De adjectiefsgroep
§ 258. Omdat we op de rangorde van de verschillende bepalingen zullen terugkomen in § 262 zien we hier af van de aanduidingen eerstegraads, tweedegraads enz. We houden ons alleen bezig met adjectieven die niet in de valentie van een substantief gebruikt zijn.
§ 259. Voorbepalingen bij een bijv. nw. zijn:
1. Verschillende bijwoorden en in de valentie van bijwoorden gebruikte bijv. nw. en telwoorden, alle verssterkend of graadaanduidend (louter burgerlijk, te laks, meest tijdelijk, zeer beleefd, veel vriendelijker, bitter koud, uiterst moeilijk). Het woord genoeg gedraagt zich afwijkend doordat het bij een bijv. nw. alleen als nabepaling voorkomt: groot genoeg. Verder ook bijwoorden (en bijv. nw.) van hoedanigheid (kerkrechtelijk ongeldig, hoe gevoelig), van tijd (de soms lompe afweer, de soms zo buitengewoon lompe behandeling, de altijd zo volkomen correcte houding van Karel) en van plaats (de daar altijd zo uiterst gezellige sfeer).
opmerking i. De hoedanigheidsbijwoorden zijn van een hogere graad dan de graadaanduidende, zoals blijkt uit: kerkrechtelijk volkomen ongeldig (niet: volkomen kerkrechtelijk ongeldig).
De bijwoorden van tijd zijn van dezelfde graad als die van hoedanigheid: (de) wetenschappelijk steeds (volkomen verantwoorde werkwijze)/(de) steeds wetenschappelijk (volkomen verantwoorde werkwijze).
opmerking ii. Een groep als hoe buitengewoon gevoelig laat zich op twee manieren analyseren: hoe buitengewoon is een voorbepaling bij gevoelig of hoe is een voorbepaling bij buitengewoon gevoelig.
opmerking iii. Over de bepaling in de vorm van een vnw. bijwoord zie men § 260, opm. III sub 3.
2. Zelfstandige naamwoorden in verschillende semantische functies, nl. als een soort bepaling van specificatie bij het adjectief (drie jaar ouder, een el hoog, 2 cm lang, een hand breed, twee vingers dik, jaren lang, meters breed; uit dergelijke verbindingen ontstaan samenstellingen als dagenlang, huizehoog); ook in een semantische objectsverhouding bij de woorden beu, zich bewust, bijster, deelachtig, gedachtig, gewend, gewoon, indachtig, machtig, moe, waard, zat, zeker e.d. (dat gezanik danig moe, dat rumoer gewend enz).
opmerking i. Komen de bijv. nw. van de groep beu, zich bewust enz. in een zin voor als nw. deel van het gezegde, dan beschouwen we het zelfst. nw. meestal wel als oorzakelijk voorwerp; het heeft een relatie tot het gezegde eerder dan tot het nw. deel alleen. In zinnen als Hij was dat gezanik moe kunnen we echter