantief zijn: (1) de lidwoorden; (2) de aanwijzende voornaamwoorden deze, dit, die, dat; (3) de bezittelijke voornaamwoorden; (4) genitiefvormen van zelfstandige naamwoorden of van zelfstandige vnw.; (5) een zelfstandig nw. of zelfst. vnw. + z'n of d'r: (6) geen, zo'n, zulk 'n (en het onbep. vnw. 'n); (7) welk, wat voor, wat voor 'n.
Enkele voorbeelden: die twee gotische gebouwen, de derde Punische oorlog, Jans tweede nieuwe fiets, verlangens schuwe schim (literaire taal), u aller vriend, een jongen uit m'n klas z'n vader en moeder (voorbepaling is hier: een jongen uit m'n klas z'n, een substantiefsgroep + z'n), zo'n laatste mooie kans, welke twee letterkundige tijdschriften, wat voor twee dikke delen.
opmerking. Soms wordt zo'n uiteengeplaatst rondom een voorgeplaatst bijv. nw.: Zo groot een opoffering heeft geen volk zich ooit getroost! Zo goed een vorst is waard bij 't volk in dankbare herinnering voort te leven.
(8) Dezelfde, diezelfde, hetzelfde, datzelfde, zijn eveneens bepalingen van de derde graad; ze laten zich in geen enkele groep met een lidwoord e.d. combineren. De woorden dergelijke, zodanige, dusdanige, soortgelijke - ook bepalingaankondigende voornaamwoorden genoemd - laten zich wel met lidwoorden e.d. combineren; telwoorden staan er niet achter, maar vóór: vijf dergelijke domoren tegenover dezelfde vijf domoren. De laatste lijken dus wel sterk op bijvoeglijke naamwoorden.
§ 256. Nabepalingen bij het substantief zijn:
i. Bepalingen van specificatie in de vorm van een substantief. Vaak zijn het stofnamen: drie kilo andijvie, een liter alcohol, maar ook andere zelfst. nw. komen in deze positie voor: dat slag mensen, die soort vragen, Paus Paulus, kardinaal De Jong, de stad Rotterdam, het begrip essentie, duizenden stuks vee, het plan-Rutten, het traject Amsterdam-Haarlem.
| |
| |
Niet altijd kunnen we deze nabepaling bepaling van specificatie noemen. Er zijn er ook heel wat, die beter bepaling van identificatie kunnen heten. De semantische betrekking moet hiervoor uitsluitsel geven. Gevallen als Willem de Zwijger, Iwan de Verschrikkelijke, Gerrit de Stotteraar behoren ook tot deze groep, ofschoon de bepaling begint met een lidwoord. Ze zijn overigens zo ongeveer het tegendeel van gevallen als kardinaal De Jong (de stotteraar Gerrit). Men mag ze niet verwarren met groepen met een bijstelling, want in zo'n groep doet zich altijd een duidelijke breuk in de intonatie voor, of althans kan altijd zo'n breuk worden aangebracht: Wíj // Juliána, maar niet: Gérrit // de Stótteraar. Over de bijstelling zie § 353.
opmerking. Dezelfde verhouding tot de kern bij de bep. van specificatie werd vroeger uitgedrukt in een achtergeplaatste genitief: een liter wijns, duizend tonnen schats, een bete broods, een som gelds.
2. Genitief (van lidwoord, aanw. vnw., bez. vnw) + zelfst. nw.: kennis der natuur, gezegenden mijns vaders, de gedaante dezer wereld. In de dag der dagen, de Heer der Heren, het Boek der Boeken drukt de bepaling hetzelfde uit als een overtreffende trap (superlatief). We spreken dan ook van superlatieve genitief of - naar de herkomst - van bijbelse of Hebreeuwse genitief.
opmerking. In literaire taal en sommige uitdrukkingen komt deze groep ook wel als voorbepaling voor: des hemels tuinen, mijns harten grond, 's lands verdediging.
3. Bijwoord of vnw. bijwoord: die herrie hier, de voetbalwedstrijd gisteren, de eilanden rondom, de weg daarheen, de klachten daaromtrent.
