| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk
I.
OFSCHOON het gevaar al grooter werd, toch trotseerde Machteld het telkens en telkens weer. Zij bleef Dick ontvangen, en het was haar tot dusverre nog altijd gelukt een middenweg te vinden tusschen deze beide uitersten, die zij geen van beiden wilde aanvaarden: hem aannemen als minnaar, - of met hem breken.
Neen, zij wilde noch het eene noch het andere. Zij dacht er niet over haar man ontrouw te worden, van wien zij, ondanks alles, nog altijd het meeste hield. Maar evenmin kon zij er over denken Dick voor goed van zich te vervreemden, want ook van hem hield zij, - ja, zij begreep het soms niet van zichzelf, maar zij hield van hem, veel, veel.
Het was haar een nooit-verminderend genoegen, hem, met een nerveuse hartklopping om het verbodene, te ontvangen, zijn verliefde woorden te hooren, en ze niet te beantwoorden, hem heen te zien gaan, hartstochtelijker dan hij was gekomen.... te weten, dat hij zich niet onttrekken kon aan de perverse charme van haar spel, dat hij aan haar dacht, aldoor, met de heftigste gevoelens, die in hem waren: verlangen, toorn, passie, jaloezie. Zij doorleefde verrukelijke dagen; haar zenuwen waren geen oogenblik niet gespannen; haar gedachten hadden | |
| |
altijd iets om zich mee bezig te houden, iets streelends, iets verblijdends, en het was of zij de kussen van haar man met een diepere satisfactie dan ooit genoot, of Dick's liefde de liefde van haar man verscherpte of zij die meer waardeerde, omdat Dick erdoor werd gemarteld....
O, en toch, zij hield van hem, van dien lieven jongen, met zijn lenig figuur, zijn sterke, slanke handen, zijn oogen, die haar zóóveel zeiden, wat zijn mond nog verzweeg. Zij hield van zijn terughoudendheid en zijn durf, van de woorden, die hij sprak en die hij ongesproken liet; zijn nabijheid was haar iets onmisbaars geworden, zij bekende het zichzelve heimelijk-blij.
En hem het eene moment te laten begrijpen, hoe zij over hem dacht, om hem het volgend weer te overtuigen van haar onverschilligheid, hem voortdurend in een toestand van onzekere zekerheid te laten blijven, dat was een kunst, die zij uitnemend verstond, en met bewonderenswaardige handigheid bedreef.
O, neen, nog geen einde. Want haar gevoel, zoowel als haar verstand zeide haar heel helder, dat dit einde een scheiden van Dick beduidde. Er was natuurlijk geen sprake van, dat zij scheidde van haar man. Daarvoor was zij te veel één met hem, besefte zij te goed, dat zij bij elkander behoorden door hun wederzijdsche, hun gemeenschappelijke liefde. En als zij tusschen de keuze gesteld werd: Ernst of Dick, dan zou zij, volgens den drang van haar natuur, Ernst moeten kiezen. Maar er was geen sprake hiervan, tenminste nog niet. Wanneer zij voorzichtig was en behendig, wanneer zij Dick niet te veel toestond, noch hem te veel weigerde, dan kon zij vooreerst beiden behouden.
| |
| |
Haar koelbloedigheid, haar brutaliteit misschien, hielp haar zeer gemakkelijk door dezen precairen levenstijd heen. Zij begreep natuurlijk heel goed, dat er over haar verhouding tot Dick werd gepraat, dat men giste en vorschte, en veel meer ‘wist’ dan er in werkelijkheid bestond. Zij riskeerde voortdurend, dat er in tegenwoordigheid van haar man een schertsend woord over Dick zou worden gewaagd. Maar zij ontzenuwde deze allusies al van te voren, door altijd op de meest natuurlijke wijze met haar man over Dick te spreken. Zij vermeed nooit zijn naam, zij vertelde haar man van zijn bezoeken, zij liet hem de bloemen zien, die Dick voor haar mede-bracht, en als haar man haar lachend plaagde met haar ‘aanbidder’, dan zag zij hem met open oogen aan, en lachte terug, en vroeg naïef:
- Neen, zou je echt denken dat hij iets om me gaf? Dat zou ik zoo gezellig vinden, zie je, zoo romantisch, zoo interessant!
En als er anderen aanwezig waren, die lachten om haar raillerie, dan durfde zij nóg méer, en zei:
- 't Is zoo gemakkelijk voor me, dat jullie dat allemaal voor gekheid houden, wat ik zeg.
En keek daarbij met zulke overdreven-beteekenisvolle blikken rond, dat zelfs degenen die ‘wisten’ begonnen te twijfelen, en haar man haar, als zij weer alleen waren, hartstochtelijk in zijn armen sloot, verrukt door haar bekoorlijke ondeugendheid.
Hij was niet jaloersch, haar man, en dat hij het niet behoefde te wezen, en ook eigenlijk weer wél, gaf een pikante charme aan hun omgang, die haar betooverde. Zij leefde deze dagen in een roes van opgewondenheid, die haar schoonheid verhoogde, beter nog misschien, die de wat gewone liefheid van haar gezicht tot schoonheid verhoogde, en die Ernst | |
| |
zoowel als Dick dol van verliefdheid maakte. Altijd opgewekt, werd zij nu van een helle vroolijkheid, die de anderen medesleepte, en die haar in gezelschappen een zeer gewenscht element deed zijn. Zij arrangeerde gezellige kleine soirées, waarvan zij zelve het stralend middelpunt was; zij vertoonde zich veel, en overal amuseerde zij zich; er ging een montere kracht en levensdurf van haar uit, die de anderen electriseerde, en hen deden wenschen in haar nabijheid te zijn. Haar omgang met Lydia was tegenwoordig oppervlakkiger dan deze gewend placht te zijn; Lydia 's klachten contrasteerden te veel met haar eigen luchtige zorgeloosheid, dan dat zij er veel belangstelling voor kon voelen. Bovendien werd zij zóó geheel geabsorbeerd door haar eigen omstandigheden, dat die van een ander haar nauwelijks interesseerden. Zij gaf nu en dan een oppervlakkigen raad: Och, trek 't je toch niet aan. Denk niet meer om hem.’ Of merkte ruchter op: ‘Wat vind je toch aan dien man? Hij past immers heelemaal niet bij je’. En zei dan weer: ‘Waarom neem je Herbert niet? Kom je moest 't maar doen. 't Is zoo'n lieve jongen....’ En zij dacht daarbij aan Dick, op wien Herbert zooveel leek.... Maar Lydia kwam er niet meer zoo dikwijls toe, zich in hartstochtelijke wanhoop te uiten. Instinctmatig hield zij zich meer terug, nu zij voelde, dat Machteld, omdat zij haar dwaas en overdreven vond, haar niet meer den troost gaf, waarnaar zij smachtte. En misschien ook wel, omdat zijl zich schaamde.... zich schaamde over haar gedrag tegen Herbert.
Neen, Machteld kon Lydia in 't geheel niet begrijpen. Nu ja, het was wel akelig als je in 'n illusie teleurgesteld werd, maar waarlijk André was toch niet met Herbert te vergelijken. Een oogenblik mocht je aarzelen in je keus, maar toch niet lang, André...
| |
| |
aant.
hemel, nooit had zij een man ontmoet, die haar zóo weinig bekoorde. En bovendien, als hij voor iemand oogen had, dan was het voor Clara van Egmond, een even saaie persoonlijkheid als hij. Machteld was een soort van expert in het ontdekken van liefdesintriges, en zoo had zij dadelijk André's genegenheid voor Clara geraden; och, ja, geen wonder dat zij iets voor elkander voelden, zij waren ‘birds of one feather’, en de twee uitzonderingen, die elkaar in ‘Wahlverwandtsehaft’ aantrokken. Natuurlijk zeide zij hiervan niets aan Lydia, maar trachtte deze op te beuren, met als haar oprechte overtuiging uit te spreken, dat André voor geen enkel meisje een voorliefde had. Tot haar genoegen bemerkte zij, dat Lydia hoe langer hoe meer samen was met Happy Herbert; kom, alles zou wel in orde komen, Lydia zou toch wel éens verstandig worden! -
Zij zat in haar boudoir, Machteld, en dacht aan Dick. Vanavond zou zij hem weer ontmoeten op de soirée bij de van Oudvelts. Daarom zou hij vanmiddag wel niet komen, wel niet durven komen, ofschoon hij vrij van werk was, zooals zij wist. Lieve jongen.... Haar hart begon te kloppen, een warme gloed rees in haar wangen.... o, jongen, dacht zij, je moest eens weten, hoe innig ik over je denk.... maar dat zeg ik niet, nooit.
Hij zal niet komen, dacht zij, in onrustig verlangen. Vanavond ziet hij mij, en zal met mij dansen, en hij verbeeldt zich, dat mij dit ‘genoeg’ is. Neen, hij zal niet komen....
Maar nauwelijks had zij dit bij zichzelve vastgesteld, en er met haar gemakkelijk temperament al weer in berust, of Dick's bezoek werd haar aangekondigd. En zij sprong op, met op haar lippen een verzwegen, triomfantelijk: Tóch!
| |
| |
Zij haastte zich naar beneden, naar den salon, waar zij hem altijd ontving; want nooit, om allen schijn te vermijden, liet zij hem toe in de intimiteit van haar boudoir. Maar voor de deur bleef zij even staan, denkende aan wat zij zoo juist had gelezen, over het verschil tusschen een liefhebbende en een coquette vrouw. De liefhebbende vrouw zegt: Ik zal hem zien! en snelt, zonder om haar toilet te denken naar de plaats waar ‘hij’ haar wacht. De coquette vrouw daarentegen zegt: Hij zal me zien! en brengt een half uur voor haar spiegel door, om zoo aanvallig mogelijk voor hem te verschijnen, terwijl zij hem laat wachten.
En zij dacht: Ik heb nauwelijks een blik in den spiegel geworpen.... Ben ik dan misschien een.... liefhebbende vrouw?....
Met deze gedachten, in haar oogen, en met een lachje van verstandhouding met zichzelf om haar lippen, trad zij de kamer in. En Dick zag haar zóó.
- Ik kwam, zei hij, als altijd een reden tot verontschuldiging zoekend voor zijn komst, om je een paar bloemen voor vanavond te....
....brengen, eindigde hij zijn zin met inspanning Nog nooit was zij hem zóo lief.... en zóo ontvankelijk voor zijn liefde voorgekomen. Haar blik bedwelmde hem, haar aanwezigheid ontroerde hem zóo, dat zijn stem ademloos werd.
