Daghregister. Deel 2. 1656-1658
(1955)–Jan van Riebeeck– Auteursrechtelijk beschermdFebruari anno 1658Adij, primo dito, 's morgens stil, moy weer met betogen lucht, waerop tegen denGa naar margenoot+ avondt een motregen volgden, mitsgaders de vrije Saldanha-vaerders met haer sloep, de Peguyn, weder hier aen 't fort retourneerden (met goet deel eyeren ende vis), desen morgen van 't Dassen-eylandt gescheyden, welcke mede eergisteren meende een schoot gehoort te hebben; maer hadden gansch geen scheepen offte teycken van dien vernomen, sulcx 'tselve altemalen misgekeecken sal wesen. | |
[pagina 244]
| |
Nieuwe maen, den 2 dito, harde Z.Z.Oostewinden ende hadden ons uytgesonden volck, thuyscomende rontsom de Caep, mede niet vernomen. Sondagh, den 3 dito, 's morgens fray, stil weer. 4 dito, mistich weer ende 't luchjen Noordwestelijck doch 's namiddags Z.Z.Oost, waermede 't Robbejachtjen, beneffens 't jacht Maria, gedestineert na Angola te varenGa naar eind(a), vooraff t'seyl gegaen is na 't Robben-eylandt met partije riedt ende sparren, neffens 25 jonge lammeren om daer aengefockt ende vetgeweyt te worden, als onderstaende brieffken is dicterende, geschreven per de chaloup Robbe-jacht:
‘Aen Jan Woutersz. ende Rijck Overhagen, Op Ul. gedaenen eysch wordt per 't Robbejachtjen gesonden de gevorderde 200 stocken tot het crael ende partije bossen riedt om een wachthuysjen op den vuyrberghGa naar voetnoot1. te maken, ende laet niet na volgens de gegeven ordre op 't vuyren wel te doen passen, alsoo der de seynen expres opgemaeckt sijn ende al de schepen sonder pryckel inseylenGa naar voetnoot2. mogen. Alhier wordt gemeent dat Woonsdagh ende Donderdagh verleden 2 schepen buyten de wal gesien ende schooten gehoort sijn, doch geen van beyden opgedondert. Laet ons met d' eerste gelegenheyt weten off Ul. deselve oock vernomen hebt, ende altijt 's nachts vuyren als gij schepen verneempt die 's avonts niet binnen cunnen comen, ten eynde voorsz.; oock om telckens te weten off d' onse hier van landt wel uytgesien hebben. Wegen noch een man op dat eylandt te stellen, dunckt ons een frivool voorstel, want dewijl voor U tijt altoos met drie persoonen is cunnen waergenomen worden, waerom soude sulcx nu niet geschieden? Wij hadden liever andre voorstellen, die, in plaets van lasten, tot verlichtinge ende voordeel van d' E. Compagnie mochten gedijen, waerop te practiseeren rechte teyckenen ende manieren van goede, oprechte, ijverige dienaers sijn, ende 'twelcke Ul., beneffens de behoorlijcke achtinge op d' aenteelt der schapen, op 't hooghste gerecommandeert, mitsgaders bij desen, etc.
Ga naar margenoot+In 't fort de Goede Hoope, den 4 February anno 1658. (Was geteyckent) Jan van Riebeeck.’
(Ter sijden stondt noch) ‘Hierneffens gaen noch 15 jonge oyen om voor<t> te teelen ende 10 jonge rammen om vet te weyden, sijnde samen 25, soo datter mette 415 volgens U laetste schrijvens nu, behalven die der sedert aengeteelt sijn, moeten wesen 440 stucx.’ 't Jacht Maria soude desen avondt mede hebben t'seyl gegaen, maer cost vermits de opsteeckende harde Z.Z.Oostewindt sijn ancker niet thuys crijgen, sulcx den | |
[pagina 245]
| |
5 <dito>, 's morgens met een labber Z.Ooste-coelte onder seyl ginck om sijn reyse te vervorderen, sijnde aengeleytGa naar voetnoot1. van hier de cust langs tot Angola toe, met 't Robbejachtjen bij sigh, om alle havens, baeyen, inhammen, revieren, etc., te ontdecken ende ondersoecken off niet ergens eenige slaven-ende ander handel ten proffijte van d' E. Compagnie op te vinden wesen sal, ende na voltreckinge van dien vorders voor Loango St.-Paulo na een Portu<ge>se prince uyt te sien, om daernae dan over St. Helena weder herwaerts te retourneren tegen dat Hasselt uyt de bocht van Guinea verwacht wordt, 'twelcke, met Godt de voorste, gehoopt wort in off voor de maent May aenstaende te sullen wesen.Ga naar margenoot+
Soo is oock in compagnie van versz. jacht Maria op dato wederom na d' eylandenGa naar margenoot+ vertrocken het vrijmansvaertuijgh, nadat al haer vis en eijeren aen de hier ter rheede leggende schepen en burgers wel vercocht hadden. 'Snamiddaghs harde Z.Z.oostewinden. 6, 7, en 8en dito, vehemente, harde stormwinden van denselven hoeck; echter is den Commandeur snamiddaghs weder uijtgegaen na de Houtbaij en Steenbergen omme nochmael terdegen aff te speculeren wat plaetsen datter meer mochten sijn daer de Hottentoos souden cunnen overcomen en deurschiapperenGa naar voetnoot3., climmende ten dien eijnde den 9en dito. 