Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Stemme: psalm 130. Wt den diepten o Heere.1.
GHy Jesus, zijt mijn hoeder,
Mijn Heylandt en mijn Heer!
Mijn Bruydegom, mijn Broeder!
Waer ick my wend of keer
'kVind nergens meer genougen,
Dan in u vrindlijkheyt:
'kVind nergens meer bedrouven,
Dan als ghy van my scheydt.
2.
Maer ah! mijn hert is doodigh,
Ten wil niet tot u heen:
U kracht is my seer noodigh:
Helpt my eens op de been,
Op dat ick stae en loope,
Ter liefd' van uwen naem:
Hoe derf ick anders hoope,
Dat ick ben aengenaem.
3.
Als ick, met kleyne krachten,
Noch souck 'tgeen u behaeght,
Dan sult ghy niet verachten
U Lieflingh, die steeds klaeght
Over 'tgevoel van sonden:
Ick grijp u bloet maer aen,
En drup dat in mijn wonden,
Soo blijft mijn hoop noch staen.
|
|