Met haar glimlach, nam Machteld de orchideeën aan, groote cattleya's, lila en donkerpaars.
- Ze zijn mooi, ik dank je, zei ze, zich bezighoudende met een vaas, om haar verwarring te verbergen, Zij nam de bloemen, die daar reeds instonden, er uit, en legde ze achteloos op het marmeren tafeltje, en schikte Dick's orchideeën erin, met onhandige vingers. Een gevoel, als zij nog nooit in zijn nabijheid had gekend, beving haar, het was iets ang- | |
| |
stigs en delicieus' tegelijk, dat haar handen koud worden deed. Maar zij beproefde onbevangen en gewoon te schijnen, ofschoon zij den dringenden hartstocht voelde van zijn oogen, die haar geen moment vrij lieten om tot zichzelve te komen.
Zij wees hem een plaats in een der haard-fauteuils, en ging zelf zitten in de andere. Nog nooit was er iets beklemmends voor haar in geweest met hem alleen te zijn, maar nu was het, alsof zij hem niet aanzien durfde, en zij hield haar handen in den rossen gloed van het houtblokken-vuur, en zij keek aandachtig naar de mooi-roode omlijning die er kwam om haar witte vingers, als zij ze hield tegen de vlam. Ook hij keek er naar, en verwonderd was zij niet, toen hij haar handen nam in den warmen, vasten greep van de zijne. Maar wat zij nog nooit had gedaan, wat zij nog nooit had noodig gevonden om te doen: zij trok ze terug.
- Mag ik je handen niet warmen....? vroeg hij.
Niet de eenvoudige woorden, die hij al zoo vaak gesproken had, omdat het ‘warmen harer handen’ tusschen hen steeds het voorwendsel was geweest tot een licht, verliefd spel, maar de klank ervan deed een snelle siddering door haar schouders gaan.
- Neen, ik ben niet koud, zeide zij, in een coquette afwering haar redding zoekend. En zij keek hem aan, zij trachtte hem tenminste aan te zien met den blik, waarmede zij hem altijd in bedwang wist te houden. Maar zij zag zijn lief, knap gezicht, overspeeld door een rooden schijn van het vuur, en haar geheele wezen vloeide van teederheid vol.
Het volgende oogenblik, zij wist niet, hoe het gebeurde, en waarom zij het hem niet had belet, was hij zachtjes neergegleden op de witte berenhuid aan haar voeten, en leunde zich knielend tegen haar aan. Zijn | |
| |
arm was om haar middel; en een snellere ademhaling deed haar de lippen openen. Maar toen zijn mond zich innig drukte op den hare, weerde zij hem af, als verschrikt, terwijl toch haar oogen hem bleven lokken met hun verlangenden blik.
Hij liet haar niet los; zijn warme lippen genoten de heerlijkheid van haar gezicht; ik heb je zoo lief... zuchtte hij, en in zijn teedere liefkoozingen verging haar koele rede. Bijna, bijna had zij gezegd: Lieve, lieve jongen.... wat zij aldoor wilde, en toch nóoit wilde doen....
Zij zweeg, zij weerstreefde niet meer. Haar zinnelijk temperament genoot van zijn zachten zoen, haar behaagzuchtige geest van het besef zijner liefde. Maar toen hij te fluisteren begon aan haar oor, en dringender werd in zijn stijgenden hartstocht, herkeerde plotseling haar verstand, en zij stiet hem terug in driftigen angst. En in die beweging kreeg zij haar gewone bedaarde bezonnenheid weer.
Duizelig, overweldigd door zijn eigen wenschen, bleef hij haar omarmd houden, met stamelende woorden van liefde. Hij had haar al dikwijls gekust, maar nooit kwam het hem voor, dat zijn liefkoozingen méer beteekenis hadden gehad. Er móest iets op volgen: de volkomen gelukzaligheid.... of anders het einde.
- Ik heb je liet.... herhaalde hij. Je weet 't, je weet 't, dat ik je lief heb. Geef me 'n zoen.... éen, éen, ik smeek je....
Zij gaf hem den zoen niet, waarom hij vroeg. Zij wist, dat het al erg genoeg, al véél te erg was, als zij zich liet kussen door hem.
- Kom, ga nu weg.... Dick.... ga nu weg.... zei ze, met bevreemding bemerkende, hoeveel inspanning het haar kostte te spreken. Klankloos, gebroken, kwamen de woorden er uit, alsof zij zich dwong iets | |
| |
te zeggen. En door zijn eigen verwarrende emotie heen voelde hij háar ontroering. Hij klemde haar aan zijn borst, in wilder passie drukten zijn lippen haar mond, zijn vaste vingers omgrepen haar armen.... maar voor de tweede maal duwde zij hem terug, zij legde haar hand tegen zijn voorhoofd en hield zijn gezicht van zich af... en in den angst harer zwakheid vleide zij:
- Neen, neen, dat niet, dat niet, lieve jongen....
Nu eindelijk was haar dat ‘lieve jongen’ ontsnapt, en zij beluisterde den klank daarvan in heimelijke vreugde. O, zij hield van hem.... en haar eenige hoop was nu, dat hij haar niet zou overhalen, hem dat te bekennen.
Maar met de intuïtie van den hartstocht begreep hij haar. Zij hield van hem, - hij wist het nu, wat hij eigenlijk altijd geweten had: dat hij haar niet onverschillig was. Hij zou haar niet vragen, of het waar was, wat hij vermoedde, zij zou ontkennen, en hij was zoo volkomen gelukkig nu....
Zij, door zijn zwijgen misleid, dacht, dat ook zijn verstand zijn liefde had overwonnen. Dat stelde haar gerust en teleur tegelijk.
- Kom, zei ze, wat kalmer en koeler. Sta op, Dick. Ik wil heusch niet, dat je hier zoo blijft. Kom, sta op....
Hij vatte haar hand, en keek haar aan met een blik, die haar het bloed met een schok naar de wangen dreef. En in haar aandoening vond hij den moed om le zeggen:
- Ik zal weg gaan. Ik zal alles doen, wat je wil, als je me belooft....
Zij keken elkander aan. Zij wisten beiden, wat hij bedoelde.
- Als je me belooft....
| |
| |
- Neen, zei ze, zacht. Dat nooit, Dick. Dat nooit.
Maar hij bleef haar aanzien, en haar hart begon te kloppen met onstuimigen slag: want zij wilde, o, zij wilde. En hij zag het, dat zij wilde in haar blik, dien het haar onmogelijk was van hem weg te wenden. Maar haar lippen herhaalden werktuigelijk:
- Nooit.... nooit....
- O, waarom niet, vroeg hij. Ik heb je lief.... Ik heb je zóó onnoemelijk lief.... Liefste, liefste, wees goed voor me, maak me gelukkig, gelukkig....
- Neen, zei ze, neen. Het kan niet.... Wij vergeten, dat ik ben getrouwd. En te laat bemerkte zij, dat zij had moeten zeggen: Je vergeet, dat ik ben getrouwd. Maar het ‘wij’ was gezegd....
- Houd je dan, vroeg hij ademloos, méer van hem dan van mij.... houd je van hem alleen?....
Zij aarzelde, zocht naar woorden, wist zich verplicht om te zeggen, omdat het toch immers de waarheid was:
- Ja, ik houd van hem. Ik wil hem niet bedriegen. Hij is zoo goed.... en hij houdt van mij....
En terwijl zij sprak, werd het duidelijker in haar geest, wat zij altijd geweten had, dat zij niet wilde scheiden van haar man, en dat, als zij kiezen moest, zij Ernst kiezen zou. En de woorden kwamen nu ook gemakkelijker:
- Neen, hoor je, hoor je, Dick? Ik wil hem niet bedriegen....
Hij had het zich, zelfs in zijn stoutste droomen nooit voorgesteld, dat zij voor altijd de zijne zou zijn. In zijn jonge verliefdheid had hij aan niets gedacht, geen beredeneerde plannen gemaakt, was geheel opgegaan in het oogenblik. En hij geloofde nu ook volmaakt tevreden te zullen wezen, als hij een enkel kort moment van haar genegenheid zeker mocht zijn.
| |
| |
- Liefste, zei hij, luister.... Ik vraag je niets, niets meer, dan.... dan je éénmaal te mogen liefhebben in volkoman innigheid.... Heb medelijden met me.... gun me, gun me je goedheid, zeg me, dal je niet altijd van me houden kan, en ik zal berusten; maar gun me eenmaal, éénmaal de illusie van.... je liefde....
Zij schudde het hoofd. Nog weigerde zij, ofschoon zij wist, dat zij toestemmen zou....
Hij pleitte, hij vleide voort. Waarom, vroeg hij, is alles voor hem en niets voor mij? Ik vraag zoo weinig.... niets wat hem schaden kan. Hij heeft alles, hij heeft je voor altijd.... ik zal tevreden zijn met éénmaal je liefheid voor mij. Ik heb je lief.... en omdat ik je zoo lief heb, zal ik je niet plagen, niet lastig vallen om je voor altijd te hebben voor mij-alleen, ik zal berusten in alles.... maar toe, ik smeek je, wees éénmaal.... van mij....
Haar ijdelheid werd gestreeld door zijn smeeken. Zij had al half toegegeven, eer zij nog een woord had gezegd. Wat hinderde het Ernst, als zij gevolg gaf aan Dick's verlangen, wanneer hij er niets van wist? En nooit natuurlijk zou hij het te weten komen, want zij wilde geen liaison met Dick; wél dreven haar zin naar het verbodene, haar pervers-sensueele natuur haar er toe, zijn bede in te willigen, maar méer wilde zij niet.
- En dan.... vroeg zij. Zal je me dan, daarna, met rust laten, Dick?
- Ja, riep hij in gretige blijdschap, omdat hij nu wist, dat zij toestemmen zou. Dan zal ik zóo dankbaar zijn, zóo zalig gelukkig, dat ik niets meer zou durven verlangen.
- Beloof je me dat....?
- Ja, ik beloof 't je! riep hij. Om haar toezeg- | |
| |
ging te krijgen zou hij haar alles hebben beloofd....
- Dus daar kan ik zeker van zijn?....
- Ja, liefste, ja.