'Smorgens met lemiren van den dagh uijt de Houtvaleij (daer sighGa naar voetnoot4. onderGa naar margenoot+ den blauwen hemel vernacht had) 't geberghte op, en besightigende alsoo al de Steenbergen tot boven op haer cruynen van de cloofpas of tot den uijtersten hoeck aen de Baij Fals incluijs, en bevindende sooveel open plaetsen en deurtoghten datter gheen cans is deselve te besluijten met minder als 10 à 12 redouten en langhe vleugelsGa naar voetnoot5. ofte trenchementenGa naar voetnoot6. wel van 4 à 500 roeden daeraen, om de gemelte deurtochten aff te snijden, die somige, vermits de clip- en steenachtigheijt seer swaer, moeijlijck, en costelijck, en op andre steden weder wat lichter vallen en te graven wesen sal en over de hondert soldatenGa naar voetnoot7., doch al 't werck met grote kosten en moeijten al gedaen sijnde, sal 't noch al te malen hangen aen goede en naeuwe wacht, sulcx dat, wanneer die door den eenen of den andren op verhaelde besettinghenGa naar voetnoot8. dan maer eens versloft ofte niet wel waergenomen wort, de Hottentoos deursnappen en noijt weder hier omtrent te crijgen sullen zijn, behalven dat wij ten eeuwighen daghen noijt meer bij haer sullen vertrout worden, maer altijt verdaght blijven, | |
[pagina 246]
| |
en alsoo al de gedaene excessive oncosten en moijten om niet gedaen wesenGa naar voetnoot1.. Ga naar margenoot+ Sondagh, den 10en dito, 's morgens fraij sonneschijn-weer en 't luchien N.West uijtter zee. 11 dito, stil weer met doncker betogen lucht, doch begond naermiddaghs op te claren, en wederom heel hard te waijen van den Z.Z.Oosten. 12en dito, even harde, drooghe winden van den Z.Z.Oosten. ‘Heden d' opperhoofden van de schepen Arnhem en Honinghen aen lant haren noot clagende dat niet boven noch 2 daghen eetens van rijs en broot voor 't volcq in de schepen hadden, en dierhalven versoeckende om wat rijs hier van landtGa naar eind(b), daer 't jegenwoordigh mede soo sober van is, als oock niet boven 100 pont broot bij 't magasijn wesende, datter qualijck een maendt langer mede sal cunnen gestreckt worden, echter evenwel, gemerckt de gemelte schepen nodigh dienen met ijtwes versien, om of se van de rheede quamen te verdrijven, dat deselve wat mochten hebben om van 't Dassen- of Robben-eylant weder op te comen, ende 't volcq deGa naar margenoot+ mont open te houden, ten eijnde door mancquement van dien in den alderuijttersten noot van honger vervallende, de genoemde costelijcke schepen niet mochten in ruijne geraken, dewijle Godt de Heere deselve van soo penible, sware reijse genadelijck noch behouden in dese haven heeft laten arriveren, - Soo is, om deselve soo veel in ons sij, naest Godt, sodanigh oock te behouden en conserveren, verstaen boven d' adsistentie haer tot heden met over de 30 koebeesten en ruijm 40 schapen, etc., gedaen, elck noch met een last rijs te adsisteren ende, gelijck tot noch geschiet sij, tot versparinghe van 't Hollandts vleijs, oock noch al met 2 beesten en 2 schapen 's weeks aen elck schip te blijven continueren, waermede 't noch een maendt langh sullen moghen gaende houden, ende alsoo te beter het nader ontset van 't Vaderlandt of India met te min prijckel cunnen afwaghten, 'twelck Godt de Heere tusschen wijle gelieve te laten aencomen, of sullen die van de versz. schepen en <die> hier aen lant even seer ontbloot wesen, en geen van beijde canten ijts meer hebben om malkander bij te zetten, volgens 'twelcke den vrije luijden alomme oock is aengeseijt, datse met hare verleden weeck laestGa naar margenoot+ gehaelde maentsprovisiën by tijts sullen moeten sien te strecken soolangh alsse cunnen, vermits omGa naar voetnoot2. de behoudenisse der verhaelde costelijcke schepen, en ingevolge d' adsistentie conform dese resolutie aen haer te doen, vóór nader ontset geen provisie meer bij 't magasijn can gehaelt worden, als wesende daermede met de schepen jegenwoordigh hier aen landt over eene kam geschoren en even sober versien, waeromme oock de herbergiers aengeseijt is geen tafel oft gastneringhe meer te houden, nochte broot oft eenighe eetwaren aen ijmanden te vercopen tot nader ordre en ontset als versz., en opdat Arnhem te min mochte verlegen vallen, | |
[pagina 247]
| |
is oock goet gevonden 2 vaten speck uijt Honinghen dito schip tot een wijckGa naar voetnoot1. als voren mede over te laten geven, mitsgaders noch een ancker brandewijn uijt Forts sober magazijn. Wijders door de opperhoofden vant bovengemelte schip Arnhem versoght wesende dat een ander in de plaets van den overleden onderstuijrman Lichthart mochte werden gestelt, en alsoo hem daertoe is aenbiedende Cornelis Roeloffssen Goudtsmidt van Rotterdam, in 't lant gecomen met 't jacht Erasmus, anno 1654, voor schieman à 20 gulden per maendt om de vacante onderstuijrmansplaetse op gemelde schip te becleden, wort bij desen, vermits desselfs goede comportementenGa naar margenoot+ op zijn versoeck en vereijste bequaemheijt in de versz. vacante onderstuijrmansqualité gestelt, en volgens den regel van den generalen Articulbrieff na d' ordre onser Heeren Meesters bij halveringhe van gagieGa naar eind(c) toegeleijt te winnen 30 gulden maendelijcx, heden ingaende. Aldus gedaen en geresolveert in't Fort de Goede Hope. (Was geteijckent) Jan van Riebeeck Wijnant van Catersvelt Jan Gosens Claes Speelman Jan Sijmonsz. Clos Roeloff de Man Abraham Gabbema, Secretaris.’
