Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Stemme: psalm 15. Wie is die sal woonen eenpaer.1.
AH! waer mijn hert eens vast geset
Ten dienst van Godt, met al mijn krachten!
Ah! waer mijn lust soo in Gods wet,
Dat ick de deught, sonder belet,
Nae wensch ten vollen mocht betrachten!
2.
Een nedrigh hert is wonder goet,
En dat in ootmoet neer geslaegen
De quade lusten niet en doet:
Dat voorneemt, in al wat het doet
Godt op het hooghste te behaegen.
3.
Oprecht is 'thert, als't alle quaet,
En minst en meest souckt te vermijden:
Dat oock in tegenspoet vast staet;
Dat 'tquaedt alleen om Gods wil laet,
En 'tondersouck seer wel mach lijden.
4.
Een nedrigh hert buyght voor zijn Godt,
Het kan zijn eygen sin versaecken:
Het is vernoeght in al zijn lot:
En 'tdraeght geduldigh smaet en spot:
'tDerft anders feyl niet scherplijck raecken.
5.
Een goede lust is al mijn lust,
Ick stel my Jesum steeds te vooren,
Ick wensch maer nae mijns Heeren rust:
Ick heb mijn Bruydegom gekust:
Ick wil de werelt niet meer hooren.
|
|