Hij drukte haar in zijn armen, en verstikte haar bijna in zijn kussen. En zoo wild, dat zij hem nauwelijks verstond, begon hij haar te vertellen van de kamers van een vriend in Leiden, die op reis was, en waar hij altijd een pied-à-terre had, wanneer hij voor zaken in Leiden moest zijn. Kamers, met een aparten opgang, waar zij geheel vrij zouden zijn. Wilde zij dáar komen? en wanneer? wanneer?
Zij dacht na. Zij trachtte na te denken. Wat hij voorstelde, leek haar aannemelijk. Ver van haar huis, in een stad, waar niemand haar kende, scheen haar daad haar minder zondig toe. Zij kon den dag afwachten, waarop Ernst te Amsterdam een congres van rechtsgeleerden bijwonen moest.... Zij kon gaan met de auto, om het akelige kaartjesnemen en treinreizen te vermijden, en als iemand er iets van bespeurde en er naar vroeg, dan.... dan had zij een bezoek gebracht aan een oud-geworden gouvernante, die stilletjes op zichzelve leefde, en wat zij al lang had gewild... De gamine werd weer wakker in haar, en zij fluisterden samen als ondeugende kinderen, die een stout plan beramen. Zij lachte nerveus, en verborg haar gezicht tegen zijn schouder, want zij voelde, hoe, door haar belofte, ook een verlangen van haarzèlf werd vervuld....
| |
II.
Na het onderhoud, dat Frédérique met Clara had gehad, was zij niet meer op Egmond geweest. Het gesprek, dat merkte zij later, was bijna boven haar krachten gegaan, en zij moest innerlijk weer volko- | |
| |
men kalm zijn geworden, vóor zij zich opnieuw in Clara's tegenwoordigheid durfde wagen. Zij wilde niet riskeeren, dat zij door een onbedacht woord, of door een gelaatsuitdrukking alles bedierf. Zij vreesde soms wel, dat haar weg-blijven aan de ware oorzaak zou worden toegeschreven. Maar zij kon er niets aan doen, zij durfde eenvoudig niet anders....
Zij trachtte afleiding te vinden in het zich bezig houden met haar kinderen, en overdag, als zij met hen samen was, gelukte haar dit. Maar 's avonds en 's nachts, als het zoo heel stil was om haar heen, dan kwamen de gedachten haar kwellen met een heimwee naar liefde, naar liefde....
Wanneer zij geweten had, dat Alexander onverschillig voor haar was, dan had zij beter kunnen berusten en had zij haar lot aanvaard. Maar nu kwamen haar de mogelijkheden voor den geest van een gelukkig leven, en het bestaan, dat zij op het oogenblik leidde, scheen haar bij sommige oogenblikken ondragelijk van leegheid toe. En dan.... de zekerheid, dat ook hij niet gelukkig was, dat hij evenzeer als zij naar hem, verlangde naar haar, dat deed haar dikwijls twijfelen, of zij wel goed had gedaan.
Maar, neen, als zij zich dan weer bezon, begreep zij toch, dat zij niet anders had kunnen handelen. Hun geluk kon en mocht niet gaan over het gebroken leven eener vrouw, die noch tegen hem noch tegen haar ooit iets verkeerds had gedaan. Dat wilde zij niet, en hij, zóo kende zij hem, zou het ook niet willen. Want al leek het niet goed, om het geluk van twee levens te willen opofferen, ter wille van het twijfelachtig geluik van één.... waar die beiden zooveel sterker waren dan de eene, kon de keuze niet moeilijk zijn.
| |
| |
De kinderen waren met de gouvernante in de leerkamer; zij zat alleen met een boek, waarin zij niet las. Buiten stond een amethyst-blauwe hemel over de wit-besneewde daken. Vanmorgen had de kleine Charlot zoo aardig opgemerkt: Moeder, de hemel is paars vandaag en blauw tegelijk. Lieve schat... Hij was de eenige van de drie, die, hoe jong hij ook was gevoel had voor de natuur....
Charlot kon kijken naar het lang kristallen spoor, dat de eenden nalieten in het water, terwijl de andere twee alleen oog hadden voor de snelheid van het zwemmen, en het beweeg der roode pootjes; hij zag altijd dadelijk elk goudgeel berkje tusschen nog groen belooverde groepen van boomen, en eens, toen hij drie jaar was, en zij in de arreslede een fantastischen tocht maakten om de bevroren vijvers van het alom blank-besneeuwde bosch, was opeens, zij zou het nooit vergeten, zijn klein handje in haar hand gekropen, en hij had met verheerlijkt gezicht gezegd: Moeder, ik heb een droom!....
O, als de kinderen het huis vreugdig maakten met hun jong geluid, dan was het, alsof zij een beschermenden kring om haar henen trokken, waardoor de droefheid der eenzame overpeinzing haar niet bereiken kon. Neen, niet alleen was zij veel geestelijk sterker dan Clara en beter tegen ontbering bestand, maar zij bezat in haar kinderen ook het hoogst en liefst geluk....
En toen, terwijl zij er in 't minst niet op voorbereid was, werd van Egmond's bezoek aangediend. En zij kon het niet verhoeden, dat toen zij elkander de hand drukten, een donkere blos op haar wangen gloeide. Zij hield oogen neergeslagen, en het duurde eenige oogenblikken, eer zij zich genoegzaam had hersteld, om hem te durven aanzien.
| |
| |
Sinds het oogenblik van, in zelfvergeten, geheel in elkander opgaan, toen zij maar al te spoedig was ontwaakt uit haar bekorenden waan, had zij Alexander niet terug-gezien. En dat hij nu tot haar kwam, alleen, wat hij nog nooit had gedaan, dat beteekende iets, - zij voelde het.
Zij keken elkander in de ernstige oogen. Het scheen hun beiden, alsof zij niet veel woorden behoefden te gebruiken, om elkaar toch volmaakt te begrijpen. Zij begreep hem ook, maar zij wilde niet doen alsof.
Het vreemde, warme gevoel van samen verbonden te zijn, ondanks dat er geen verklaring aan was vooraf gegaan, beving hem zóo geheel, dat hij niet dadelijk sprak, in het zonderlinge besef, dat zij alles toch wel wist wat hij wilde zeggen.
En eerst toen hij de overgegeven vertrouwelijkheid zag weg-gaan uit haar blik, die weer werd van een maatschappelijke reserve, was hij in staat om te spreken. Maar toch was zijn toon en waren zijn woorden heel anders, dan hij zich ooit tegen haar had geuit.
- Frédérique, zei hij, ik ben gekomen om je iets te vertellen. Tusschen Clara en mij is 't tot 'n oplossing gekomen.
Zij zweeg, en wachtte. Maar het verraderlijke rood sloop weer aan in haar gelaat, ofschoon zij, dapper, haar oogen niet afwendde.
- Eindelijk, eindelijk staan we in volle oprechtheid tegenover elkaar. Clara heeft me gezegd, begrepen te hebban.... dat ik 'n andere had liefgekregen.
Frédérique sloeg haar oogen neer. Het warme bloed ruischte met onstuimig geweld in haar ooren. Had zij dat gewaagd, de arme, had haar supreme liefde dat vermocht, en dan nog zijn niet-ontkannen verdragen?....
| |
| |
Zij kreeg een gevoel, alsof zij zich schaamde voor zichzelf, omdat zij hem niet verbood nog voort te gaan, en.... alsof zij zich schaamde voor hèm, omdat hij haar dit vertelde.
Maar tegelijkertijd luisterde zij gretig naar hem, en zij snakte naar zijn verdere woorden....
- Zij wist ook wie....
Hij zweeg, alsof hij verwachtte, dat zij belangstelling toonen zou, maar zij lichtte haar gezicht niet op.
- En ik.... Ja, ik kon het niet langer verzwijgen. Ja, ik heb bekend, dat ik een andere vrouw liefheb. De waarheid móet zich baan breken ten slotte. Toen.... heeft Clara mij 't gesprek overgebracht, dat jij met haar gehouden had, Frédérique.
Snel sloeg zij haar oogen op.
- Maar dan, zei ze haastig. Ze heeft je toch niet verzwegen, wat ik heb gezegd? Wat ze me vroeg, en wat ik geantwoord heb?
- O, neen, ze heeft me alles beleden in de prachtigste openhartigheid. Ze zei me, dat ze zich eerst, vlak na 't onderhoud, gerustgesteld en kalm had gevoeld. Ze was overtuigd geweest. Maar dat duurde kort.... Want ze was gaan nadenken en vooral.... ze had mij nauwkeurig gade-geslagen, en.... ik heb me blijkbaar niet voldoende kunnen beheerschen. Toen bracht ze mijn houding in verband met hetgeen ze gezien had op 't ijs, toen wij samen schaatsenreden, je weet 't nog wel.... Dat moment van zelfvergeten heeft ons, heeft mij, volkomen verraden. Ze kon niet langer twijfelen, als ze alles overdacht. En ze twijfelde ook niet....
- Maar.... geloofde ze dan niet.... wat ik had gezegd?
- Zij dacht, zij denkt, mag ik zeggen: zij weet? dat je zoo sprak uit edelmoedigheid, Frédérique.
| |
| |
De tranen sprongen Frédérique in de oogen. Zij zag in haar verbeelding de jonge vrouw, lijdende de grootste smart, die een vrouw kan ondergaan: het besef, dat zij de liefde van haar man heeft verloren, en toch in zichzelve nog de kracht vindende, om zich ten offer te brengen. Zij zag haar in vlekkelooze goedheid zichzelve de grootste marteling opleggen, om het geluk van hem dien zij liefhad te verzekeren....
En haar geheele wezen kwam er tegen in opstand, dat zij deze zelfvernietiging zou aanvaarden. Zij wilde het niet, zij zou het niet kunnen.
Zij opende de lippen om te spreken, maar vond geen geluid. Toen met een groote krachtsinspanning zeide zij:
- Clara vergist zich. Ik sprak niet zoo, alleen uit edelmoedigheid.
Hij keek haar aan, zoodat zij bijna haar zelfbedwang verloor tegenover dien diepen, vorschenden blik.
- Neen, zei ze, ik sprak zóo, omdat ik voelde 't te moeten. Mezelf liet ik buiten spel. Ik móest zoo spreken, omdat zij de liefste, de beste vrouw is, die ik ken, en ook de liefste, de beste voor jóu, Alexander.
Hij schudde het hoofd.