13 dito, 's morgens fray, bequaem weer. Braghten ons de opperhoofden vant schip Arnhem tijdingh dat 't gemene volcq van 't Slot Honinghen de 2 vaten speck niet hadden willen aen die van Arnhem (daerom geweest) overgeven, soo sij zeijden door instigatie van de schipper Claes Speelman, schoon datter noch wel 12 à 13 vaten speck neffens oock wel sooveel vleijs in dito schip was, daer ter contrarie ArnhemGa naar margenoot+ maer 3 vaten vleijs en geen half vat speck hadde, en sulcx oock wel te geloven was, dewijl verhaelden Speelman gister in rade daer seer hadde tegengestreeft en daerop oock ten eersten met schuijt en boot al 't volck van versz. Honinghen ons op den hals aen land gestuijrt, willende dat men haer soo veel rijs soude bijsetten dat se mochten deurgaenGa naar voetnoot2., alsoo uijt haer schipper verstaen hadden hier genoech was, welcke derhalven te kennen gegeven wierden, indien se van hier daermede hadden cunnen geholpen werden, dat het langh geschiet soude sijn geweest, en haer daerom souden te vreeden houden opdat se, mede gelijck Arnhem, uijt onse soberheijt noch sooveel met rijs mochten werden versien, als waermede nader ontset soude cunnen uijtgewachtGa naar voetnoot3. worden, 'twelck oock alle uijr van den dagh te gemoet gesien wierd, | |
[pagina 248]
| |
met welck bescheijt haer (doch al murmurerende) noch lieten geseggen, en weder na boort voeren, genoechsaem blijken latende dat se van de 2 vaten speck, volgens resolutie van gister, niet souden willen scheijden, waerbij wij dan oock genoechsaemGa naar margenoot+ proeff hebben dat het met oversetten en aen wederzijden even gelijck te laten delen om samen te vertrecken niet soude cunnen of willen, sonder onlusten gaen hebbenGa naar voetnoot1., en daeromme in deese saeck vrij voorsigtigh dient gehandelt, alsoo 't volcq aldaer haer schipper al meest boven 't hooft gewassen is, resulterende apparant uijt het rekeningh-copenGa naar voetnoot2., daermede denselven sich g'engageert en sijn ontsach vrij gebroken ende gekrenckt heeft, halende tusschenwijle die van Arnhem haer toegeleijde last rijs met de boot uijtGa naar voetnoot3. Fort aen boort, en wordende die van Honinghen ledigh wegh gesonden tot d' ordre van 't oversetten der 2 vaten speck sal voldaen wesen, achtervolgens resolutie gister ten meesten dienste van d' E. Compe en tot conservatie ofte behoudenisse van beijde dese 2 schepen daerover specialijck genomen. 'S namiddags begond weder na dese tijdt jaers manierGa naar voetnoot4. hard te waijen van den Z.Z.Oosten. Ga naar margenoot+ 14en <dito>, 'S morgens noch al even stijff aenhoudende tot omtrent middagh, als wanneer schipper Speelman van 't Slot Honinghen met de schuijt aen landt quam, sonder noch al voldaen te hebben d' ordre van verhaelde 2 vaten speck aen 't gebreeckelijkeGa naar voetnoot5. schip Arnhem over te geven. Des van den Commandeur daerover aengesproocken, en voornamentlijck gerepremendeertGa naar voetnoot6. wierd dat gister sodanighe absurditeijten gepleeght hadde van al 't scheepsvolcq hier aen lant te senden om soodanighe moetwil en force te plegen, uijt welcke, indien men daerinne niet voorsightelijck en hadde geprocedeert, groote tumulte stonde te resulteren, voornamentlijck soo 't volcq hier aen lant niet in beter toom en ordre was gehouden geweest, als beeldende haer in emmers soo veel reden te hebben om niet in te willighen dat de provisiën (daer se dagelijx soo swaer op wercken moeten) na boort ginghen, als die van Honinghen welcke niets te doen hadden dan stil op de reede te leggen wachten, etc., hoedanighe hij schipper oorsaeckeGa naar voetnoot7. was en te sijner tijdt oock te verantwoorden hebben soude, waerop dito schipper wel stoutelijck dorstte antwoorden dat sulcx voor dato den Heer GeneraelGa naar voetnoot8. wel gebeurt was, menende daeromme aen 'tselve so veele niet gelegen te weesen, en den Commandeur, siende meer op de behoudenisse van Comps. kostelijck geladen schip als de particuliere fouteGa naar margenoot+ van den schipper, welcke vooralsnoch niet te corrigeren was, vermits geen bequame stoffe bij der hant ware om 't schippers gesagh op dito schip in sijn plaetse | |
[pagina 249]
| |
te laten becleden, etc., heeft volgens de genomen resolutie van eergister, gelijck als aen die van Arnhem, het last rijs echter evenwel laten volgen, en den versz. schipper aengeseijt de gemelde 2 vaten speck aen Arnhem over te laten gaen, off dat alle onheijlen en schaden, voor d' E. Comp. daeruijt te resulteren, tot sijn swaerder verantwoordinghe souden comen, 'twelck hij beloofden te sullen doen soo haest als die van Arnhem daerom quamen; welcke derhalven gelast wierden daer nochmael om aen boort te varen, en voorhaelden Speelman ons aen lant te brengen de 2 principaelste belhamersGa naar voetnoot1., sijnde den botteliersmaet, welcke geseijt had dat den bruij van den raet en alles had, en daerom niet begeerden de ruijmen opGa naar voetnoot2. te doen, nochte oock dat ijmant soo coen ware de sleutels daertoe aen te vatten om 't speck uyt 't ruijm te halen, etc., en een andren jongen snappertGa naar voetnoot3. die gister seer trots en moetwillighGa naar voetnoot4. hier in 't Fort had gesproocken met groote dreijgementen, etc., toegenaempt Javaen, om daertegen te laten procederen als na behoren, off dat, sulcx niet nacomende, alles op hem, schipper, soude verhaelt worden, etc. 15 dito, 'S morgens fray weer en 't luchien N.West uijtter zee. 16 dito, idem. En quam Schipper Speelman aen landt met voorhaelde 2 personen en beijde de boots vol volcq, die hij seijde dat deselve personen niet wilden laten in 't Fort comen. Echter liet den Commandeur deselve ontbieden, doch quamen daermede altemalen binnen, ronduijt seggende dat se niet begeerde die aengetast souden werden. Echter wierd den botteliersmaet met listigheijt noch gecregen en in heghtenisse gestelt, daer hun al't scheepsvolcq genoech met force tegen stelden en groote commotie maeckten, alsoo niet boven 7 à 8 man in off omtrent 't fort was en al te malen in 't bos waren om eenighe gesaeghde plancken tot het hooftGa naar voetnoot5. uijt te halen en op 't wagenpat te slepen. Echter wierden door den Commandeur gelast buijten te gaen, dat se genoech tegen