Daghregister. Deel 2. 1656-1658
(1955)–Jan van Riebeeck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |||||||||||||
Bylae I
| |||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||
redenen van eenige Hottentoos, dat Caepman ons al voorgetrocken was, alhoewel wij haer nooyt in 't gesicht hebben gehadt. Twijfelen off deselve de Saldanhars van onse compste niet sullen hebben gewaerschout. Sijnde overal schraelder ende hoyachtich landt, daer niet soo veel gras te vinden was dat de ossen haer buyck conde vol crijgen. 22 dito, weer als vooren, doch wel soo heet. Waren 5 mijlen N.O. ten O. ende O.N.O. geadvanceert ende quamen omtrent 's avonts te 4 uyren aen voorsz. revier, die bij ons genoempt wierd de Groote Berghreviere, alwaer ons ter neder sloegen ende den nacht verbleven, passerende des middaegs de clooff leggende tusschen den Diamandt- ende PeerlberghGa naar eindd ende aen d' ander sijde de ClapmusberghGa naar voetnoot1.Ga naar einde, sijnde een deel goet bequaem doch meestal schrael ende sandich landt. 23 dito, droogh weer met betogen lucht. Ons wegh boven langs de voorss. Diamandt- ende Parlbergh, ter sijden de voorsz. reviere nemendeGa naar eindf, uyt dewelcke bij ons volcq eenige vis gevangen ende genoemt wierd barmerGa naar voetnoot2., sijnde goet van smaeck doch wat graetachtich, gelijck de Hollantse snoeck. In 't marcheeren sagen eenige spooren van paardenGa naar voetnoot3., mitsgaders desselffs vuylicheyt op diverse plaetse leggen, dat oock van luyden daer goede kennisse aff hebbende, geconfirmeert wierd ende dierhalven daeromtrent wel mogen onthouden. Sijnde hier schoon boulandt, mitsgaders oock goede weyde langs de reviere. Ga naar margenoot+ Op den middagh, de wint uytten Westen, begondt wat te regenen ende derhalven genootsaeckt onder 't geboomte in de louteGa naar voetnoot4. goede plaetse te soecken, hebbende niet meer als 4 mijlen g'advanceert. 24en dito, noch al betrocken lucht met weynich regen. Soo als wij ons stonde gereet te maecken om te vertrecken, hoorden een schoot van canon schieten, presumerende 'tselve in de Tafelbay te wesen. Sagen oock eenige zeekoeyen in de voorsz. reviere. Op den middagh begondt uytten Z.Z.O. te wayen, dat den regen wat dede ophouden, sijnde hier geen valwinden gelijck aen 't fort subjectGa naar voetnoot5.. Waren 5 mijlen N. ten Westen over schrale, sandige grondt, met steentjes gemenght, ende op sommige plaetsen clipachtich landt gemarcheert. In den nacht hoorden veel zeekoeyen omtrent ons. 25 dito, regenachtich weer en de wint uytten Z.O. Namen onsen wegh N.N.W. aen. In 't marcheeren rencontreerde ons een renocheros, die recht op ons aenquam ende midden door de beesten heen liep sonder schade aen deselve te doen. Weynich daerna quame in een schoone valey omtrent een uyr gaens langh, daer soo schoonen | |||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||
gras stondt om te hoyen als in 't vaderlandt souden cunnen gevonden worden, daer wij vertoeffde tot den regen ophieldt. 's Middaegs W.Z.W. aen gaende door een hooge clooff, in dewelcke van verre een Hottentoos leger sagen leggen. Daer ons coers na toe stelde ende tegen sonondergangh op een quartier uyrs bij quamen ende bleven leggen. Eenige Hottentoos bij ons comende, verstonde <wij> dat dit het volckjen was die de tabacq aen 't Rondebossjen gestoolen haddeGa naar voetnoot1., van dewelcke partije melcq voor ons volcq reuylde. Seyde oock dat de Saldanhars omtrent een dagh reysens van hier lagen ende op morgen wilden gaen seggen dat wij met coper ende