Daghregister. Deel 1. 1651-1655
(1952)–Jan van Riebeeck– Auteursrecht onbekendMayus anno 1653Primo dito, schoon, helder, stil sonneschijn-weder. Quam voorhaelde schip, genaempt Enckhuysen, Gode lof, binnen, werdende door alle de boots van de schepen tot op de rhede, vermits de stilte, geboucheertGa naar voetnoot1.. Den schipper van dito schip rapporteerde dat den Engelsman, met hun de Straat uytgeseylt, verleden Maandagh noch hier onder 't lant gesien hadt, steeckende nae de wal, ende dierhalven wel meenende dat achter den Tafelbergh, desen hoeck om, in een bayeGa naar voetnoot2. aengelopen was. Ende alsoo wij vóór dato daer een fraye bay gevonden hebben, daer wel eer Engelsen sijn aengeweest (vermits de schoone revieren in deselve sijnde) soo hebben den stuirman van 't galjot met 3 soldaten over landt derwaerts gesonden, omme bedectelijck contschapGa naar voetnoot3. te nemen of dito schip daer leyt, ende hoedanich daer doende sijn met water, etc., te halen, ten eynde nae becomen rapport daerop soodanich te attenteerenGa naar voetnoot4. als met den anderen ten meesten dienste van de Compagnie sullen goetvinden, etc. Op dato is bij des vloots Raat verstaen met de schepen noch tot Maendagh den 5 May aenstaende hier ter rhede te blijven leggen ende ondertusschen 't schip Enckhuysen met de boots om water te halen ende 3 timmerluyden van elck schipGa naar margenoot+ om te calfaten, te adsisteren ten eynde daar tegenGa naar voetnoot5. mede gereet wesen mochte, omme alsdan gesamentlijck na 't lieve vaderlandt te mogen vertrecken, ondertusschen aen onser sijde deselve adsisterende met beesten, kool ende andere groente tot verversinge, etc. | |
[pagina 139]
| |
2en dito, even schoon weer. Is Enckhuysen doende geweest sijn vorder inhebbende goet voor de Kaep te lossen. 3en dito, weer ende wint als boven. Sondagh, 4 dito, regenachtigh weer, de wint westelijck. Hebben vandage d' opperhoofden van de 3 retourschepen EliphantGa naar voetnoot1., Provintia ende Enckhuysen haar afscheyt gegeven ende de secrete instructienGa naar eind(a) onser Heeren Meesters ter hant gestelt, omme na deselve hare reyse na 't lieve vaderlant te vervolgen ende ten dien eynde op morgen, Godes weer ende wint toelatende, van dese rhede gesamentlijck onder zeyl te gaen. 5en <dito>, nat, mottigh weer, 't luchjen uytten Westen als sijnde contrarie windt, waardoor de schepen noch beleth bleven t' seyl te gaen. Op dato hebben de persoonen Gillis Fred. Walvis, bottelier, ende Symon Huybrechse, adelborst, over datGa naar voetnoot2. den anderenGa naar voetnoot3. met messen te keer waren geweest, bij sententie gecondemneert met eenige slagen gelaerst te worden ende te verbeuren: namentlijck Walvis 2, ende Symon 1 maent gagie, cum expensisGa naar voetnoot4.Ga naar eind(b). 6en dito, wint westelijck, edoch op den namiddagh weynich zuydelijck lopende, sijn de gemelte schepen onder seyl gegaen ende, Gode loff, noch voor den avont de bay uytgeraeckt. D' Almogende wil haer behouden in 't lieve vaderlandt geleyden. Amen. 7 dito, mistich weer ende wint als vooren westelijck. Sijn voorhaelde sententien ter executie gestelt ende eenige persoonen die haer in de retourschepen versteken hadden ende door nau soecken wederom gevonden waren, haere verdiende straffe meteenen oock gegeven, wesende noch 3 wegh, die niet cunnen vinden hebben, namentlijck Claes Jacobss. Boer, Jan Verschuyr ende Gerrit Janss. uyt Hereveen,Ga naar margenoot+ edoch hadden d' opperhoofden van de schepen te degenGa naar voetnoot5. willen soecken, souden wel te vinden sijn geweest. Omtrent den middagh sagen de gemelte 3 schepen tusschen 't Robben-eylandt ende de vaste kust noch ten ancker leggen, maer tegen den avont (onder seyl gegaen sijnde) uyt 't gesicht geraeckt. Heden hebben weder van nieuw volcq 5 koebeesten geruylt. 8en dito, schoon, stil, warm sonneschijn-weer, 't luchjen op den dagh uytten Westen coelende. 9 dito, idem. Ende quamen op dato al weder eenich nieuw volck uyt 't lant me 14 stucx schoone koebeesten, die hun voor koper, taback ende pijpen altemalen afhandelden, gevende deselve op haer affscheyt elck een roemer aracq of twee, 't welck bemercken groote aenlockinge veroorsaeckt. | |
[pagina 140]
| |