wil en danck noch deden, werpende en goijende den CorporaelGa naar margenoot+ en wacht soodanigh met steenen dat deselve versoghten haer met hun schietgeweer mochten verweeren, 'twelck verboden en de poort gesloten wierd om vorder onheijlen voor te comen, ontsnappende den andren, genoempt Javaen, den dans noch, daertegen weder 2 andre baijvangersGa naar voetnoot6. ofte belhamers gecregen wierden en de rest vast alle force en moetwille op de poort van 't Fort pleeghden, willende daer niet van afgaen nochte na boort varen, sulcx dat se het schenen alles te willen dwinghen 'twelck bij ons niet te helpen was voor ons volcq weder uijt 't bos quam, doch begaven haer na den middagh noch van lant, seggende dat se meer volcq wilden halen om de gevangens per force te doen largerenGa naar voetnoot7., etc. Onderwijlen compt het vrijmansvaertuijgh weder hier te retourneren met partije eijeren, vis, en ½ aem traen, van 't Dassen-eijlandt Dinghsdagh verleden affgevaren, en daeghs voor eergister door de harde Z.Z.Ooste-stormwinden (al bijna in dese baij | |
[pagina 250]
| |
wesende) weder na 't Robben-eijlant gekeert, mede brengende een brieffken vanGa naar margenoot+ d' onse aldaer gesz. luijdende als te weten:
‘Aen den Commandeur Rietbeecq, 'T getal der schaepen is jegenwoordigh (met de jonghst becomen 25 stucx) samen 450, soo jongh als out, daeronder niet meer bequaem sijn, soo oijen, hamels, en rammen als 48 stucx, om nu te halen, en laten nu mede gaen met vrijmansvaertuijgh die wij UE. toesenden 6 stucx op 't seggen van Rijck Overhagen. Versoeken aen UE. als dat ons gelieft gesegelde last te geven, volgens UE. ordre alhier ons ter handt gestelt om geen faute te begaen. Wat aengaet van de schepen die meenen gesien te zoudenGa naar voetnoot1. hebben, sijn bij ons niet vernomen, noch hebben oock gheen schieten gehoort, en om uijt te sien wort tweemael daeghs 'smorgens en savonts bij ons op den vuijrbergh gegaen. Alser scheepen geweest waren, off geschooten hadden, soude bij ons wel gehoort ofte gesien zijn. Van wegen de visserij die UE. ons hier toestaet, blijven hoochlijck danckbaer, maer zijn aen UE. versoeckende als dat ons met een fraij vaertuijgh van 25 à 30 gulnGa naar voetnoot2. geliefden te versien, mitsGa naar voetnoot3. te betalen, maer sout is hier voor de mondcost nietGa naar margenoot+ te becomen. Hebben de stocken en riet met 't Robbejacht ontfanghen en deselve aen de crael dat nu vrij sterck is, ende totGa naar voetnoot4. wachthuijsken op den vuijrbergh verbruijckt. Van 't jacht Maria hebben alhier gecregen een 6 ponder stuck geschuts waertegen weder hebben gegeven (volgens UE. ordre) de twee ijsere Engelse gootelinghen; hebben oock (volgens UE. last) aen den vrijman Juriaen Jansen laten volgen 't slijpsteentien met zijn toebehooren. Versoecke aen UE. dat ons gelieft met een putsGa naar voetnoot5. om water te slaenGa naar voetnoot6. te versien, alsoo d' hier zijnde van ouderdom is vergaen. Op de schapenwacht ende d' aenteelt van dien wert hier ijverigh waergenomen ende opGa naar voetnoot7. gepast. Hiermede etc. (Was geteijckent) Jan Woutersz. Rijck Overhagen. (Noch wat lager stondt) Versoeck om wat pampier ende inckt. (Ter sijde stondt) Op 't Robben-Eijlandt, desen 13en Februarij anno 1658.’ | |
[pagina 251]
| |
Sondagh, den 17en dito, goet, warm sonneschijn-weer als voren. In 't vallen van 827 den avondt wierd een schip gesien, westwaerts in zee. 18en dito, smorgens stil weer en 't luchien wackerende van den westen. Quam verhaelde schip, Gode loff, voor den middagh noch wel ter rheede, sijnde 't jacht de Schelvis, 27 December van Batavia vertrocken met 38 coppen, ingeladen hebbende 40 lasten rijs en 8 lasten bonen en cadjangh, beneffens eenighe kleedingh voor dese plaetse en een apart cargasoenGa naar voetnoot1. tot den slavenhandel in Gunea en Angola, uijt welcke Caepse provisiën de benodighde schepen Arnhem en Honinghen is toegeleijt om te dienen tot provisie op haer vorder te doene reijse na 't patria elck 8 lasten rijs en 1 last bonen en cadjangh, sijnde samen 18 lasten, daermede sijluijden rijckelijck voor 6 maenden zijn versien en de havenen des vaderlants (ongeluck buijten) wel cunnen beseijlen en dierhalven oock ordre gegeven zijn haer op 't haestighste te spoedigen om ten eersten aen St. Helena te comen, en aldaer de desenjaerseGa naar voetnoot2. eerste 6 retourschepen noch te belopen, die 7 daghen voor dit jachts vertreck al van Batavia gescheijden waren, onder 't gesagh van d' E. CuneusGa naar eind(d), en dierhalven gevreest wort datGa naar margenoot+ verbij geraeckt, en al aen St. Helena sullen g'arriveert wesen. 19 dito, weer en wint als gister. Is navolgende resolutie genomen, namentlijck:
‘Dinsdagh, den 19en February anno 1658. 'T jacht de Schelvis, 7 daghen na 't vertreck van de retourvlote onder d' E. Heer Cuneus van Batavia vertrocken, heden hier wel ter rheede g'arriveert wesende met partije rijs, etc., voor deese Caepse residentie, waeruijt 2 benodigde retourschepen Arnhem en Honinghen met 8 lasten rijs, bonen en cadjangh, soo veel cunnen werden gesubsideert en geholpen, dat sijluijden over St. Helena met genoemde retourvlote gecombineert en onder bescherminghe van deselve voorts hare reijse vrij segourGa naar voetnoot3., Godt de voorste, na 't Vaderlant mogen winnen. Ende nademael, vermits 't vroeger vertreck derselver schepen als dit jacht de Schelvis, deselve wel al langh mochten verbij wesen, vermits dit jacht noch 9 daghen langh boven de versz. 7 daghen van stilte in 't gesight van de Prince-eijlandenGa naar voetnoot4. heeft leggen calmenGa naar voetnoot5. en drijven, nadat dito vloote al wegh was, - Soo is bij den Commandeur Riebeecq, die van den Breeden Raedt der verhaelde schepen Arnhem en Honinghen tot versterckinghe des Forts Raedts in rade present, in consideratie geleght off men niet sal met aller ijl spoedighen om deze 2 schepen te laten vertrecken enGa naar margenoot+ de genoemde vloot aen St. Helena na te seijlen; item oock opdat deselve alle beijde even gelijck mochten versien wesen en niet den eenen alleen genoeg en den andren half, oock niet soude behoren wat van vleijs en speck meer uijt Honinghen aen Arnhem overgeven, vermits Honinghen van vleijs en speck genoegh versien is, en in | |