- Zij is goed en zacht en fijngevoelig, ik waardeer haar en acht haar hoog; maar de vrouw-voor-mij is zij niet: ze heeft me nooit gelukkig gemaakt. Zij beseft dat heel goed, en ze zei dit: Als Frédérique 'n andere vrouw was, dan zou 'k nooit zoo spreken, maar.... toe laat mij 't mogen herhalen, wat ze zei: maar Frédérique houdt van je, zooals jij van haar, en, ze is je volkomen waardig. Vind me niet ijdel, niet pedant, dat ik die laatste woorden overbreng.... ik | |
| |
doe 't alleen om je te laten zien, hoe innerlijk overtuigd Clara is, dat 't goed is, zooals ze sprak.
Frédérique, moet ik 't nog zeggen.... jij bent de vrouw, die me waarachtig, volkomen gelukkig kan maken. Vergeef me, dat ik 't eerst van mezelven spreek, maar dit verzeker ik je heilig: m'n heele verdere leven zal er op ingericht zijn, om ook jóu geluk te geven, om je heel 't treurige verleden te doen vergeten.
- Neen, zei ze zacht, dat gaat niet, Alexander. Want.... wij mogen Clara's offer niet aannemen.
- Niet als ze 't vrijwillig brengt?.... zonder dat wij eenige pressie op baar hebben uitgeoefend? Integendeel, want jij hebt zelfs....
- Daarom, juist daarom; begrijp je 't niet? Wij mogen niet zoo zelfzuchtig zijn, om haar alles te ontnemen....
- Als ze het vrijwillig prijs geeft niet?
- Daarom juist niet; we mogen haar niet, terwille van onszelf, ongelukkig maken, haar opofferen aan ons egoïsme.
- Frédérique, zei hij, als je zóo spreken kan, dan.... dan houdt je ook niet van mij.
Haar lippen begonnen te trillen; de hartstochtelijke lust kwam in hem, ze te sluiten in zijn zoen, en haar zóo het zwijgen op te leggen na haar verstandelijk redeneeren. Maar hij durfde niet. Nooit had zij hem eenigerlei vrijheid toegestaan.... en haar groote ernst waarschuwde hem haar niet door ruwheid te verschrikken. Maar hij vatte haar hand.... en hij keek haar aan, zóo smeekend-teeder, dat zij bijna haar gedwongen kalmte in zalige zwakte voelde vergaan.
Maar zij herstelde zich, en zachtjes maakte zij haar vingers los uit de zijne.
| |
| |
- Laten we niet spreken over mij.... verzocht zij. Alexander, begrijp je niet, dat wij Clara niet mogen vernietigen? Juist omdat ze zoo volkomen goed is, zoo geheel bereid om zich op te offeren. Als ze anders was, o, dan, dan! Maar nu....
- Maar als ze zelve bereid is....
- Ach ja, ze is bereid. Maar ik wil niet minder zijn dan zij. Zij heeft je lief.... ontroert je dat niet, dat zij je zóó liefheeft, om dáartoe in staat te zijn.
- Ja, zei hij, zeker heeft me dat ontroerd.... maar, noem 't zelfzuchtig, ik kan 't waarachtig niet helpen, maar daardoor kreeg ik toch, na lange, lange tijd, m'n eerste gelukkig moment. En.... vindt je 't noodig, dat twee menschen ongelukkig blijven, alleen maar omdat éen gelukkig kan zijn?
Hetzelfde wat zij had gedacht..... was er dan iets waars, iets objectiefs in deze bedenking geweest? overwoog Frédérique.
- Afgescheiden nog hiervan, dat Clara nóoit gelukkig zou kunnen wezen, als ze 't mij niet zag. En ze wéét dat ik 'n andere liefheb....
- Maar wat zou er moeten worden van háar als we haar offer aannamen, Alexander? Heb je daar wel over gedacht?
- Dat heeft zij gedaan. Zij heeft me gezegd, hoe ze zich haar verder leven voorstelt. Zij zal stil en rustig ergens gaan wonen, en zich geheel wijden aan de liefdadigheid.
- Arme, arme, zei Frédérique. En daar zou jij in kunnen toestemmen? Ik kan 't niet. 't Besef, dat ik haar zedelijk genoodzaakt had van alles afstand te doen, zou me onophoudelijk pijnigen.... haar beeld zou altijd tusschen ons staan.
- O, ging ze, zich opwindend voort, als je haar gezien had, zooals ik die middag.... Zoo gebroken, | |
| |
zoo verwezen bijna.... dan zou je denken zooals ik. Toen heb ik bij mijzelf de plechtige gelofte afgelegd, dat ze door mij niet nog méer lijden zou.
- Maar lijdt ze dan niet, als ze elke dag weer opnieuw moet zien, dat ik haar niet meer liefheb, en zal ze, als we toestemmen, niet 'n zekere vreugde, 'n zekere voldoening vinden, in 't besef, dat zij de bewerkster is van ons geluk?
- Ja, daarmee zal ze zich troosten, want dat zal 't eenige zijn, wat ze heeft. Maar.... ik kan haar niet vernietigen, om zèlf gelukkig te zijn. Alexander, je hebt haar toch lief gehad. Zal de dankbaarheid voor wat ze heeft willen doen, je liefde niet doen herleven?....
- Dan kan niet, want.... Ik heb haar lief gehad, zeg je. Maar hèb ik haar liefgehad? Ik vraag 't mezelf zoo dikwijls in twijfel af. Ik hield van haar natuurlijk. En nu nog houd ik innig veel van haar. Maar.... heb ik haar lief gehad? Je weet, zooals iedereen 't weet, wat altijd mijn theorie is geweest. Clara was de liefste, die ik had kunnen kiezen.... maar toch.... bevredigd heeft ze me nooit, wat heb ik haar gekweld met m'n aanmerkingen.... Maar nu ik erover nadenk, - want, och, waarin stelde ze me eigenlijk teleur? hoe miniem was 't, hoe betrekkelijk gering wat ik haar had te verwijten.... nu ik er over nadenk, vraag ik me af: had ik haar lief? of.... was m'n huwelijk 'n verstandsdaad, die men zich toch altijd ten slotte betreurt?
Zij had hem laten uitspreken. Wat hij zeide had zij ook al in zichzelve overwogen..... Maar toch was het haar onmogelijk om in blind, niets-ontziend egoïsme het zoo moedig gebracht offer te aanvaarden....
- Maar, zei ze, heel zacht, voel je dan geen verantwoordelijkheid tegenover Clara, die je toch uit haar | |
| |
eigen omgeving in de jouwe hebt overgeplaatst, en die je nu weer.... aan haar lot zou willen overlaten? O, vind me niet hard, dat ik 't zeg, als ik hard ben, dan evengoed tegen mezelf als tegen jou, maar ik voel me verplicht 't te zeggen.... Jij hebt 't leven van die vrouw in je handen genomen, mag je, mag je haar nu prijs geven aan de verlatenheid.... In haar eigen sfeer past ze niet meer.... en jij verstoot haar uit de jouwe....
Hij werd rood.
- Ik verstoot haar niet. Nooit is van mijn kant 't gesprek op 'n scheiding gekomen, dat verzeker ik je op m'n woord van eer, als dat je gerust kan stellen. Dikwijls heb ik m'n, zooals jij 't noemt, ‘verantwoordelijkheid’ overwogen.... maar nu.... nu zij zelve vrijwillig gaat.... Verplaats je eens op haar standpunt, hoe moet zij zich in de toekomst voelen, nu zij weet bovendien, dat ik van 'n ander houd?
Frédérique voelde door zijn woorden een weifeling in zich komen, maar zij wilde zich niet laten overtuigen.
- Dan zal zij des te dankbaarder zijn, omdat je haar toch niet hebt willen verlaten.
- O, neen, dan ken je Clara niet als je dat denkt. Zij heeft zoo'n teere, overgevoelige ziel, zij zou in zóo'n toestand komen van zelfkwelling en zelfverwijt, dat ze misschien zou gaan kwijnen.
- Maar dan zou jij er toch zijn, om haar te troosten, haar op te heffen uit haar verdriet, jij, die ze zoo lief heeft....
Hij lachte een treurig lachje.
- En als je dat van me denkt, dan ken je mij niet, zei hij. Maar ik ken me zelf en ik weet, helaas, dat ik tot 't vervullen van zoo'n nobele rol nooit in staat zou zijn. Integendeel. Ik zou niet kunnen berus-
| |
| |
ten; en háar misschien verwijten, dat zij wèl had berust.
Haar oogen blikten naar hem met een warme uitdrukking van liefde. Hoe menschelijk werd hij voor haar door deze bekentenis....
Hij had de verzachte expressie in haar blik gezien.
- Lieveling, zei hij plotseling innig, verstar jezelf niet in grootmoedigheid, Zie de dingen helder zooals ze zijn. Clara weet, dat ze niets meer voor me kan wezen; zij heeft 't ook al vroeger gezegd, toen er tusschen ons, - tusschen jou en mij, - nog niets meer bestond dan sympathie: ‘Ik wil niet je heele leven bederven’. Bedenk, bedenk, ik heb je lief, en ik heb je zoo noodig....
Hij strekte zijn armen naar haar uit in een spontaan gebaar, dat haar, met het accent van zijn stem, diep ontroerde. Zijn mannelijk-ernstig gezicht was smeekend naar haar toegebogen, en bijna, bijna.... had zij toegegeven aan zijn en ook haar eigen verlangen.
Maar iets hield haar terug. Wat was het? Mogelijk haar trots om niet door Clara te worden overtroffen in edelmoedigheid?....
Later, in wroeging, erkende zij, dat het inderdaad een soort van hoogmoed moest zijn geweest, die haar hard had gemaakt, en ontoegankelijk voor ware rede.
Haar lippen trilden, maar toch vond zij de kracht om te zeggen:
- Alexander.... neen.... ik kan niet, heusch, ik kan en wil niet gelukkig zijn, als 't gaan moet ten koste van Clara.
- Ik begrijp je niet, zei hij, terug-zinkende in droefheid, ik kan je niet begrijpen. Mooier zou 't misschien zijn, als je Clara's offer aannam, dan dat je 't weigerde.... Maar ik wil natuurlijk zoo egoïst | |
| |
niet zijn, om je over te halen tot iets, wat tegen je gemoed ingaat.
- Als je Clara gezien had, zooals ik, dan zou je me wèl begrijpen....
- Ach, geloof je niet, dat ik Clara in al haar stemmingen heb gezien? In 't laatste gesprek tusschen ons heb ik al haar smart gevoeld, maar óok haar grootheid, haar nobele zelfopofferingsdrang... en... noem 't heusch geen zelfzucht, tenminste niet dat alleen.... maar ik heb gemeend gehoor te moeten geven aan wat ze voorstelde.