10 dito, even schoon weer en 't luchjen uytten Westen. 11 dito, idem; insgelijcx den 12 en 13 dito, als wanneer d' opperhoofden van 't galjot de Swarte Vos haer affscheyt gaven omme morgen (Godes weer ende wint toelatende) na 't Robbeneylant te gaan ende aldaar schelpen te halen, om hier calck (ten hoochsten nodich hebbende) van te branden, dewijle doch (vermits 't beginnende regensaysoen) noch geen bequame tijt is om robben te vangen ende derselver vellen te drogen, sulcx in de droge tijt (omtrent October beginnende) eerst can geschieden. 's Nachts was 't wat buyachtigh uytten Z.Westen, edoch met drooch weer. 14 dito, 's morgens betogen lucht, de wint variabel, edoch 's namiddaghs Z.Oost lopende, is voornoemt galjot onder seyl gegaen, mede gegeven hebbende 6 stucx schapen, namentlijck 2 rammen ende 4 oyen, om op 't Robben-eylandt te setten, ende te proberen of daer oock sullen cunnen voortteelen, gelijck met eenige dassen (van 't Dassen-eylandt daer gebracht) voor desen oock ondernomen hebben, ten eynde ditto vee t' avondt off morgenGa naar voetnoot1. meede tot verversinge te passe comen mach. Ga naar margenoot+ 15 dito bleeff voorhaelde Z.Oostenwinden vrij harder als gister aanhouden, nemende 's nachts af, ende den 16 dito, weder heel schoon, warm, stil sonneschijn-weder sijnde, als oock Sondagh, 17 ende 18 dito; insgelijcx den 19 dito, maer 's nachts wiert heel onstuymich weder met sware Z.westelijcke winden ende groote continuerende stortregenen, die den 20en noch al even seer aenhielden, waerdoor ons volcq van den nodigen arrebeyt aen de fortificatie, etc., mosten stil blijven. 21, 22 ende 23 dito, insgelijcx. Ende quam op den namiddagh van 't Robbeneylandt hier wederom ter rhede 't galjot de Swarte Vos, sijn cleyn ruymptjeGa naar voetnoot2. vol schelpen hebbende om hier calck van te branden, ende refererendeGa naar voetnoot3. den schipper dat daer niet meer voor de hant te crijgen waren, hebbende de 6 mede genomene schapen daer op geseth, die seer goede weyde hadden ende hun fray bij den anderen hielden. Willen hopen wat aentelen mogenGa naar voetnoot4.. 24en dito, noch al westelijcke wint, met nat ende vuyl regenachtigh weer. Echter cregen vandage de OostpuntGa naar voetnoot5., genaempt den Walvis, noch bijna op sijn hoochte, ende hopen de naesteGa naar voetnoot6. weke de Westpunt (omtrent 4 voeten hooch wesende) oock met een frissen moet aen te vatten ende voor 't uytgaen van de maant Junius met Godes hulpe op sijn hoochte te crijgen. Tusschenwijlen sal 't landt door den regen fray bequaem worden om sooden te stickenGa naar voetnoot7. (daer een wijle tijts herwaerts te drooge toe geweest is) om dito puncten dan vorders sterck ende permanent mede | |
[pagina 141]
| |
op te halen, gelijck met 't gantsche fort (met 2 puncten cruyswijs over den anderen besloten ende genoechsaem in defentie leggende) oock geschiet is. Sondagh, 25 dito, fray weer. 26 dito, idem; als wanneer d' E. Riebeecq, selfs in persoon, met eenige Hottentoos na 't bos gingh, achter den Tafelbergh, daer onse timmerluyden doende sijn met balcken ende stijlen te houwen voor het te bouwen brantvrijGa naar voetnoot1. magasijn, omme voorn. Hottentoos te annimeeren dat dito balcken wilden bij 't fort brengen, tenGa naar margenoot+ welcken eynde deselve eerst lustich met eeten ende drincken ende een tabacjen onthaelden, sulcx dat haer een redelijcke balck op 't lijf cregen, die onder hun sessen tegen den avont in 't fort brachten ende met een timmermanswagen van 2 wielen door ons volcq noch 2 andere balcken, latende, omme de gemelte inwoonders te meer te animeeren, deselve alsdan den buyck weder lustich vullen, nevens elck een dronck aracq ende een span tabacq. Ondertusschen maecten vast gereetschap omme oock ossenGa naar voetnoot2. voor de wagen te spannen, die, soo best cunnen, in 't bos mede gereet laten maecken. 27 dito, redelijck goet weer ende westelijcke windt. Lieten met 8 man van 't galjot mede branthout hacken ende halen voor de calckoven, te maecken voor de schelpen die 't galjot van 't Robben-eylandt hier gebracht heeft, ende ondertussen ons ander volcq wacker aen 't opcruyen van aerde in de puncten van de fortificatie, etc., omdatGa naar voetnoot3. 't een soowel als 't ander sijn voortganck mochte nemen ende haest ten eynde comen. Soo hebben weder deselve Hottentoos van gister na 't bos gecregen, maer was geen deeghGa naar voetnoot4. mede te doen, wijsende dat door 't dragen van gister al te seer vermoeyt waren. 28 dito, weer ende wint als vooren. Hebben 't eens met de ossen geprobeert, comende 2 persoonen uyt 't bos op den avont wederom, rapporteerende d' ossen in 't gins gaenGa naar voetnoot5. redelijck wel hadden getrocken ende voor den doncker al 11 stucx balcken uyt 't bos op 't velt gehaelt waren. 29 dito, weer ende wint als boven. Cregen voor een back bonen ende een dronck arack weder 5 Hottentoos na 't bos, maer was als vooren weynich deegh mede te doen ende dierhalven vrij geruster met ons eygen volck te arbeyden. 30 dito, windrich weer uytten N.Westen. Quamen ons volcq met drie kloecke balcken op de wagen aen, welcke met drieGa naar voetnoot6. ossen, daer voor gaende, getrocken wierdt. Ultimo dito, weer ende windt als vooren, met wat motregen. Ende sonden onsGa naar margenoot+ volcq in 2 partijen langhs de strandt om schelpen te rapen tot de te maecken calckoven; item eenige met de wagen na 't bos om balcken te halen, ende andere met | |
[pagina 142]
| |
picken, houwelen, schoppen ende spaen om de wegh (omtrent 1½ mijl van hier vrij ongelijck sijnde) wat effen te maecken, opdat de wagens des te beter soude de wegh passeren. |
|