4. Een voorzetselconstructie: (de hond) op het erf, (de sprookjes) uit onze jeugd, (de geluiden) om hem heen, (de hoop) op beterschap, (het huis) van de bakker, (zijn vertrouwen) in wie hij eenmaal in zijn dienst heeft genomen, (zijn verontwaardiging) over wat hij zag, (zijn gewoonte) om te vertrekken als er iemand binnenkomt, (oom) op z'n zuinigst. Over het tweede stuk van de voorzetselconstructie zie men § 295.
opmerking i. De betrekking tussen het bepaalde en de bepaling kunnen van velerlei aard zijn: het huis van de burgemeester (betrekking van bezit); de zoon van de burgemeester (betrekking van verwantschap); de werken van Vondel (betrekking van oorsprong); het verblijf in de tropen (betrekking van plaats); de trein van zeven uur (betrekking van tijd); het gezang van de vogels (betrekking gezegde-onderwerp); het roken van een sigaar (betrekking van gezegde-lijd. voorwerp); de hoop op beterschap (betrekking van gezegde-vrz. voorwerp).
opmerking ii. Eigenaardige constructies, die men niet mag beschrijven als zelfst. nw. + voorzetselconstructie als nabepaling, zijn: een schat van een kind, een aap van een jongen, een dot van een kans.
| |
| |
Men voelt het eerste deel als bepaling bij het tweede, maar de grens tussen de delen valt niet te bepalen.
opmerking iii. Let op de bijzondere betekenisverhoudingen in een boek om te lezen, een rapport om te zoenen, een resultaat om over naar huis te schrijven. De nabepaling heeft de vorm om + constructie met te + infinitief.
5. Een voegwoordconstructie beginnend met als, alsof, zoals, toen, dat of of: een kerel als een boom, de feesten als de prinses in het huwelijk treedt, een jongen zoals Piet, bananen zoals je ze zelden ziet, uit een tijd toen de gletsjers terugtrokken, op een toon of hij de korporaal voor zich had, de vraag of hij het wist, de mededeling dat hij geslaagd was, de twijfel of ik in die kwestie wel goed gehandeld heb, een gevoel alsof ik in geen dagen gegeten had, op een wijze zoals we niet verwacht hadden.
6. Een persoonsvormconstructie beginnend met een betrekkelijk vnw., vragend vnw., (vragend) bijwoord of vnw. bijwoord: de jongen die daar gaat, het bericht dat we kregen; de vraag wie het gedaan had, de overweging wat het zeggen wil; de kwestie wanneer de gasten zouden komen, de vraag hoe zijn moeder heette, het huis waar hij geboren is; de boot waarmee hij aankwam, het onderwerp waarover hij sprak.
opmerking i. Het is niet altijd gemakkelijk de nabepaling in de vorm van een bijzin te onderscheiden van de nabepaling in de vorm van een voegwoordconstructie. Dat hangt samen met de aard van het woord waarmee de nabepaling begint; dat het niet altijd gemakkelijk is te bepalen of men met een bijwoord of met een voegwoord te doen heeft bleek al in § 233.
opmerking ii. Men onderscheidt op grond van betekenis en intonatie twee soorten van bijvoeglijke bijzinnen:
1. de zg. beperkende of restrictieve. Ze bepalen het antecedent, d.i. beperken zijn inhoud, door die minder ruim te maken: Ik heb een hekel aan mensen die zo iets doen. Arbeiders die in die mijnen werken, zijn te beklagen. Kinderen die hun lessen niet leren, krijgen straf. Wie kent er steden die zo rijk waren als Amsterdam? De boodschap die hij bracht, was niet prettig.
De beperkende bijvoegl. bijzin vormt door de intonatie één geheel met het antecedent evenals een bijv. naamwoord met het erdoor bepaalde substantief. Men geeft dit aan door aan 't hoofd van deze bijzin geen komma te schrijven.