Hij zweeg, en zij zweeg.
De stilte woog tusschen hen, en was vol van onuitgesproken vragen, antwoorden, verzoeken en weigeringen. Als in het begin van hun onderhoud scheen het wéér, alsof zij zonder te spreken, elkander volkomen begrepen.
O, waarom wil je niet, klaagde hij. Waarom geef je mij in m'n verder leven aan de verlatenheid prijs. En zij antwoordde: Ach, vergeef me, maar laat me niet handelen tegen m'n diepste overtuiging in.... En hij: Goed, ik zal verder niets vragen. Ik zal trachten me te resigneeren, maar je weet niet, wat je me aandoet, Frédérique.
En toen hij opstond om heen te gaan, - hij miste het veerkrachtig élan der jeugd, dat hartstochtelijk blijft pleiten en aandringen, hopend tegen hopeloosheid in, en toen hij haar hand in de zijne vatte, en die bijna niet loslaten kon, - toen was, in hun beider weten, dat dit een afscheid was, toch iets van een heimelijk besef dat dit geen afscheid kon zijn....
| |
III.
Niet meer in spanning, maar in berustende apathie | |
| |
wachtte Clara den uitslag af van het onderhoud, dat Alexander met Frédérique zou hebben. Zij wist immers, hoe het zou gaan. Met eigen handen had zij het geluk van zich weg-geschoven, zij moest nu zien, hoe zij het zónder kon doen.
Ach, Alexander was goed geweest. Hij had haar tot het laatste oogenblik willen sparen. Woord voor woord had zij hem de waarheid moeten ontrukken, en zij had dit gedaan, in een zelfmarteling, waarin zij een bittere vreugde vond.
Een korte poos van verluchting en hoop had zij gekend, nadat zij zich aan Frédérique had geopenbaard. Maar Alexander's houding had haar doen begrijpen, dat zij toch niets meer had te verwachten. En zij was gaan nadenken, lang en diep, en allengs tot de conclusie gekomen, dat, als zij het waarlijk ernstig meende met Alexander's geluk, zij uit zijn bestaan te verdwijnen had.
Hoe vermoeiend veel had het van haar krachten gevergd, om hem te overtuigen. Zij had hem ten slotte letterlijk moeten smeeken, om haar zin te doen, en naar Frédérique te gaan, Frédérique, die in edelmoedigheid zichzelve had willen opofferen, en die daarmee had bewezen zijner waardig te zijn.
Zij kon niet anders dan Frédérique bewonderen, toen zij de ware drijfveer van wat deze had gezegd, begreep. En daarom moest zij handelen, zooals zij had gedaan. Maar nu haar taak volbracht was, nu voelde zij zich wel heel zwak en afgemat, en soms zoo domp en leeg in haar hoofd, als eene die zichzelve heeft overleefd.
Rusteloos had zij gedwaald door het groote huis, dat haar nooit een tehuis was geweest, en waar zij nu spoedig een vreemde zou zijn. En het leek wel, of zij thans eerst de schoonheid ervan ten volle in zich | |
| |
opnemen kon. Hoe mooi en tonig was de eetzaal met het dof-groene schilderwerk van deuren en paneelen, afgezet met gouden biezen; hoe eigenaardig waren daar de klassieke landschappen; hoe magnifiek was de schoorsteenmantel in den blauwen salon: met wondervolle preciesheid was het marmer gehouwen, totdat een bizonder gratievol effect was bereikt. En de door Jacob de Wit geschilderde zoldering, hoe rijk en warm was deze van kleur.... Alexander had haar in het begin van haar huwelijk van alles op de hoogte gebracht, haar verteld, dat Jacob de Wit een specialiteit in het plafond-schilderen was, en een vurig bewonderaar van Rubens en van Dijck, en dat hij op de helft van de 18e eeuw te Amsterdam stierf; al deze details, waarin zij toen weinig belang scheen te stellen, geheel ingenomen als zij was door de groote verandering in haar leven, kwamen haar nu weer te binnen met volkomen duidelijkheid En zij herinnerde zich met een zoete triestheid, hoe zij samen, arm in arm, het huis doorwandeld hadden, en hoe dikwijls zijn onderricht werd afgebroken door een snel-geflulsterd woord of een kus....
Ach, die dagen....
Zij was zoo schuw en verbijsterd geweest in de omgeving, waarin zij niet paste. En al het mogelijke had hij gedaan om er haar meer familiaar en vertrouwd mee te maken. Hij had haar goedig geplaagd met haar ‘verlegenheid’ voor de beelden in de nissen der vestibule; haar de namen zijner voorouders laten herhalen, nadat hij ze haar had voorgezegd; hij hield ervan haar schertsend ‘châtelaine’ te noemen, en stond beneden te wachten in eerbiedige houding, als zij de breede, monumentale trap kwam afgedaald; hij hield ervan haar kleine diensten te bewijzen; en was zoo zacht en tactvol in het haar op de hoogte bren- | |
| |
gen van de dingen waarin zij zich had vergist. ‘Dat zou je voortaan ook zóo kunnen doen’, zei hij dan, haar nog trachtende te sparen met dat ‘ook’....
O, hij was goed geweest, zij kon hem niets verwijten. De schuld lag geheel bij háár, die toch verstandig genoeg had moeten zijn, om te begrijpen, dat twee zoo ongelijksoortige persoonlijkheden niet vereenigd konden worden met blijvend goed resultaat.
En daarom had zij gepoogd af te boeten, waarin zij had gefaald, door hem zijn vrijheid te hergeven.
Zij had al haar energie moeten verbruiken, om hem te doen toestemmen in wat zij wilde. En toen hij eindelijk was overtuigd, en zij de voldoening had, dat zij goed handelde, - toen was de twijfel haar hart binnen-geslopen en vroeg zij zichzelve af: Moest ik het doen? was het werkelijk mijn plicht?....
En een zoo diepe smart om de komende ontbering overweldigde haar, dat zij in wanhoop de handen wrong. Maar dan bezon zij zich weer, en berispte zichzelve op harde, onmeedoogende wijze. Zij wilde sterk zijn, zij zou sterk blijven tot het bittere einde...
Maar toen zij Alexander thuis-komen hoorde, begon haar hart zoo wild te kloppen, dat zij dacht, dat het breken moest. En in haar plotseling leegstroomend hoofd vormde zich alleen dit verlangen: o, was ik vóor dit oogenblik maar gestorven....
Maar hij kwam binnen. En hij zeide niets.
Een moment was het zóo doodelijk stil in de kamer, dat zij haar snelle ademhaling hoorde. Toen bewoog hij zich even, en zij keek om, ofschoon zij het niet had gewild, gehoorzamend aan een impuls, die haar drong met ouweerstaanbare kracht. En zij zag hem....
- Alexander.... riep zij, Alexander....
Hij kwam langzaam naar haar toe, en nam haar | |
| |
hand in de zijne, en liet die niet meer los. Maar hij zag haar niet aan, zijn oogen staarden over haar heen, terwijl hij klankloos:
- Zij heeft niet toegestemd.... zei.
Een helle blijdschap als een flitsend licht verblindde haar. Een schok ging door haar heen:
- O, riep zij, waarom niet?.... Omdat zij niet van je houdt?
Hij ging zitten, haar hand los-latend met een zucht.
- Omdat zij niet van je houdt? drong zij gretig aan.
Hij schudde het hoofd.
- Ik weet 't niet.... Ik weet niet, wat ik ervan moet denken....
- Maar wat zei ze dan, wat heeft ze gezegd, wat heb jij gezegd.... Ach, vertel 't me, vertel me....
Zij zag hem, kampende om tot klaarheid te komen met zichzelf in den verwarrenden chaos van gedachte en gevoel. En een nerveuse drift kwam er in haar, om hem te helpen, om zichzelve te verloochenen, terwille van hèm.
- Vertel me alles, vroeg ze, met innige hartelijkheid. Heeft zij niet toegestemd? Zij houdt toch van je, ik weet 't, ik weet 't....
Hij keek haar aan, en het trof haar, hoezeer hij in deze seconde niet háár zag, niet degene die zij was, maar een andere, een vreemde, aan wie hij in deze subtiele kwestie rustig om raad vragen kon. Zij had het zelve niet anders gewild. Zij wilde een andere persoonlijkheid zijn, die hem hulp geven kon, riet zijn vrouw, niet zij, die hem liefhad, die hem liefde om liefde gaf.... maar een sterke, een energieke, op wie hij kon steunen in het moeilijkst uur van zijn leven.... Zij vergat zichzelve geheel. Zij legde haar hand op zijn hoofd, en nogmaals vroeg zij, zich naar | |
| |
hem toebuigende om hem in de oogen te zien:
- Zeg me alles....
En hij aarzelde niet meer. Te overvol was zijn ziel van het pas doorleefde, om te kunnen zwijgen. En hij begon te spreken, eerst afgebroken en onsamenhangend, maar allengs vaster en duidelijker:
- Zij wil je offer niet aannemen. Omdat 't 'n offer is. Zij houdt.... Houdt zij van me? Ik geloof 't. Ja, ik geloof 't. En toch.... Zij kan niet.... zegt ze, zij wil niet, want.... omdat....
Luister. Ik zal je alles zeggen, hoe 't is gegaan. Ik heb haar gezegd, dat je mij 't gesprek tusschen jullie had overgebracht, dat jij begrepen hebt, hoe zij alleen uit edelmoedigheid sprak. En dat je me voorgesteld had in je grenzelooze goedheid, om van elkaar te gaan.... Maar zij antwoordde daarop, dat zij je offer niet aannemen wou; zij wildie je niet vernietigen, zei ze, terwille van háár geluk....
- Heb ik 't je niet gezegd, zei Clara met 'n smartelijk lachje, dat zij je waardig is?....
- Ik heb gezegd, dat jij voldoening en vrede zou vinden in 't besef, dat jij de bewerkster was van ons geluk. Dat we je offer niet mochten weigeren. Vergeef me, dat ik 't 'n ‘offer’ durf noemen....
Een snelle pijn ging door haar heen bij zijn maatschappelijke verontschuldiging. Minder scherp had zij den afstand, die hen reeds scheidde, gevoeld, wanneer hij natuurlijk en onbedacht had voortgepraat.... Zij meende volkomen afstand van hem te hebben gedaan, en toch.... en toch.... Maar geen blik of gebaar interrompeerde hem.
- Maar zij antwoordde aldoor, dat het zelfzucht zou zijn, als we toegaven.
