Dagelyckse huys-catechisatie
(1700)–Franciscus Ridderus– AuteursrechtvrijStemme, Psal. 40. Na dat ik langen tijd, &c.1 WAt nut het my, ofschoon mijn tafel-disch
Van spijs en drank wel is bereyd,
En dat de markt my niet ontseyd:
Dat ook de Zee my schaft de beste visch?
Wat konnen hooge staten
| |
[pagina 42]
| |
My in het minste baten,
Soo ik niet seker ben,
Dat my in Godes blad,
Tot 't heil van Godes Stad,
Geteykent heeft Godes pen?
2. 'k Weet dan van eeuwigheyd Gods vast besluyt
Verkoren heeft tot 't eeuwig wel,
Die hy wil redden van de Hel;
En dat geen mensch die rol kan wisschen uyt:
Hy sag doe op het werk niet,
't Geloof stelt hier 't perk niet,
't Is enkele genaed':
Heer, had gy die verdoemt,
Die gy ten leven noemt,
Regtveerdig waer u raed!
3. 't Geen dat mijn ziel soo menigmael onsteld,
Is, dat des Levens Boek te hoog,
Verborgen leyd voor 's menschen oog,
Daer in nogtans het vonnis leyd geveld:
Kan ik soo hoog niet steyg'ren,
Ag! wilt my dan niet weyg'ren
Die in-spraek van u Geest;
Dan ben ik van u rust,
Soo sekerlijk bewust,
Als waer ik daer geweest.
|
|