tabacq gecomen waren. Soude deselve oock soecken te bewegen om met haer beesten ende schapen die wilde verreuylen, tot ons aff te comen. Des voor goet gekendt wierdGa naar voetnoot2. om alhierGa naar margenoot+ een dagh off 2 te blijven leggen, alsoo onse beesten door 't dragen van het coper seer waren gedruckt, dat qualijck met deselve overwegh conde geraecken, ende in te wachten de tijdinge die de Hottentoos sullen medebrengen. In den nacht quamen dese tabacqdieven met een cleyn schaepjen aen ons crael, dat van haer voor wat tabacq hebbe gereuylt, sijnde 't eerste vee dat bij ons worde gehandelt. 26 dito, moy weer. Verstond uyt de wedergecomen Hottentoos dat de SaldanharsGa naar voetnoot3. tegen den avondt off morgen vroegh met haer bestiael soude affcomen, dat te wenschen is. Wat daervan comen sal, is Godt bekent. 's Middaegs liet 't voorss. schaepjen slachten, dat van weynich importantie was, ende quamen dit volcqjen met een creupelen os aen ons crael om te verhandelen, die niet wilde hebben maer met deselve weder lieten wegh gaen. 27 dito, moy, stil, warm sonneschijn-weer. Reuylden van de SaldanharsGa naar voetnoot4. 2 koebeesten ende 1 kleyn schaepjen, seggende morgen met meer te sullen comen. Gaven voor d' eene 4 platen ende d' ander, drie, met een stock dick coperdraet. Sondach, den 28 dito, weer als boven. Des 's morgens sonden 2 Nederlanders ende 2 Hottentoos uyt om te vernemen off de Saldanhars niet wilde affcomen; item oock wat coers wij daer na toe soude moeten nemen, alsmede te sien ende vernemen off er oock water ende weyde voor de beeste genoech te crijgen soude wesen, etc. Ondertusschen wij met passjentieGa naar voetnoot5. haer affcompste tegemoetsiende, cregen tijdinge dat deselve met een goet getal schapen affquamen, waervan 22 stucx is gereuylt geworden, belovende noch meer te brengen. Omtrent 2 uyren na sonondergangh quamen d' voorsz. uytgesonden persoonen weeder, rapporterende dat de Saldanhars beloofft hadden morgen vroegh met haer crael ende beesten tot ons aff te comen, radende ons (alsoo daer sij lagen gras noch | |||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||
vers water te crijgen was) dat wij souden blijven leggen, etc. Onderwegen verlatenGa naar voetnoot1. hebbende 4 Hottentoos van dat crael, die met 8 schapen (alsoo 't doncker gewordenGa naar margenoot+ was) niet conde voortgeraecken maer genootsaeckt waren onderwegen goede plaets te soecken ende den dagh te verbeyden, die morgen staen te verwachten, seggende dat met 20 beesten ende parthije schapen noch sullen volgen. Wat daervan is, sal den tijt leeren. 29 dito, moy weer als vooren. Quamen d' voorsz. Saldanhars met de schapen aen ons crael, die alle van haer gereuylt worden, belovende als vooren dat meer beesten soude brengen, dat met passjentie moet verwacht worden ende daerom alhier noch wat moeten vertoeven, alsoo deselve alle dagen op ons affcomen ende niet meer als 6 uyren van hier leggen. Doch alsoo eenige van de vrije luyden seggen wat dat hier te pannekoeckenGa naar voetnoot2. had, soo is voorgenomen morgen vroegh te vertrecken ende haer (alsoo niet weten waer sij jegenwoordich leggen maer verseeckeringh genoech hebben van haer affcompste) tegemoet te trecken; item oock de gereuylde koebeesten ende schapen met 2 Hollanders ende 2 Hottentoos na 't fort te senden om geen belet op den wegh te causeeren. Tegen den avondt quamen eenige Hottentoos van de tabacqdieven met haer hasagayen heel hardt na ons toeloopen. Wij niet wetende wat dat beduyden, maeckten op onse