- Maar begrijpt zij dan niet, barstte Clara uit, gefolterd, omdat zij dit zelve moest zeggen, dat 't | |
| |
voor mij onhoudbaar zou zijn, de toestand als van ouds te laten voortduren, nu ik weet, dat je met mij niet gelukkig ben, nu ik weet, dat je houdt van 'n ander?
- Ik heb dat haar ook gezegd. Ik heb gezegd, dat je te teer, te fijngevoelig ben, om dat te kunnen verdragen. Ik heb zelfs gezegd, dat 't mooier zou zijn om toe te stemmen. Maar.... Zij sprak maar steeds over mijn verantwoordelijkheid jegens jou. En dat zij niet minder goed wilde zijn dan jij....
- Dat is 't, zei Clara dof. En zij beseft niet, dat ze mij tot wanhoop brengt door haar weigering....
- Clara, zei hij, door deze woorden, uitgesproken met diepen ernst, eensklaps ontwakende uit zijn bevangenheid, en innig begaan met haar smart, spreek niet zoo, ik kan 't niet hooren. Hij strekte zijn beide handen naar haar uit, en vatte haar bij de polsen; je ben toch altijd m'n lieve, lieve vrouw geweest, laten we opnieuw probeeren 't beste van ons leven te maken....
Met angstigen schrik trok zij zich terug.
- Dat gaat niet meer, zei ze, bijna schreiend. O, na alles wat er tusschen ons is gezegd, zou 'n samenleven ondragelijk zijn. We zijn gescheiden, zóó volkomen, als had de wet ons huwelijk al ontbonden.
- Wat ben je hard, zei hij, zóo heb ik je toch nooit gekend....
- Ben ik werkelijk hard? vroeg zij met groote, verwonderde oogen. Ach, neen, zei ze zacht, maar begrijp je dan niet, hoe afgestorven ik me van alles voel....
- Vergeef me, zei hij spontaan, dat ik jóu nog iets durf verwijten. Ik verwijt je ook niets.... Maar moeten wij beiden nu maar verder ons gebroken leven alléén voortslepen.... kunnen we niet trachten | |
| |
elkaar wat steun te geven.... we hebben toch sympathie voor elkaar.... Clara, moet ik 'n beroep doen op je gevoel voor mij uit de eerste mooie dagen toen....
- O, neen! neen! weerde zij hem af vol vrees. Alexander, spaar me, ik bid je, spaar me die herinnering. Ik ben nooit gelukkig geweest, verbeeld je dat niet, ik heb geleden, geleden onder mijn liefde, o, m'n liefde was me 'n marteling soms.... Ik ben nooit gelukkig geweest.... ondanks je goede wil, ondanks mijn pogingen om 'n goede vrouw, de vrouw voor je te wezen, ben ik nóóit gelukkig geweest....
De hartstochtelijke klacht van haar, die altijd zoo stil en deemoedig door haar bestaan was gegaan, sloeg hem stom. Nu eerst begreep hij, wat hij aan deze vrouw had misdaan en dat hij het nimmer goed maken kon....
- En dat weer opnieuw beginnen, zei ze huiverende. Opnieuw de ellende doorstaan van me onwaardig te voelen, te merken, dat je niet van me houdt, zooals ik hoopte door je geliefd te worden, en dan nu, nu ik weet, dat jij.... van 'n ander....
Zij kon niet meer, haar stem brak in snikken. Maar zij zag hèm, met het hoofd gebogen in zijn handen, en zij schrok. Wat had zij gedaan.... uitgesproken, wat zij voor eeuwig had willen verzwijgen....
In het volgend oogenblik was zij bij hem, en legde haar arm om zijn hals:
- Alexander, zei ze, ik heb zoo eerlijk beproefd, om goed te maken, wat ik tegen je misdeed. Want ik heb veel tegen je misdaan.... Ik had je nooit mogen trouwen, ik wist toch wel, hoe ik was, zoo zwak, zoo niets.... En daarom wou ik je je vrijheid geven, dan kon je zonder mij, je 'n nieuw leven maken. En nu.... dat begrijp je toch.... nu kan ik niet eer terug.
| |
| |
Hij antwoordde niet.
En in zijn groote droefheid, vond zij weer de kracht om zelve sterk te zijn.
- Frédérique moet op haar besluit terug-komen, zeide zij.
Zij voelde hoe hij moedeloos schokte met den schouder, en zij voegde er bij:
- En zij zàl.
Hij keek haar aan met ongeloovige oogen, opwakende uit zijn troostelooze smart.
- Neen, dat zal zij niet, zei hij langzaam.
Zij klemde haar handen ineen. Wat was er nog aan haar leven gelegen? Er kwam zoo een wilde vastberadenheid in haar blik, dat hij haar opeens begreep.
- Clara! riep hij ontzet.
Zij zag dat hij haar gedachte had geraden. En er was geen reden meer, om haar voornemen te verhelen.
- Ja, zei ze besloten. Laat zij weten, dat, als zij bij haar weigering blijft volharden, ik voorgoed zal verdwijnen. Ik wil niet te veel in 't leven zijn. Laat zij mij niet daartoe drijven. Het is niet noodig.... Maar zij zal toegeven, als zij weet, wat ik nú heb gezegd.
Hij opende zijn armen in een sprakeloos gebaar. De ontroering sloot hem de oogen en verstikte hem de keel. Hij trok haar naar zich toe, en klemde haar aan zijn borst, en op haar wang, waartegen hij de zijne hield gedrukt, voelde zij zijn tranen.
En ook zij schreide weer. Zij snikte over haar verloren liefde, zij snikte van smart over haar overwinning. Maar nooit waren hun levens, die altijd ver uit elkaar geloopen hadden, nooit waren zij tweeën, als in dit supreem moment van voor altijd scheiden, elkaar zóo innig nabij geweest....
| |
| |
| |
IV.
In een koortsachtige drift volgde Lydia het drukke seizoen-leven. Er was nauwelijks éen avond, dien zij thuis doorbracht en de overmatige vermoeienis scheen haar niet te deren, integendeel, elken dag trad zij stralender de gezelschapszalen binnen. Haar schoonheid had zóo iets fascineerends, dat zij dezen winter meer triomfen dan ooit had te vieren, maar met een lachend gezicht sloeg zij elk aanzoek af, thuis erover schertsend, als vond zij een declaratie een goede grap. Haar tante had al lang nagelaten haar te verwijten, dat zij zoo lichtzinnig met een soms ernstige liefde speelde. Want Lydia, hoe uitgelaten vroolijk zij ook voortdurend was, bij een enkele aanmerking kon zij soms dadelijk overslaan in een zóo bitse scherpte, dat de gevoelige oude vrouw ervan beefde. Zij bracht dagen door van onduldbare spanning en angst, want zij begreep, dat Lydia's bestaan een crisis tegemoet werd gevoerd; zij zag, als het ware, hoe het meisje een afgrond tegen holde met blinde oogen, en haar armen waren te zwak om haar vast te houden, en haar stem bereikte Lydia niet....
Want Lydia verteerde in een wanhoop, die zij, als zij de kracht niet had er tegen in te gaan, niet zou overleven. En alles wat zij schuchter beproefde, om haar af te leiden werd door Lydia hoonend verworpen. ‘Ik zal zelf naar die arme menschen gaan? Stelt u voor! Ik! Hebt u geld noodig? U kunt tweehonderd, driehonderd, duizend krijgen, maar laat me in godsnaam met rust.’ ‘'n Meisjes kransje oprichten? om sa-men-li-te-ra-tuur-te lezenen-mu-ziek-te-ma-ken, och, hoe lief, maar te ouderwetsch, u moest 't zèlf zien te doen, dan verveelt u u niet, als ik 's avonds alleen uit ben.’ ‘Of wij weer | |
| |
's 'n soirée willen geven? Begint 't u nog niet radeloos te embêteeren? Ja, goed, we zullen 't doen, maar dan iets bizonders, iets noch nie dagewesenes, bijvoorbeeld de dames allen verkleed als Titania's, de heeren als Bottom's’....
Soms in een niet te bedwingen acces van vrees had de oude vrouw de handen van het meisje gegrepen, en haar aangezien met zoo'n diepen, dringenden blik, dat Lydia zich heftig los-rukte, en haar aankeek met een uitdrukking van plotselingen haat in de oogen. En stom en roerloos was de oude vrouw terug-gezonken in haar stoel. Zij vermocht niets op het liefste, wat zij op aarde bezat. Haar toewijding, haar liefde beteekende voor Lydia niets. Zij moest het machteloos aanzien, dat Lydia zich te gronde richtte.... ach, haar leven, haar armelijk leven was wèl volkomen vergeefsch geweest....
Lydia verbeeldde zich, dat zij zich hoog boven haar smart had uitgetild. Dat zij onverschillig was geworden voor André's onverschilligheid. Dat zij heel goed leven kon zonder hem, als zij hem maar haar tartenden trots in kalme wreedheid kon toonen. Dat was het doel, dat zij steeds met alle middelen trachtte na te streven: hem jaloersch te maken, hem te laten zien, hoezeer, en door hoevele anderen zij werd begeerd.... totdat eindelijk, eindelijk zijn hoogmoed gebroken zou zijn, zijn hardheid overwonnen. Sinds het liefdadigheidsfeest had de overtuiging zich in haar vastgezet dat haar opvatting de juiste was; en zij exploiteerde beurtelings haar aanbidders, om toch maar zijn aandacht op haar gericht te houden. En hoe afkeeriger hij haar aankeek, hoe meer zij geloofde op den goeden weg te zijn, want dit immers wees op wat zij wenschte: op zijn jaloezie.
Zij gaf zich in deze dagen niet meer over aan een | |
| |
stormachtig snikken, zooals vroeger zoo vaak. Zij lachte nu aldoor, zoo luid en langdurig, dat het haar den adem benam, en dat zij uitgeput hijgde na zoo een aanval van dolle vroolijkheid. Haar nerveuse handen waren altijd rusteloos in beweging; nooit had zij zooveel gebroken van haar bibelots, zonder het met opzet te doen, en nooit had zij niet lachender kalmte de stukken van aardige souvenirs of kostbare antiquiteiten bezien. Het was haar, of een wilde drang haar voort-joeg, en tegelijk, alsof zij op iets wachtte, dat komen zou, dat komen moest.... en soms wist zij zeer goed, dat zij haar leven ten einde leefde.
Zij dacht niet meer. Zij deed alleen maar, zooals haar temperament haar dreef om te doen. En zij kwam niet tot inkeer.