[pagina 252]
| |
Arnhem niet meer als 2 vaten vleijs en 2 vaten speck sijn, als oock bij 't Fort maer 1 vat vleijs, welcke tegen 1½ pont vleijs en ½ pont speck (sijnde na d' ordre en regel van Comps. Ransoenen 2 vleijs- en 1 speckdaghGa naar voetnoot1. 's weecks) voor 150 coppen op Arnhem sijnde, gansch weijnigh kan strecken, omalsoo gesamentlijck daermede ten vollen de gantsche reijs van hier tot Patria bij missinghe versz. retourvlote aen St. Helena te erlangen, etc., op allen 'twelcke den Commandeur voormelt dan de stemmen affgevordert hebbende, na verscheijden deliberatien, etc., is verstaen dat men soo datelijck gecomiteerde aen 't jacht de Schelvis sal senden om 'tselve wel nau te visiteren, of misschien eenigh meer vleijs en speck, etc., mochte gevonden worden als tot provisie van Batavia wel is medegegeven, en daerdoor versz. benodigt costelijck retourschip Arnhem ten naestebij noch mochte beholpen worden, al soude men de jacht, om van die dingen wederop nieuws geprovideert te worden,Ga naar margenoot+ laten hier blijven leggen tot de compste van 't eerste schip uijt 't Vaderlandt, om emmers deese costelijcke retourschepen niet langer te laten wachten, en in perijckel te stellen van noch na de versz. retourvlote te moeten alleen vertrecken, etc., ten welcken eijnde en om 'tselve te meer te vorderen, heeft den Commandeur uijt dit becomen ontset voor de Caep toegestaen elck schip boven 't last rijs daeghs voor eergister gehaelt noch 7 lasten bij te doen, dat samen voor elck schip sal wesen 8 lasten rijs, beneffens ijder oock ½ last bonen en ½ dito cadjangh, waermede dan rijckelijck voor 5Ga naar voetnoot2./m zijn geprovideert om met Godes hulpe in 't vaderlant te comen. Welcke verhaelde visite dan gedaen en bevonden wesende dat het benodighde schip Arnhem uyt versz. jacht can versien worden met: 5 vaten vleijs en 2 dito uijt het fort, sijnde neffens de 2 die aen boort sijn samen 9 vaten vleijs, 3 vaten speck en 2 aen boort, samen 5 vaten, ½ aem olij, 1 legger azijn,Ga naar margenoot+ ½ vat boter, 3 leggers aracq en 2 dito aen Honinghen, ½ pikelGa naar voetnoot3. was, wat Cattoen, ½ ton tot een borghGa naar voetnoot4. voor de slaghGa naar voetnoot5., 12 ledighe leggers, 1 vat peck en 1 dito voor Honinghen, ½ dito teer en ½ dito voor Honinghen, 3 strengh seylgaren, 1½ rol lapdoeck, ½ ijsere trosGa naar voetnoot6., 8 bos lont en 6 dito voor Honinghen met 1 bos rottingh. Mitsgaders uijt 't Fort noch voor Arnhem: ½ aem brandewijn, ½ aem traen, 4 emmerties en 2 dito met 4 hertiesGa naar voetnoot7. voor Honinghen hare pompen. | |
[pagina 253]
| |
Soo is bij eenparigheijt van stemmen goet gevonden en vastgestelt de schepen tegen Donderdagh te laten claer maken om alsdan na St. Helena ten eijnde voormelt te vertrecken onder die reserve nochtans dat den oppercoopman Johan Gosens en schipper Claes Speelman op Honinghen bescheijden, bij desen oock aennemen en met hare hantteijckeninghe hieronder gestelt beloven: indien de retourvlote aenGa naar margenoot+ St. Helena niet mochten vinden ofte al vertrocken wesen, ende sijluijden dierhalven mochten resolveren niet na de leste schepen daer te waghten, maer onder hun beijden vroeger deur te gaen, dat se dan sullen aen versz. schip Arnhem overgeven noch 2 vaten vleijs, om alsoo even rijck en sober versien te mogen wesen, ende om genighe oorsaecken ter werelt van den andren scheijden, maer altijt met alle doenlijcke middelen traghten bij een te blijven tot de havenen van het vaderlandt incluijs. En tot noch meerder adsistentie neempt den Commandeur alhier mede aen uijt het eerste vaderlantsche schip het manquement te lichten, en met een van de schepen der retourvlote, dat noch mochte aencomen, voor die van Arnhem aen St. Helena oock noch na te senden. Waerop dan dese resolutie gesloten en vastgestelt blijft alle devoiren aen te wenden om de versz. 2 retourschepen overmorghen, mogelijck zijnde, te laten vertrecken sonder eenigh langer dilaijGa naar voetnoot1.. Aldus gedaen etc. (Was geteijckent) Jan van Riebeeck Wijnandt van Catersvelt Johan Gosens Claes Speelman Jan Sijmonsz. Clos Roeloff de ManGa naar margenoot+ Abraham Gabbema, Secretaris.’
Na welcke genomen resolutie d' Opperhooffden van de verhaelde benodighde scheepen schriftelijcke ordonnantiën sijn verleent, om de provisien uijt de Schelvis ten eersten te halen en te vroeger vaerdigh te mogen wesen tot haer vertreck bovengemelt. Tegen den nacht begond weder hard te waijen. 20 dito, 's morgens redelijck goet weer. Hebben de opperhoofden versz. ten eijnde voormelt vast doende geweest, en wij hier aen lant oock met onse pampieren aen d' E. Heeren Majores gedirigeert, vardigh te hebben om mede te laten gaen, etc. Tusschenwijle begond op den dagh al weder stijff door te coelen uijtten Z.Z.Oosten, tot beleth van verhaelde saecken en meerder vreese voor ons dat de voorgedaghteGa naar margenoot+ eerste 6 retourschepen sullen verbij zijn of noch verbij raecken. | |
[pagina 254]
| |
21en dito, 's morgens de windt noch stijff Z.Z.Oost. Echter cregen de schepen Arnhem en Honinghen heden noch haer g'ordonneerde provisiën uijt 't jacht de Schelvis aen boort. Ende gaven d' opperhoofden van 't schip Arnhem aen de Commandeur en Raedt over dese onderstaende resolutieGa naar eind(f) bij haer luijden aen boort genomen, luijdende van woorde te woorde als te weten: ‘Donderdagh, den 21en Feb. anno 1658. Bij den Coopman ende opperhooft deses schips Arnhem, Sr. Wijnant van Catersvelt, den Breeden Raedt beroepen, ende daarin verthoont sijnde seeckere memorie gestelt bij den E. Commandeur van de Cabo Boa Esperance, Jan van Riebeecq, waerbij is blijckende sulcx alles, soo den gem. sijn E. tot vervorderingh van ons noch te doende patriase voiagie, soo uijt het g'arriveerde jacht de Schelvis als vanGa naar margenoot+ landt soude cunnen missen, soo is ten dienste van de generale Comp. bij een ijder crachtelijck gespeculeert ende ernstigh overwogen of met hetgeene bij voorhaelde notitie gespecificeert staet ons reijse soude konnen ondernemen, sulcx dan naer sijn gewighte geventileert sijnde, is geconsidereert dat het speck ende vleijs op verre na niet bestandt is om 't volcq na ordinaire wijse