Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 4]
| |
Stemme: psalm 32. Wel hem die zijn misdaet die hy bedreven &c.1.
AH Godt! ick heb u al te seer beleedight:
Hoe raeckt mijn arme ziel met u bevredight!
Mijn Kerk gaen, en mijn uyterlijcke deught,
Wat voorspoet, en wat flickerende vreught,
Is niet genoegh om wel gerust te wesen:
Of ick al van de Leeraers wort gepresen,
Haer woort en stelt mijn ziel noch niet gerust.
'kMoet van u gunst al anders zijn bewust.
2.
Ick wort alleen versoent van mijne sonden,
Door 'tdierbaer bloet van Christi reyne wonden:
'tGeloove mach vrymoedigh henen gaen,
En grijpen Jesum selfs als borge aen.
Ick rust niet op mijn Godsdienst of mijn wercken,
'tGeloof alleen dat kan mijn hert verstercken:
'tGeloof, versterckt door Christi Broot en Wijn
Roupt, ick ben Christi, en hy is oock myn.
3.
Maer ah! wat raedt! ick struyckel daeglijcx weder,
Daer leydt mijn hoop en mijn geloof dan neder:
Neen, neen, mijn ziel! schept weder nieuwen moet:
Voor dese schult heeft Jesus oock geboet.
Vindt ghy u maer in ootmoet neer geslaegen?
Souckt ghy op nieuws u Schepper te behaegen?
Wort Godt van u met nieuwe lust gedient?
Soo was, soo is, soo blijft Godt uwe Vriendt.
|
|