Het voorstel van haar tante om weder eens een soirée te geven had nieuwe denkbeelden in haar wakker geroepen. Ja, opeens kreeg zij daar een hevigen zin in, en een poos lang hield zij er zich geheel mee bezig. Het was, of zij zich inspande, om iets te bedenken, - een laatsten worp, die volkomen succes of volkomen verlies zou beteekenen.
En te midden van haar uitgaan naar diners, en opera's, comedies, concerten, bals, als zij zat in haar loge, en de tooneelen voor haar werden afgespeeld, zonder dat zij iets zag, de muziek weerklonk, zonder dat zij iets hoorde, - en zij werktuigelijk gesprekken voerde, waarvan zij zich later niets meer herinnerde, verscheen in haar geest altijd hetzelfde beeld, dat als in haar hersenen was ingebrand. Zij zag een scène, zoo onwerkelijk, dat zij te droomen leek, en toch weer zoo reëel, dat zij terug-huiverde voor het al te gewaagde. Maar haar phantasie betooverde haar, zij kon er zich niet aan onttrekken. En langzamerhand | |
| |
kwam de onwrikbare vastbeslotenheid in haar, dat zij haar voornemen ten uitvoer zou brengen.
Haar laatste groote waagstuk....
Zij wist, dat André er gevoelig over was, dat zij zich zooveel met Herbert bemoeide; zij had dit uit den mond van Clara gehoord. Zij wilde nu zijn jaloezie ten toppunt voeren, om hem daarna op ondubbelzinnige wijze te toonen, dat, hoe hard en wreed zij tegen anderen kon zijn, zij tegen hem zich wilde vernederen, en haar trotsche hoofd wilde buigen in liefde....
Lydia was niet thuis, toen Herbert kwam, ofschoon zij hem had verzocht te komen; maar hij was aan dergelijke behandelingen al zóó lang gewoon. Hij ging niet eens weer weg, hij trad binnen bij de oude freule, die hem in haar salon had verzocht, hij trad er binnen, om daar te wachten, geduldig te wachten.
Zwijgend zaten zij bij elkander, de twee, wien Lydia's lot zoozeer ter harte ging. De oude vrouw had haar handwerk uit haar onrustige handen gelegd en beschouwde den jongen man, die in stille houding, met gesloten lippen voor zich uit zat te staren. Zij wist het, dat Lydia niet goed jegens Herbert deed. Dat zij den jongen moest aanraden, zich verder niet meer met Lydia te bemoeien, omdat zij bezig was hem zijn verderf te brengen. Maar tegelijk voelde zij zijn tegenwoordigheid als een beveiliging voor Lydia, die, zoolang zij Herbert had, nooit geheel verloren zou gaan....
Wat moest zij doen?....
Herbert, die het opeens gewaar werd, strak te worden aangekeken, richtte zijn blik naar de oude dame. Wat zag zij er slecht uit, zoo moe en afgeleefd. Ook háar maakte Lydia het niet gemakkelijk... | |
| |
Lydia, de arme, die het noodlot moest zijn van wie van haar hield....
En het verwonderde hem niet, de oude vrouw tegen hem te hooren spreken:
- Ik maak me zoo bezorgd over Lydia. Wat moeten we met haar beginnen.... Dat kind, dat kind.... ach, merkt ze dan niet, dat ze haar leven vernielt....
- Ze merkt 't wel, maar ze doet 't met opzet, zei Herbert.
De woorden kwamen, hij wist niet vanwaar. Hij hoorde ze in zich klinken en hij sprak ze uit.
- Doet ze 't met opzet? vroeg de oude vrouw. Ik weet 't niet.... Mij komt 't voor, dat ze zich maar laat gaan.... Haar moeder was ook zoo'n geexalteerde persoonlijkheid en is zenuwziek gestorven. Ik dacht, dat Lydia meer 't temperament van haar vader had, 't gezonde, levenskrachtige, - maar dit heeft ze met m'n schoonzuster gemeen, dat ze niet tegen teleurstellingen kan, dat een enkele desillusie haar knakt. Ze kijkt zich blind op dat ééne punt, niets heeft waarde behalve dat. En ze luistert naar niemand....
- En ze geeft om niemand....
De oude vrouw boog vernederd het hoofd. Neen, ook om haar gaf Lydia niet....
- En daardoor is zij zoo sterk. Daardoor houdt zij je onmeedoogend vast, al zou je vrij willen zijn.
De oude vrouw schrok.
Vrij willen zijn.... Wilde hij dat dan? En bleef haar arm kind dan geheel alleen en onbeschermd in het leven, waarin zij ten onder ging?....
- Herbert, zei ze bijna smeekend. Hoe 't ook anders moge schijnen, ze heeft je noodig, wend je niet van haar af....
| |
| |
Verbaasd keek hij op, alsof daar woorden werden gesproken, die hem vreemd klonken en toch zoo wonderlijk welbekend....
- Beloof me, beloof me, dat je haar niet alleen laten zal....
Hij antwoordde niet. En de oude vrouw werd getroffen door de uitdrukking in zijn oogen. Er was een dwalende onzekerheid in, alsof zijn diepste geest niet in overeenstemming was met zijn uiterlijk gedrag. En als zijn innigst wezen hem beter bewust werd, dan zou hij zich vrij maken, zich vrij moeten maken, dat voelde zij.
- Herbert, zei ze bang. Laat haar niet alleen. Bescherm haar tegen haarzelve. Ze heeft je noodig....
- Ik breng haar toch niets goeds, zei hij. U ziet 't zelf, hoe zij is geworden, ondanks....
Ondanks mijn liefde, wilde hij zeggen, maar dit woord kon hem niet over de lippen.
- Help haar, behoed haar tegen haar kwade wil, breng haar tot rede....
- U verlangt te veel van mij, zei hij dof. Daartoe ben ik niet bij machte.
Zij had in een drang van wanhoop haar vraag gedaan. Maar toen zij deze had uitgesproken, leek zijn troosteloos antwoord haar het eenig mogelijke.
Zij spraken niet meer. En de minuten gingen ongemerkt voorbij....
Totdat wild de deur werd open-gestooten. En Lydia, rood, met lachenden mond en glinsterende cogen kwam binnen-gestormd.
- O, goeie Herbert, riep zij, zich werpend in een fauteuil, neem me niet kwalijk, ik was je heelemaal vergeten. Of neen, ik was je heelemaal niet vergeten. Maar ik had met Machteld 'n afspraak. Toen werd 't zoo laat. Ik heb me gehaast, gehaast!
| |
| |
Eensklaps richtte zij zich op, en haar tante en Herbert beurtelings spottend aankijkend, barstte zij in lachen uit, en riep:
- Wat zit u hier vroolijk bij elkaar! Amusant, zeg! O, Herbert, je weet niet, hoe saai die arme tante kan zijn, ook al doe ik zóo mijn best om wat opgewektheid in haar leven te brengen. O, tante, u weet niet, hoe saai die arme Herbert kan zijn, ook al vermaak ik hem altijd met scherts en typische verhalen. Enfin. Men moet maar roeien met de spaanders, die men heeft. De ‘spaanders’ is geen geestigheid van mij, hoor. Ik hoorde 't eens zeggen door.... door.... Wel, door jóu, Herbert. Weten jullie al dat Evie van Geleen de 28e trouwt! Ze is lang geëngageerd geweest. Of niet? Ik ontmoette haar met Gustaaf op de antiquiteiten-veiling-kijkdag in Villa Erica. 't Was aardig om te zien. Ze zijn geloof ik gelukkig. Ongewoon.... je kan je eerst niet begrijpen, dat 't waar is. Je verbaast je. En dan vraag je: Hé, is dát nu geluk? Wat is 't eenvoudig. Is geluk niets anders dan dit? Waarom heeft niet iedereen dan geluk? Machteld vroeg, of wij gingen naar Midzomernachtsdroom. Dan wou ze met ons mee. Haar man moet naar een vergadering, Machteld is óok gelukkig.... Amélie van Merlen ook: ze heeft 'n snoezig kind. Maar verder weet ik niemand.... niemand. Clara van Egmond is 't niet, Louise Maaslandt niet, Frédérique van Oudvelt, Ambrose, Emma, Annie, Lucie, geen van allen zijn ze 't, geen van allen. Is u 't, tante. Ben jij 't, Herbert? Ben ik 't... En toch, 't bestaat, 't geluk. Ik weet 't zeker. 't Is alleen maar altijd, altijd voor 'n ander.
Zij hield even op, ademloos.
- Tante, ik ben ook geweest op de Plaats, voor m'n bleu mourant-costuum. Wat is 't 'n mooie kleur, | |
| |
hè? O, ja, dat was zoo grappig. Ik ga naar binnen. In de antichambre niemand. In de eerste paskamer niemand. Ik ga zitten. Daar komt een juffrouw aangewandeld. Ik zeg: Wat laat u me lang wachten! Geen antwoord. Ik kijk zeer verontwaardigd in twee zeer verontwaardigde oogen. 't Was óok 'n dame, die juist had gepast; achter haar kwam, ineens met veel haast, 'n juffrouw, die nog iets had moeten spelden, of weet ik wat. ‘Waar zit iedereen toch?’ O, freule, neemt u niet kwalijk, 't was zoo druk vanmorgen, de anderen drinken nog koffie. Ik proestte 't ineens uit bij de gedachte, dat ik dat koffiedrinken niet kwalijk moest nemen. Maar m'n japon wordt mooi. Vanavond ‘Amoureuse’; na afloop soupeeren we bij Bastasius, tante. Ik kwam Phientje tegen, die heeft ons geïnviteerd. En raad eens wat ze zei? ‘Laat je schaduw Herbert ook meekomen, zeg.’ Je ‘schaduw’.... Ik heb zoo moeten lachen....