hoeden te wesen, maer bij ons comende seyde dat bij haer crael twee leeuwen waren gecomen, versoeckende om hulpe, dat haer worde belooft, ende oock 4 Hollanders met haer snaphanen na toesondt. Ondertusschen wij 't goet bijeenpackende ende gereetmaekende om op morgen na de Saldanhars te vertrecken, alsmede de draegossen gevisiteertGa naar voetnoot3. wordende ende, alsoo deselve voor dato seer gedrucktGa naar voetnoot4. waren, wierden bevonden dat deselve noch niet wel soude cunnen dragen, want het drucksel vol materieGa naar voetnoot5. sittende, eerst doorgesneden soude moeten worden. Des genootsaeckt sullen wesen 1 à 2 dagen noch te vertoeven ende te sien sooveel mogelijck is deselve te genesen. Ons volcq, 's avonts wedercomende, seyden dat op een van de leeuwen die sich in een bosje had begeven, drie schooten gedaen was, presumerende dat deselve sooveel gecregen had dat niet verde soude lopen, doch evenwel (door de groote ruychte) haer ontsnapt, niet wetende waer gebleven was, na dewelcke de Hottentoos soo sij seyde) morgen soude gaen soecken. Ga naar margenoot+ 30en dito, 's morgens heel mistich weer, dat op den dach weder opclaerde. Sonden weder drie Hollanders na de voorsz. negrijGa naar voetnoot6. met weynich coper ende tabacq, bevelende haer dat twee daer soo lange soude blijven ende sien (soo 't mogelijck was) haer aff te locken, mitsgaders den derden met rapordt herwaerts te senden om van alles onderrichtinge te hebben. | |||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||
Op den middagh quamen weder vier van de Saldanhars met 4 koeyen, 2 kalven ende drie schapen, die van haer gehandelt worde, ende quam omtrent den avondt een van ons uytgesonden volcq wederom, seggende dat des capiteys vrouw sieck geworden was ende daerom niet conde affcomen, maer dat morgen met de twee daer gebleven Nederlanders (medebrengende sooveel vee als sij noch souden willen verhandelen) tot ons soude affcomen. 31 dito, betogen lucht ende op den dach heet weer. Quamen de voorsz. persoonen die gisteren na de Saldanhars gesonden ende gebleven waren weder, medebrengende 1 koe ende 1 kalff met 4 schapen, die voor 't medegegeven coper gereuylt hadden, rapporteerende dat deselve niet van sin waren meer beesten te verhandelen. Des van meeninge sij selffs noch een tocht derwaerts te doen met twee ossen geladen met coper ende tabacq, etc., om te sien off haer niet bewegen conde noch eenich bestiael te verhandelen. Met ons volcq (soo sij seyde) waren medegecomen drie Saldanhars (dewelcke aen de oversijde van de Groote-Berghrevier lagen) ende na de tabacqdieven haer crael gegaen, daer noch desen avondt om eenige tijdinge na toegingh, die ons seyde dat voorgenomen haddenGa naar voetnoot1., soodrae 't water begon te sacken, alsoo dito revier vol water was, ende met haer vee niet conde overcomen off soude moeten swemmen. Item oock dat, gelijck over twee jaren, niet genoech van coper versien soude wesen, daer haer ter contrarie verseeckeringh van gedaen wierd ende geseght dat sij sooveel vee niet hadden als wij wel coper, etc. Sij van ons affscheyt nemende, gaven elck een tabackjen, daermede sij wel vergenoeght van ons sijn gescheyden, belovende soodrae sij thuys comen souden, 'tselve haren capiteyn aen te dienen om, gelijck als vooren verhaelt, 't water wat lager wordende, aen 't fort te comen. Waeromme (alsoo onse tijt haest verstreecken ende gesien sijnde dat van de andre craelen niet meer vee te becomen is) met 't overige coper ende tabacq, etc., dese tocht gedaen wesendeGa naar