2. de uitbreidende of continuatieve, de onechte, die semantisch de waarde heeft van een predikatieve toevoeging (§ 353). De intonatie scheidt hem van zijn antecedent; dit geeft men aan door een komma: (1) De jongen, die naar Amsterdam moest, schrok toen hij merkte in de trein naar Utrecht te zitten. (2) De smid, die ons moest helpen, keek ons vragend aan. (3) Het boek, dat ik zo duur had betaald, dreef daar in het vuile water. (4) Zijn vader, die een liefhebber was van vissen, nam hem vaak mee. (5) Zijn neefje, dat even oud was, was wel een hoofd kleiner.
De continuatieve zin in (1) en (2) heeft causale functie, in (5) toegevende; in (3) wordt voornamelijk de spijt uitgedrukt (= en ik had het nog wel zo duur betaald!).
| |
| |
7. Een constructie met te + infinitief, met of zonder eigen bepalingen of zinsdelen: de verwachting te zullen slagen, opdracht te leveren tegen inkoopsprijs, opdracht aan oude klanten kleine artikelen te leveren tegen inkoopsprijs, (hij kreeg) de naam een stokebrand en een belhamel te zijn.
Over de bouw van de constructie met te + infinitief wordt gesproken in § 302.
opmerking. De betekenisverhouding tussen een voorgeplaatste inf. met te en het substantief is anders dan die tussen de achtergeplaatste inf. met te en het bijbehorende zelfst. nw. Men vergelijke: opdracht te leveren tegen inkoopsprijs (opgedragen wordt dat men zal leveren tegen inkoopsprijs) en de tegen inkoopsprijs te leveren goederen (de goederen die moeten geleverd worden tegen inkoopsprijs). Geen verhouding kern-bepaling is aanwezig in: goederen, te leveren tegen inkoopsprijs, evenmin als in goederen, geleverd tegen inkoopsprijs; vgl. § 353 sub B.
8. Een persoonsvormconstructie in hoofdzinsorde: de mededeling: U kunt gaan, het probleem ‘Wie is de hoofdschuldige’, de kreet ‘dood aan de verraders’, de musical ‘Heerlijk duurt het langst’.
opmerking. Over telwoorden als nabepalingen zie § 254.
§ 257. Vrije bepalingen bij het substantief, tevens bepalingen van de hoogste graad, zijn de oordeelspartikels (wel, niet, zelfs, ook, juist, vooral, maar, nog, slechts, alleen, bovendien, tenminste, al, reeds, pas). Soms staan ze helemaal aan het begin van de groep, soms helemaal aan het einde, maar verder kunnen ze nog vlak achter de kern staan. In alle gevallen blijven ze bepaling van de hoogste graad: zelfs dit nederigste diertje, ook de andere maatregelen, juist zijn oom, vooral de gevaren in het gebergte, slechts Karel, alleen Kees, bovendien een prachtig cadeau.
In gevallen als: maar 50 gulden, tenminste 2 miljoen inwoners, al vijf maanden, nog twee minuten, wel 300 kilo, zijn de oordeelspartikels direct betrokken op de telwoorden, met welke te zamen ze een voorbepaling vormen bij het substantief.
Reeds het jaar duizend, pas de 5e december, de eerste keer al, dezelfde maand nog, bevatten oordeelspartikels die inderdaad het substantief of de substantiefsgroep zelf bepalen, maar hier is de bepaling slechts mogelijk door de bijzondere betekenis; er is een begrip van tijd voor vereist.
Sommige oordeelspartikels kunnen met andere samen een zelfst. nw. bepalen: alleen maar woorden, zelfs niet die huizen van Jansen, ook Kees tenminste. Het eerste geval (alleen maar) is niet nader te analyseren; we beschouwen dit tweetal het best als een eenheid. Staan de beide partikels vooraan, dan is het eerste de bepaling van de hoogste graad (zelfs niet); zelfs is dus een voorbepaling bij niet die huizen van Jansen. In ook Kees tenminste kunnen we de rangorde bepalen door ze beide vooraan te plaatsen: tenminste ook Kees (niet: ook tenminste Kees). |
|