Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Stemme: psalm 23. Mijn Godt voet my &c.1.
SAl ick oyt komen tot het eeuwigh leven,
Ick moet my gansch aen Jesus overgeven
Door 'tware geloof: soo koom ick tot versoeningh
Met mijnen Godt, door zijnes Soons voldoeningh:
Geen deught of Godsdienst kan oyt Godt behaegen.
Als die hem door 'tgeloof wert opgedragen.
2.
Maer ah! mijn Heer! het hert wil niet na boven.
My dunckt ick ben van uwe gunst verschooven:
Ick hoor u woort, maer met gansch doove ooren:
Ick vrees, ick sal noch eyndlijck gaen verlooren,
Ick derf met mijn gebedt tot u niet naecken:
Mocht doch mijn handt maer aen u kleedren raecken.
3.
Mijn lust is kleyn tot u dierbaere wonden:
Mijn lust is groot tot ergerlijcke sonden.
Mijn lust is kleyn om tot u huys te treden:
Mijn lust is groot tot swerelts ydelheden:
Mijn lust is kleyn tot 'teycken van u lijden:
Mijn lust is groot tot 'tydele verblijden;
4.
Kan dit mijn ziel van wanhoop niet bevryden
Dat ick noch tracht de lusten te bestrijden:
Dat ick noch blijf op uwe heyl'ge wegen:
Dat ick noch souck u Godsdienst wel te plegen:
Dat ick geen hoop in stel op eyge krachten:
Soo moet ick dan in wanhoop gansch versmachten.
5.
|
|