voetnoot2., metten eersten na 't fort te keeren. Adij, primo November, betogen lucht met regen. Gaven ons ter saecke voorsz. opGa naar margenoot+ reys, namen onsen coers N.W. Nadat omtrent 5 mijlen waren g'advanceert, over al dor ende sandige gronden, met weynich off geen vers water, alsGa naar voetnoot3. op eenige plaetsen cleyne cuyltjes van de Hottentoos gegraven, ende oock meest brack, sagen de negerije, daer wij op den namiddagh bijquamen, die van weynich importantie bevonden, alsoo 21, soo groote als cleyne huysjes groot was. Wij ons op een cleyn heuveltje nederslaende, daer den capiteyn bij ons dede comen, hem affvragende off niet eenige koebeesten soude cunnen crijgen. Die tot antwoort gaff geen vee overich te hebben, doch souden desen avondt d' oppersteGa naar voetnoot4. bijeen doen vergaderen ende haer alle vragen off van sin waren noch yets te verreuylen, dat hem op 't hoogste gerecommandeert wierdt, met beloffte, soo hij wilde maecken dat wij thien koebeesten ende | |||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||
20 schapen kregen (alsoo even sooveel coper medegenomen had) dat hem dan tot een vereeringe soude gegeven worden een dicke stock coperdraet met wat tabacq; dat belooffde daer sooveel in te doen als mogelijck was ende morgen voordaegh ten eersten bescheyt te brengen wat bij haer besloten was, alsoo wij van sin waren, als daer niet conde handelen, weder ten eersten te vertrecken, denckende dat deselve dan te beter ende corter souden doen resolveeren tot den handel, etc. 2 dito, 's morgens al voordaegh, quam den voorsz. capiteyn weder, rapporterende dat geen koebeesten maer 4 schapen hadde om te verreuylen, die oock, alsoo anders niet conde crijgen, voor coper van haer handelde. Des ons gereet maeckten om te vertrecken, denckende dat deselve, als wij op wegh waren, noch soude resolveeren een reuylinge te doen, maer vonden ons in onse meeninge bedrogen. Des namiddaegs weder bij ons ander volcq (dat tot bewaringe van 't resterende coper, tabacq, etc., gelaten had) gecomen sijnde, verstondt dat sij gister voormiddagh 1 hertGa naar voetnoot1. geschooten doch meestendeel geconsumeert was, haer aenseggende dat het coper soude verdeelen op de negen draegossen ende een yder sich gereet maecken om morgen na huys te vertrecken, wandt van d' inwoonders doch niet meer soude te handelen vallen. Oock dat de victualien van doenGa naar voetnoot2. had op de wederomreyse ende met de beesten ende schapen noch 3 à 4 dagen onderwegen soude moeten blijven, etc. 3 dito, moy sonneschijn-weer met een westelijcke windt. Begaven ons op reys langs een reviere die vol Hollants rietGa naar voetnoot3. stondt ende daeromme den naem van den Hollantse RietbeecqGa naar eindg gegeven wierd, marcherende 5 mijlen Z.W. wel soo zuyelijck, over sandich ende heyachtige grondt, tot omtrent 2 uyren voor sonondergangh, dat plaets sochten om verseeckert te leggen. Ga naar margenoot+ 4 dito, idem, met een zuytoostelijck luchje noch al deselve coers langs de voorsz. beecke gaende, die met bochten is loopende omtrent 4 mijlen tot in de clooff, leggende 't fort Z.W. ten Z. van ons. 5 dito, schoon sonneschijn-weer. Uyt de clooff voorsz. gegaen voorbij de soutpannen, door de Verse- ende Soute-Revieren na 't fort, daer wij halff achtermiddagh wel aenquamen met 7 koeyen, 3 kalven ende 41 schapen, neffens ons overige coopmanschappen, wesende 426 lb. draet- ende plaetcoper, 16 lb. tabacq ende 6 dosijn pijpen, soodat dit bestiael gecost heefft te weten:
(Ende was geteyckent:) Abraham Gabbema. |
|