Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
Stemme: psalm 8. O onse Godt &c.1.
ICk wil, mijn Godt ! u eer alsints verbreyden:
Wilt my het hert en tongh daer toe bereyden.
Die u in al de hooghste eer niet geeft,
Is gansch onwaerdigh dat hy langer leeft.
2.
Ick wil voor 'tminst en 'tmeest danck bewijsen
Ick wil u goetheyt en u waerheyt prijsen:
Ghy hebt de eer van dat ick leef gesont:
Ick roem u heyl van 'tzaelige verbondt.
3.
Dan wil ick noch u grooten naem belijden:
'tGeloof en vreest geen menschelijck bestrijden:
Ick spreeck van uwe wet voor kleyn en groot:
Ick spreeck voor u in 'tmidden van de doot.
4.
Mijn tongh is niet genough om u te roemen:
Sal ick met waerheyt u mijn Vader noemen,
Soo moet het leven komen by de Leer.
Tot teycken dat ghy zijt een heyligh Heer.
5.
Heb ick belooft verbetringh van mijn leven;
Of dat ick aen den armen yet sal geven:
Of eenigh plicht, of eenigh ander dingh:
Ick sal't betaelen sonder minderingh.
|
|