Een bruuske beweging van Herbert brak even haar radde woorden af. Maar dadelijk ging zij weer op een ander onderwerp over en onverstoord voort:
- Op 't bal bij de van Weert's zal 'n cotillon zijn. Ik ontmoette Annie met haar moeder bij van Kempen, daar zocht ze geschenkjes uit. Snoezige dingen. Annie wil dat alle dames 't zelfde krijgen, bijna had ik me laten ontvallen: 'n mooie reclame voor 't huis van Weert, als wij allemaal loopen met 'n gelijk sieraad, dat we hebben gekregen van die familie. Ze loopen te veel met hun rijkdom te pronk. Enfin, ik wil zoo'n barrette wel hebben, waarom niet. Ze zijn van filigrain met olivinen bezet. Annie had toevallig gezien, dat Dandy Dick in z'n vestzak 'n zilveren beursje had voor 't kleine geld. Nu krijgen de heeren allemaal zoo'n zilveren beursje. Voor onze soirée neem ik misschien 'n toilet van asphodel-zijde, tante. Ik | |
| |
ben ook even bij Liberty geweest. U hebt nooit zoo iets moois gezien. ‘Om voor te knielen’ zou Lucie van Emmen zeggen. U moet eens met me meegaan, en kiezen wat ik nemen zal. Ik dacht: dat moet Prinses Ezelsvel hebben gezien, toen ze zich wenschte 'n kleed van manestralen. Ja, van manestralen.... dat zal ik nemen, nu weet ik 't opeens. Dat is wit, met 'n blauwe weerschijn, ik zal er in uitzien als 'n fee, Titania. Dat waren we immers van plan, tante, herinnert u zich, om alle dames zich te laten kleeden als Titania's en alle heeren als....
Wéer hield zij op. Alles wat zij tot dusver gezegd had, was slechts de voorbereiding geweest op het erge, wat zij wou zeggen.
Maar nú moest het, nu wóu zij het zeggen.
- Maar met dat al weet jij nog niet, goeie Herbert, waarom ik jou eigenlijk gevraagd heb hier te komen. Op onze avond wou ik 'n paar tableaax vivants geven, naar schilderijen. Bijvoorbeeld naar dat aardige stuk van van Slingelandt, waar 'n vrouw bij 'n kantkussen zit, - 't moeten natuurlijk maar eenvoudige tafereelen wezen, - daar zou Louise Maaslandt uitstekend geschikt voor zijn. En Annie van Weert zou heel goed kunnen voorstellen de dochter van Titiaan.... en dan wou ik, dat wij samen ook 'n tableau voor onze rekening namen, Herbert.
- Wij samen? vroeg hij verrast.
- Ja. Wil je?
- Natuurlijk. Ik dank je, zei hij, met een glans van zijn oude vreugde over zijn gezicht. En welk stuk heb je dan voor ons gekozen?
- O, zei ze voorgewend luchtig.... het ‘Intermezzo’ van Krausz.
Hij deinsde terug, alsof hij een slag had gekregen.
| |
| |
- Dat? Neen! riep hij uit het diepst van zijn hart. Dat nooit!
De oude vrouw was opgerezen, met trillende lippen.
- Lydia.... Lydia.... waarschuwde zij.
Maar Lydia lachte haar lachje, dat langzamerhand door den smalenden, sarcastischen bijklank onwelluidend geworden was.
- Herbert, toe, stel je niet zoo aan. Wat heb je er tegen? Zeg dat, zeg dat tenminste.
- O, moet je dat nog vragen....
Hij zat bij de tafel met het hoofd in de beide handen gedrukt. Wél moest zij hem verachtelijk zien, wél moest zij voelen, hoe grenzeloos zij hem al vernederd had, om te durven veronderstellen, dat hij hierin toestemmen zou.
- Herbert, zei Lydia, geveinsd kalm, ofschoon zij huiverde van zenuwkoude, en haar lippen vreemd ongevoelig waren voor de woorden, die zij sprak. Ik schijn je te beleedigen, maar ik begrijp niet waardoor. Ik dacht, dat ik jou wel alles kon vragen, zonder te worden misverstaan. Ik houd zooveel van die schilderij; 't meisje is altijd m'n ideaal geweest.... dat weet je.... Ik dacht, Herbert, dat ik je juist 'n bizonder.... voorrecht bewees, door juist jou uit te kiezen voor de figuur van de jonge man.... zeg me nu, wat je zoo hindert.... wat er is in m'n vraag....
- Begrijp je dat niet, riep hij, en richtte bruusk zijn oogen op haar. Begrijp je niet, waarom 't niet kan?.... Dan zal ik 't je zeggen: omdat ik je liefheb.... en omdat iedereen dat weet. O, god, god, wat maak je van mij....
Lydia ging naar hem toe, boog zich zacht over hem heen, en legde haar hand op zijn hoofd.
| |
| |
- En als ik 't je nu heel vriendelijk vraag.... zei ze met haar vleiend-teederste stem, als ik je nu zeg... dat ik 't aan niemand anders heb willen vragen dan aan jou-alleen.... Herbert.... beste.... wil je 't dan niet doen?
Zijn hoofd zonk nog wat dieper neer, maar onder haar hand, die rustte op zijn blonde haar, voelde zij de beweging van neen.
- Herbert, toe, doe me dat pleizier.... Ik zal er je zoo dankbaar voor zijn....
Zij fluisterde nu aan zijn oor; hij voelde de warmte van haar gezicht. En in een snik, dien hij niet kon weerhouden, gaf hij zich gewonnen.
Maar naast Lydia stond de oude vrouw, en legde angstig de hand op haar arm.
- Je mag niet, o, je mag niet.... stamelde zij. Wil dat niet Lydia, 't is verkeerd.... verkeerd....
Maar Lydia keek haar aan en de oude vrouw schokte terug voor dien snellen, fellen blik van haat.
Lydia bukte zich, en weer fluisterde zij aan Herbert's oor.
- Ik dank je, ik dank je, hoor. Je ben goed, je ben lief....
Een volgend oogenblik had hij, verbijsterd over zijn eigen zwakheid, zonder groet de kamer verlaten.
Lydia en haar tante bleven alleen. En dadelijk wendde Lydia zich tot haar tante met hoonender woorden dan zij ooit tegen haar gebezigd had, zoolang zij samen waren.
- Waar bemoeide u u mee? Denkt u, dat ik zelf niet oud en wijs genoeg ben, om te weten wat ik heb te doen. En dacht u dan dat ik als 'n klein kind maar direct naar u luisteren zou?
Zij hoorde zelf het snerpend geluid van haar stem, | |
| |
en zweeg. Maar haar blik bleef met smadelijken hoogmoed op haar tante gevestigd.
Het duurde een paar momenten eer de oude vrouw zich had hersteld. Ach, waarom bezat zij niet de kracht om tegenover Lydia's hardheid met dezelfde hardheid op te treden. Zij kon alleen maar weifelend spreken, bevend en bleek, en Lydia behoefde het niet met zoo cynischen nadruk te verzekeren: zij wist het wel: dat zij niets op haar vermocht....
Toch kon zij niet zwijgen, en zich onderwerpen aan Lydia's verderfelijken wil. Het kind wist het niet, dat zij nog véél meer dan dien van Herbert haar eigen ondergang bewerkte. Zij móest het haar zeggen, en haar smartelijk verdriet om Lydia's behandeling maar weer onderdrukken, en vergeten, vergeten....
- Lydia, zei ze met inspanning. Ik weet zeer goed, dat jij van een ander geen raad aannemen wil. Maar je eigen gezond verstand zal je nu zeggen, dat je naar me luisteren moet. Besef je goed, wat je doet? Wat is de reden, dat je juist 't Intermezzo voorstellen wilt?
- Die vraag bewijst me, dat u 't weet. Maar als u 't verlangt, wil ik het wel met ronde woorden zeggen, omdat u 't zoo graag blijkt te hooren, zei Lydia met wreeden zelfspot. Dat wil ik om André van Haren, om An-dré-van-Ha-ren, begrijpt u, om hem te laten zien, dat er anderen zijn met wie ik kan doen wat ik wil....
- Maar kind, o, kind, herinner je dan niet meer, op die avond, toen hij hier was, en jullie spraken over die schilderij, weet je niet meer, dat je toen zoo bang was, dat hij zeggen zou: u lijkt op dat meisje?...
- Juist daarom, juist daarom, riep Lydia schril. Ik wil hem tarten, ik wil hem uitdagen, ik wil hem toonen, hoe ik kan zijn, maar hem daarna laten | |
| |
merken, dat ik zoo nooit wezen zal tegen hem....
- Doe 't niet, doe 't niet.... Je waagt te veel. Wat je wil doen is hem uiterst antipathiek.... en zal je misschien voor altijd van hem vervreemden.
- Dat zal 't niet, hield Lydia met nerveuse koppigheid vol. Ik weet immers, hoe jaloersch hij is om m'n flirten met Herbert....
- Weet je dat zeker, vergis je je daarin niet, waagde de oude vrouw voorzichtig te zeggen.
- Neen, neen, ik vergis me niet, zei Lydia driftig. Clara van Egmond heeft 't me zelf verteld.... En nu wil ik z'n jaloezie ten toppunt voeren. 't Is m'n laatste troef: sla me die niet uit de hand....
- Je laatste troef. En dan?.... daarna?....
- O, vraag dat niet, zei Lydia gesmoord. Breng me niet aan 't wankelen, aan 't twijfelen. 't Zal goed gaan, ik weet 't, ik voel 't.
- 't Kán niet goed gaan, zei de oude vrouw, zoo beslist als zij durfde. Hij is er de man niet naar, om zich door zoo iets te laten winnen. Je zal 'm voor altijd van je afstooten. O, bedenk, bedenk wat je doet.... Ik weet wel, hoe laag je neerziet op mijn levenskennis. Maar laat je hierin nu eens raden door de intuïtie van mijn ouderdom.... En dan, ik sta hierin zooveel objectiever dan jij.
- En toch zal ik 't doen! riep Lydia onstuimig. Ik zou 't mezelf nooit vergeven, als ik dit laatste niet had beproefd.
- Maar 't is krankzinnigheid! riep de oude vrouw, heftig door angst. Hij is niet jaloersch, o, luister, luister naar me....
- Neen, hij geeft niets om me, en hij zal nooit van me houden. Nietwaar? zoo is 't? riep Lydia opgewonden en met fonkelende oogen. Goed!.... maar dan zal hij toch weten wie hij versmaadt.
| |
| |
- Is er dan niets, wat je terug-houden kan, riep de oude vrouw wanhopig. Wat moet ik zeggen, om je te overtuigen, dat je verkeerd doet, en dat je 't tegenovergestelde bereiken zal van 't geen je verwacht....
- O, niets! zei Lydia, die hoe langer hoe meer geprikkeld werd door dezen tegenstand. Want u kent me, ik doe 't toch.
De oude vrouw vouwde de handen in moedelooze gelatenheid. Zij wist, dat op al haar argumenten Lydia's eenig antwoord het harde, meedoogenlooze: Ik doe 't tóch, zou zijn....
|
|