op sodanighe reijse te spijsigen, oock niet alschoon bijwijlen ijts affgecrompen en minder geschaft wierde, vermits te veele verschillende, sullende met 'tgeene dat in het schip is als dat van landt, de Schelvis en 't Slot van Honinghen crijgen, 7 vaten vleijs en 5 dito speck hebben, niet verder als 13 à 14 weecken konnen strecken, daer ter contrarie niet minder als voor vijf maenden behoorden geprovideert te werden, hoewel door Godes segen de reijse wel vroeger souden connen krijgenGa naar voetnoot1., dat te hoopen maer integendeel oock langer cunnen duijren, dat niet te hopen is, sijnde het exempel van ons langhe penible reijse noch in verscher memorie, voor hoedanighe ons dien goedertierende Godt in aenstaende ende alle Comps. schepen genadelijck gelieve te bewaren, door welcke langduijrighe ende sware voiagie het soo verre gecomen is datGa naar margenoot+ ons volcq, soowel de voornaemste als de minste, generalijck van alles destuijt sijn gheworden, sulcx in 't gemeijn niets als op enckelt rantsoen, vanhier in voriger voughen vertreckende sullen moeten swerven, daer ter contrarie op andre schepen, met meerder heijl gevaren hebbende, een ijder wat van sighselven heeft, dat se bij mesnagieGa naar voetnoot2. van schaffdagen konnen aenspreecken en nuttighen, waerdoor dan in tijt van noot noch veel sou konnen uijtgewonnen werden, daertoe nu in desen onsen desolaten staet geen occasie en is, dat ernstigh te beclagen zij, soo ten aensien van ons bijnae noijt gehoorde suckelingheGa naar voetnoot3., als wel ten principaelsten ooghmerck nemende op het overcostelijcke capitael op desen bodem geladen, bij welckers retardement de generale Compagnie groot nadeel compt te lijden, maer noch groteren, ja irreperable schade sou genieten, bijaldien door nessessiteijt onmachtig | |
[pagina 255]
| |
waeren (op zee weesende) het schip ter gedestineerde haven te voeren, soodat in desen gevalle (als men ordinaire in saeke van gewight spreekt) het swaerste 't meeste wegen moet, aan Comps. dienaren op dit schip bescheijden wesende (als niet vreempt ende wel af te meten is) hartelijck verlangende om in 't lieve vaderlant te wesen en d' ontwijfelijcke eere te genieten van naer een extreme zeevareGa naar voetnoot1. reijse noch eenGa naar margenoot+ schip ter behoude haven gebracht te hebben, dat van sommighe al verloren gesz.Ga naar voetnoot2. en waeraen ons gebiedende heeren soo veel ten besten van haren staet gelegen is, maer sijn op 't hooghste om de g'alligeerde redenen difficulterende, het schip op die provisie over te konnen voeren, hoewel als schuldighe dienaren nevens de minste overbodighGa naar voetnoot3. sijn, soo sober te erneren als immers mogelijck is, opdat de generale staet van onse hooghgeachte Heeren Meesters, door particuliere insighten doch geen hinder compt te lijden, gelijck dan bereijt zijn (soo 't behoort) als onderdanighe dienaren de reijse in Godes name te aenvaerden, als maer soodanigh geprovideert werden (is 't mogelijck) dat maer eenichsints met vleijsch ende speck voor vijff maenden konnen strecken, onaengesien dat van meest alle andre behoeftichheden exeptoGa naar voetnoot4. rijs (als een hooghnodigh werckGa naar voetnoot5., en daervan genoegh hebben) ontbloot souden wesen, sijnde geen cleijn middel om tot onse gewenschte vojagie te geraken, dat den Heer Commandeur Riebeecq, door Zijn E. authoriteijt, uyt het schip 't Slot van Honinghen, sulcx van vlees ende speck aen ons dede overgeven, als men seecker genoech weet dat hetselve kan missen, om daermede het mancquerende binnen onsGa naar margenoot+ boort te supleeren, en in sulcker maniere (als wesende meest van gelijck getal volcq, maer Honinghen noch eer minder als op dit schip versien) oock gelijck gedeelte van provisiën te moghen hebben, want dat schip op Mauritius geweest zijnde, aldaer deftighGa naar voetnoot6. heeft vervarst, buijten dat soo heerlijcke door 't geluckkige arriviment van 't Hoff van Zeelandt aen dat eijlandt met diverse nootsaecklijcheden is versien geworden, sooals d' Ed. hooghe Regeeringhe van India sonder twijfel door 't rapport van genoemde Hoff van Zeelants hoofden is bewust, en oock schrijven 'tselve wel versien te wesen, hoewel op Honinghen van eenighe noch al soberheijt gemoveert wort, maer respect nemende op 't costelijcke capitael binnen dit schip dat veelgemelte Honingen verre exedeert, sustineeren (onder correctie) datter geen redenen suffichant zijn, waeromme dat schip met meerder en genougsamer provisiën soude varen als dit doordien se d' E. Compie. beijde eijghen behoren, wel waer wesende dat bij de retourvloot aen St. Helena verhopen te comen, waeruijt wellight tot onser sustentementGa naar voetnoot7. wel ijts noch mochten erlanghen, maer is onseecker, en schoon <wij> daer bijquamen, oock onseecker of 'tselve niet in groote nessessiteijt | |
[pagina 256]
| |
geraeckt mochte wesen, en dat soo bevindende, off <wij> St. Helena voornoemptGa naar margenoot+ verbij gerakende, soo souden in extraordinarie elentGa naar voetnoot1. comen te vervallen, seggende de vrunden van sooveel gerepeteerdeGa naar voetnoot2. Slot van Honinghen, en bijsonderlijck desselfs schipper, Claes Speelman, dat, bij aldien <wij> van de schepen soo aen St. Helena mochten comen, niet geprovideert wierden, van hem off uijt sijn schip dan sulcx souden genieten als nodigh ware om de reijs vorders te voltrecken, maer hoe wij ons op diesGa naar voetnoot3. mans discretie mogen verlaten is ons genoeghsaem bekent, en zijn onwilligheijt hier ter rheede leggende veelvout gebleken, onaengesien van hoger handt belast was, en soo hij zijn beloften, tegens ons contrarie en wel gefondeerde opinie, wilde naercomen, en persisteren, soude immers sijn volcq op de reijse daertoe niet willen verstaen als die (hier leggende) in forma sijn onwilligh geweest sulckx te missen als g'ordonneert was, sijnde 2 vaten speck, die se noch endelijck door prijsselijcke authoriteijt van lant (doch niet sonder comotieGa naar voetnoot4.) lieten volgen, sulcx dat gemelde Speelmans toesegginghe ons een crancken troost en toeverlaet is, en noch minder sal weesen soo 't daerop laten aenstaenGa naar voetnoot5., ende onaengesien wij ons selven met de voormelde provisien noch