tisch is de oe van boer een andere klank dan die in boek: fonologisch is het weer een combinatorische variant.
Vrije of toevallige varianten, niet gebonden aan de taal zelf, doch samenhangend met de ‘eigenaardigheden’ van de spreker, zijn de drie r-klanken, de twee l-klanken die we kunnen opmerken, de [ε:] en [a:] in [pε:rt], [dən hɛ:x], [pa:rt], [dən ha.x], [γ] en [ʒ] in ingenieur [ιnγe.ñö:r], [ιñʒe.ñö:r], de [x] de [ʃ] in architect [αrxitɛkt], [αrʃitɛkt], enz.
Klankvarianten die geen betekenisverschil meebrengen zijn extra-fonologische varianten. Zulke varianten kunnen soms foneemwaarde krijgen: ze worden dan gefonologiseerd: bijv. de [ε:] in [γəlΛkəx niujɛ:r] als rijmwoord op [kαmᾶmbɛ:r] in een liedje van Wim Sonneveld.
Omgekeerd kan een foneem gedefonologiseerd worden, dus zijn foneemwaarde verliezen. De slotklank van rit bijv. was fonologisch eens een d (van rijden); nu is het fonologisch zowel als fonetisch een t blijkens het meervoud ritten.
Tussen p en b, t en d, f en v, s en z, enz. bestaat precies dezelfde relatie: beide klanken worden op overeenkomstige wijze gevormd, doch de tweede van elk paar heeft als extra-element stem. Men stelt deze gelijksoortige verhouding wel voor in de vorm van een reeks, een z.g. correlatiereeks: [p] : [b] = [t] : [d] = [f] : [v] = [s] : [z] = [x] : [γ]. Deze reeks drukt stemcorrelatie uit. De relatie scherpgesneden - zwakgesneden kan men weergeven door de correlatiereeks [α] : [a.] = = [ò] : [o]. = [Λ] : [ö]. In het Frans kan bijv. de nasaleringscorrelatie worden uitgedrukt door: à : en = (tu)es : in = eau : on.
De eigenschappen waardoor de fonemen zich onderscheiden van de andere noemen we relevant eigenschappen. De p heeft zo als relevante eigenschappen de stemloosheid (tegenover de b), de explosiviteit (tegenover de f), de labialiteit (tegenover de t); verder kenmerkt ze zich als consonant tegenover alle klinkers.
Wanneer we de p vergelijken met de b heeft de laatste een eigenschap meer (deze eigenschap heeft de p niet en dat is dus negatief). We zeggen: de p is attribuutloos, de b attribuutdragend.
Fonemen die aldus slechts verschillen in het al of niet bezitten van één bepaalde relevante eigenschap, kan men beschouwen als varianten van een ander foneem, dat al de gemeenschappelijke kenmerken bezit. Dit noemt men het archifoneem van beide. Men geeft het wel aan met het hoofdletterteken van de klinker - dus [A], [O], enz.
In het spreken valt het fonologische kenmerk dikwijls weg: we horen in hand en in kant dezelfde slotklank, die fonetisch wordt aangeduid met [t]. De v van afvallen klinkt als f en verliest dus (door assimilatie) zijn fonologisch kenmerk. Omgekeerd wordt dit aan de p verleend in opbeuren [òbö:rə]. Het wegvallen van het fonologische kenmerk of het toevoegen ervan in klankparen, behorend tot dezelfde correlatiereeks, heet