konden te vreden houden, soo is 't dat ons bovendienGa naar margenoot+ eerst de clacht van 't geheele scheepsvolcq is voorgecomen, d'welcke noch naderhandt hare volcomene ende effecteGa naar voetnoot6. meijninghe afgevraeght wesende, ons insgelijcx te kennen gegeven ende expres hebben versoght ende gebeden dat wij soodanigh van hier niet en geliefden te vertrecken, gemerckt hunluijdenGa naar voetnoot7. met de becomen fictualiën niet en souden cunnen continueren, schoon genomenGa naar voetnoot8. wij ons daermede gerust stelden, ende tot vertreck resolveerden voorgevende hare uijterste swackheden, waerin sijluijdenGa naar voetnoot9. van soo een sware reijs alhier g'arriveert, en vooralsnoch niet (soo te wenschen waer ende vereijscht) tot refrissement gecomen, echter gelijck gemeenelijck soodanige luijden gaet, gretigh ende hongerich sijnde, het lijden niet alleen voor haerselven erger als te voren soude comen uijt te vallen, maer bovendien door haere debiliteijt ende invallingheGa naar voetnoot10. d' E. Compie. des te swaerder last ende schade soude hebben te lijden, daerbij comende noch een nader clacht van den Chirurgijn, die openbaert egeneGa naar voetnoot11. ofte de minste medicamenten tot behulp ende tot genesinghe der siecken te hebben, ende gemerckt dit mede geen geringh point vanGa naar margenoot+ ons geconsidereert wert, soo is 't dat, daer oock sonderlingh op lettende, willen verhoopen dat daervan oock naer de vereijschte noot sullen werden g'adsisteert, in voughen wij gesamentlijck en ijder in 't bijsonder dan concluderen en besluijten, soo voor onsselven als insonderheijt ten meesten dienste van onse Heeren en Meesters principael, met soodanighe sobre provisiën niet te connen vertrecken, maer hier | |
[pagina 257]
| |
soo langhe te retarderen ter tijt en wijle wij naer behooren (ende waermede wij ons reijs met lieff konnen volvoeren) zullen werden ende wesen geprovideert. Aldus geresolveert ende g'arresteert in 't retourschip Arnhem, leggende g'ankert in de Tafelbaey van Cabo Boa Esperance onder 't Fort de Goede Hope, ten dage, maent, ende jare als boven. (Was geteijckent:) Wijnant van Catersvelt Jan Sijmonsz. Klos Hendrick Kop Sijbrant Fries Andries Blauw Roomke Goos Cornelis Roelandtsz. Dit merk is gestelt bij Willem Cornelisz., van Haarlem, schiemanSalomon Lourensz. Gerrit Gerritsz. Deught. Na gedaene collatie is desen met sijn principael bevonden t' accorderen, den 842 21en Feb. 1658Ga naar voetnoot3 (en was geteijckent) bij mij, Abraham Gabbema, secretaris.’
‘Den Commandeur ende Raadt van 't Fort de Goede Hope bovenstaende resolutie van die van den scheepsraade des schips Arnhem ter hant gestelt, ende deselve met aendaght overlesen hebbende, mitsgaders geconsidereert de comotie gemaeckt van 't volcq des schips Slot van Honinghen, door instigatie off altoos onverhinderinghe ende conniventie van den schipper Claes Speelman (dewijle d' E. Johan Goosens noch siecklijck aen lant was) mitsgaders d' onwilligheijt van deselve matrosen gethoont om 2 vaten speck over te geven, etc., ende daeruijt vreesende dat meerder van dito schip te lichten wel swaerder onlusten mochten veroorsaecken, soo en hebben voorsz. Commandeur ende Raet des Forts voorschreven niet cunnen goet vinden uijt dito Slot van Honinghen meer te laten halen, te meer de opperhoofden desselfs, namentlijck den oppercoopman Johan Goosens en schipper Speelman voormelt met haere handteijckeninghe belooft en verbonden hunGa naar voetnoot1. hebben als bij resolutie van den 19den deser daerover genomen, dat se bij non paresse van de retourschepen aen St. Helena noch 2 vaten vleijs sullen overgeven, sijnde met de seven welcke die vanGa naar margenoot+ Arnhem nu in hebben 9 vaten dat voor 18 weecken can strecken ten behoeve van 150 eeters die se ophebben. Boven welcke den Commandeur ende Raedt voorsz. noch 1 vat van landt uijt 2 steertenGa naar voetnoot2. sal volmaecken, ende noch 1 uijt 't jacht de Schelvis (aldaer naederhant | |
[pagina 258]
| |
noch gevonden) doen halen, beneffens 2 levendige koebeesten, boven oock abondant thuijnvruchten op de reijs voor 't volcq, etc., sulcx deselve het daer voor houden, dewijle oock niet een aesGa naar voetnoot1. vleijsch meer bij 't Fortsmagasijn is, noch oock op de Schelvis, dat die provisie 20 weecken stijff sal mogen halen, boven dat noch uijt de retourvloot aen St. Helena (ongeluck buijten) seeckerlijck te beloopen, noch sal te crijgen wesen, ende welcken volgendeGa naar voetnoot2., om oock die niet te missen den Commandeur ende Raedt voorsz. persisteeren bij hare resolutie van den 19en Feb. voorsz., dat Arnhem alsoo wel als Honinghen ten eersten na St. Helena sal t'seijl gaen, als haer inbeeldendeGa naar voetnoot3. bij dese naeder adsistentie, sijluijden ende veel min haer scheepsvolcq,Ga naar margenoot+ eenighe considerable claegredenen meer zijn hebbende, als dat juijst die van de cajuijdt soo heel wel niet van versnaperinghe, als wijn off diergelijcke, en sijn versien, aen 'twelcke niet gehoopt wordt deselve haer soo veel sullen gelegen laten dat se dierhalven souden soecken langer te blijven leggen, ende dat costelijck schip in perijckel stellen van daernae noch alleen (sonder de verhaelde vloot) deur zee te gaen, alsoo oock jegenwoordigh door onsen Chirurgijn van medicamenten mede rijckelijck versorght sijn, sulcx dat selfs de gansche thuijsreijse met de verhaelde provisiën soude cunnen gedaen worden, vermits oock met 8 lasten rijs en 1 last bonen en cadjangh uijt forts provisiën sijn versien, ende waeromme den Commandeur ende Raadt als voorsz. niet alleen persisteeren tot het vertreck voormelt, maer oock d' opperhoofden des gemelten schips Arnhem bij desen wel expresselijck ordonneeren met Honinghen desen avont (mogelijck zijnde ende alles aen boort gehaelt hebbende) tegelijck te vertrecken, onder protestatieGa naar voetnoot4. van alle costen, schaden, ende intressenGa naar voetnoot5. die d' E. Compie door inobedientie ofte langer onnoodigh waghten daerbij soude cunnen ofte mogen comen te lijden. Ga naar margenoot+ Aldus gedaen in 't fort de Goede Hope adij, 22en Februarij anno 1658. (Was geteijckent:) Jan van Riebeeck Roeloff de Man Jan van Harwerden Abraham Gabbema, secretaris.’
Op dato sijn de vrije Saldanhavaerders weder vertrocken na 't Dassen-eijlandt, met haer chaloup d' Peguin. 22 dito, weer en wint als voren, smorgens variabel en snamiddaghs stijff Z.Z.Oost. Sijn de verhaelde schepen Honinghen en Arnhem, hare verversinghe, etc., altemalen | |
[pagina 259]
| |
heden aen boort becomen hebbende, door hulp oock van 't jacht de Schelvis bootsGa naar voetnoot1. en 't vaertuijgh hier van lant, haer affscheijt gegeven, mitsgaders g'intregeert de brieven en pampieren gedierigeert aen d' Ed. Heeren Bewinthebberen in 't VaderlantGa naar eind(g). En nademael Godt de Heere door de compste van 't jacht de Schelvis sijn goedertiereheijt soo verde daermede heeft gelieven aen d' Ed. Compie, te bethonen, dat deese versz. schepen door dat ontset so verde geholpen en geprovideert sijn, dat se hare reijse volcomen cunnen bereijcken, soo sijn oock de g'apprehendeerde moetwilligersGa naar voetnoot2. van 't Slot van Honinghen gratie bewesen en weder gelargeert. 23en dito, 's morgens heel stil en smiddaghs 't luchien Zuijelijck wordende, sijn de verhaelde 2 schepen daermede vertrocken en voor den avont, Gode lof, wel buijten in ruijm zee geraeckt. D'Almogende wil haer vorder salvo in 't Vaderlant geleijden, doch sullen alvoren 't eijlandt St. Helena aendoen omme aldaer de retourvlote onder d' E. Heer Cuneus te vinden, ofte noch in te waghten, ende alsoo onder te meer bescherminghe ende segourder met deselve gecombineert na de havenen des vaderlants te vaeren, ten eijnde dito costelijcke capitalen met Godt de voorste te seeckerder mogen overcomen en voor alle vijanden ofte geveijnsde vrunden geprotegeert blijven, etc. Sondagh, den 24en dito, harde Z.Z.Oostewinden. Volle Maan, den 25en dito, 's morgens noch al aenhoudende tot belet om 't jacht de Schelvis vorder te lossen. En is op dato dese navolgende resolutie genomenGa naar eind(h).
‘Maendagh den 25en Feb. anno 1658. Nademael de geruchten dapper loopen, en aen al de vuijren die men jegenwoordighGa naar margenoot+ overal omtrent 't groote overgeberghte van Africa te landewaert in dagelijcx verneempt, oock apparent is, dat bij en langhs ofte omtrent de Groote-Berghrevier haer veele inwoonders van de rechte Saldanhars met bestiael sijn onthoudende, sonder dat nochtans eenighe van deselve hier aen 't Fort verschijnen, ende aengesien wij jegenwoordigh aen de benodigde schepen Arnhem en Honinghen bijna 40 koebeesten en 50 schapen hebben geconsumeert en haer den tijt hares leggens alhier daermede gespijsight, boven noch wel 25 stucx voor dit garnesoen van elckGa naar voetnoot3., sulcx wij dienthalven weder vrij schaers van bestiael sijn voorsien, soodanigh dat de volgende schepen uijt Patria en India (alle daghen over hoopGa naar voetnoot4. te verwachten) gansch sober daervan sullen cunnen worden tot nodighe ververssinghe g'accommodeert, - soo is na verscheijden deliberatiën goedgevonden op overmorgen met een trop van 15 flucxe mannen voor drie weecken geprovideert onder 't gesagh van den Sergt. Jan van Herwerden, eens na versz. inwoonders weder een tocht te laten doen, met | |
[pagina 260]
| |
partije coper, tabacq en pijpen, op draeghossen, omme te sien of men met minne en vruntschap niet een goet deel bestiael van deselve soude cunnen handelen, endeGa naar margenoot+ oock eenighe van de principaelste herwaerts afflocken, om alhier wat goet onthael te doen en alsoo te meer tot onse natie genegen te maecken, nietjegenstaende den Capiteijn van den Chainouqua, voor desen hier geweest, ons gewaerschout heeft geen volcq meer te landewaert in te senden, om redenen bij denselven daervan alsdoen gegeven, alsoo wel mochte wesen sulcx eijgenbaetshalven had geseijt, en gaerne den handel met ons alleen wilde hebben, etc., echter 't sij hoe 't wesen mach, is evenwel verstaen dese toght tot een naeder preuve te doen, met ordre oock aen versz. Sargiant omme met eenen te vernemen en te ondersoecken offer oock quantité oliphantstanden, struijsveeren, muscus, cevet, gout, off eenighe gesteenten onder deselve mochte schuijlen, ende wel nau te vragen na de namen van de troupen, mitsgaders ten dien eijnde pertinent aenteijckeninghe doen houden door den lantmeter, Peter PotterGa naar voetnoot1., van de dagelijcxe voorvallen, beneffens pertinente notitie en observatiën van alle de gelegentheijt der lantdouwen, geberghten, revieren, etc., omme alles vorder ter degen in de caerten te brenghen, ten eijnde men altijt weten magh hoedanigh de wegen in toecomende te bereijsen, etc., als oock vernemende dat de Saldanhars genegen waren liever daer als hier te handelen, aff te speculeren waer men daer op 't oncostelijckste dan soude cunnen een cleijn redout of wachthuijsken met een crael stellen, om den handel te exerceren, etc. Ga naar margenoot+ Aldus gedaen in 't Fort de Goede Hope, adij, 25 Feb. anno 1658. (Was geteijckent:) Jan van Riebeeck Roeloff de Man Jan van Harwerden Abraham Gabbema, secretaris.’
26en dito, smorgens fraij, stil weer, tot tegen den avondt, begond de wint al weder stijff van den Z.Z.Oosten te waijen; echter is heden noch partije goet uijt de Schelvis gelost. 27 dito, weer en wint als voren. Sijn ons volcq smorgens al bij tijts met haer vijffthienen en 2 vertroude Hottentoos onder 't gebietGa naar voetnoot2. van den Sargiant voornoempt te landewaert in gereijst, met 6 draeghossen, daerop geladen voor 3 weecken provisiën, beneffens 660 pont coper, 75 pond tabacq en 3 gros pijpen, tot trocqueGa naar voetnoot3. van bestiaal, etc., als bij bovenstaende resolutie vermelt. Ultimo dito, smorgens fraij weer met een zoet zeeluchien. |
|