| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
I.
MET de voorbereidingen van het liefdadigheidsfeest toonde Machteld zich in haar volle fleur. Zij belegde vergaderingen, nu eens te haren huize, dan weer op ‘Egmond’, en het was haar gelukt een groot enthousiasme te verwekken in haar kring.
- Ik wist 't wel, zei ze met haar kinderlijk blij lachje; zoo'n tuinfeest is altijd 'n groot succes, niet alleen wat betreft de ontvangsten, maar ook door 't pleizier, dat de deelnemers er van hebben.
Met hart en ziel wijdde zij zich aan de bemoeiïngen, en ging zóó geheel op in het plan, dat zij het eigenlijke doel, waarom het was opgezet, bijna uit het oog verloren zou hebben, als Lydia er haar niet telkens aan herinnerde. Machteld had volgens haar belofte André van Haren bij zich verzocht, om hem de waardigheid van commissie-lid op te dragen, en hem te vragen, of hij de leiding der muziek-nummers wilde op zich nemen, maar bij hem, ondanks al haar overredingskracht, een zeer ongewillig oor gevonden. Hij had zich op de beleefdste wijze verontschuldigd; zoo iets was niets voor hem, hij achtte zich daar werkelijk niet toe in staat, en om de waarheid te zeggen, deed hij het ook niet gaarne. Natuurlijk gaf Machteld het niet op; zijn verzet maakte het voor haar tot een
| |
| |
aant.
kwestie van trots en zelfrespect, om hem nu juist te overwinnen. Tijdens een groote bijeenkomst op ‘Egmond’ wist zij zóo diplomatisch-overtuigend te praten, dat iedereen het er over eens werd, hoe alleen André van Haren hier the right man on the right place kon worden genoemd. Lydia, die de geheele zaak alweer als verloren had beschouwd, bewonderde haar tact, en begon opnieuw hoop te krijgen. Men werd het er over eens, dat van André's toestemming vrijwel het al of niet slagen afhing, en maakte allerlei plannen om hem over te halen; zouden zij hem een verzoekschrift zenden door allen onderteekend? zou er een deputatie naar zijn huis gaan? maar wéer was het Machteld, die zei:
- Het allerbeste lijkt 't me, als mevrouw van Egmond 't verzoek tot hem richt. Zij is hier de voornaamste persoon. En zij heeft hem bovendien zoo veel gastvrijheid betoond, - zooals trouwens aan ons allen - op 't golf-terrein, dat hij dat zeker wel op de een of andere wijze zal willen reciproceeren. Mevrouw van Egmond kan er dan natuurlijk bijvoegen à plus forte raison, dat wij allen 't met haar verzoek eens zijn.
Machteld had goed gezien. Daartoe uitgenoodigd was André van Haren op de eerstvolgende vergadering op ‘Egmond’ verschenen. Men zag het hem duidelijk aan, dat hij zich niet stugge moeite aan dezen eisch der wellevendheid had onderworpen. Allernaarste jongen, dacht Machteld in zichzelf, nu, als ik Lydia was, dan weet ik niet, op wien ik liever verliefd werd dan op jou. Maar haar aanvankelijk succes vleide toch zoozeer haar ijdelheid, dat zij zich jegens hem een-en-al lieftalligheid betoonde. Ook de andere aanwezige dames omringden hem met zooveel vriendelijkheid dat hij er bijna verlegen
| |
| |
aant.
onder werd, en meer dan ooit wenschte maar niet te zijn gekomen.
Alleen Lydia zat bleek en stil, en mengde zich haast niet in de gesprekken. Een vreemd, ijskil gevoel had haar bevangen; toen zij André voor de eerste maal na dien bewogen middag weer zag; een gevoel van weerzin tegen hem, van weerzin tegen zichzelve, zóo sterk, dat zij dacht: Ik houd niet meer van hem, ik wil niet meer van hem houden, het is uit.
Innerlijk werd zij een weeë leegte gewaar, een donkere leegte; en zij verbaasde zich over haar eigen hartstochtelijkheid, die haar eens naar den dood deed verlangen, omdat hij zich zoo onverschillig betoonde. O, neen, zij wilde geen moeite meer doen, om iets in zijn leven te beteekenen. Alles repugneerde haar; zijn koelheid en háar liefde. Niets kon haar meer schelen, zij was zijn correcte koude, zij was haar eigen wenschen moe.
Toen hij bij de begroeting haar hand nauwelijks vatte, haar in 't geheel niet aankeek, haar in niets onderscheidde van de anderen, had zij niet meer, zooals vroeger, eerst een scherpe pijn gevoeld en dan een gereede verontschuldiging in zijn gepreoccupeerdheid gevonden; iets moois, iets liefs was van haar weg-gevallen, en in haar ziel bleef niets dan een weemoed, die het verlangen in haar bracht, om alleen te zijn, en zachtjes te kunnen schreien....
Toen hoorde zij naast zich een bezorgde, vriendelijke stem, die haar vroeg, of zij hoofdpijn had? En zij schrikte licht, opeens herinnerde zij zich, dat Herbert naast haar zat, en dat hij haar in 't begin had trachten op te vroolijken met de hem eigen opgewekte scherts, maar spoedig gezwegen had. Zij keek hem aan met haar treurige oogen, en er was iets in zijn blik, dat haar trof, een trouwe hartelijkheid, | |
| |
een troost-gevend meegevoel.... alsof.... hoe zonderling en toch hoe reëel was deze gedachte!.... alsof hij haar bitter geheim kende, en zich toch niet van haar afwendde daarom.
En hij werd haar opeens heel dierbaar. En zij bleef hem aankijken met een warme zusterlijke genegenheid, belovend, en tegelijk verwachtingsvol, alsof zij wist, bij hèm den steun te zullen vinden, dien zij om te kunnen leven behoefde. En terwijl zij keek, was het, alsof zij in de diepte zijner oogen de donkere schaduw van een droefheid bespeurde, en om dit leed, dat zij in hem vermoedde, kreeg zij voor hem nog méer sympathie. Hun blikken bleven eenige oogenblikken in elkaar rusten, en zonder dat zij een woord gesproken hadden, scheen het of zij verbond samen sloten, dat van nu aan niet meer verbroken kon worden....
En Lydia merkte, dat een nieuwe kracht haar door de leden voer, alsof een denkbeeld haar was gesuggereerd, dat haar, indien zij er gevolg aan gaf, de overwinning beloofde. Wanneer André zou zien, dat zij met Herbert omging in vriendelijke vertrouwelijkheid, dan werd misschien zijn aandacht op haar gevestigd, omdat.... zijn jaloerschheid werd opgewekt.
Een blosje begon haar wangen te kleuren. Haar oogen verloren hun dofheid en kregen een geanimeerder glans. Zij richtte zich op uit haar lusteloosheid. en mengde zich in de discussiën met de verve en het aplomb, die haar van nature eigen waren. De uitwerking van het zwijgende oogenspel was veel grooter dan Herbert had durven verwachten; een blijde opwinding maakte zich van hem meester; zijn veerkrachtige jeugd deed hem hopen, ondanks wat hij met bijna zekerheid vermoedde, en hij verheugde er | |
| |
zich in, dat zijn intuïtie hem blijkbaar juist had geleid, door dat hij zich, na den laatsten keer, dat zij elkander ontmoetten, toch weer met vriendelijke belangstelling zich haar had toegewend.
André van Haren zal naast de gastvrouw, Clara van Egmond; hij voelde zich niet prettig gestemd, en haast had hij op de lippen, om haar te vragen, hoe zij er toch toe gekomen was, om hem een functie te willen opdragen, waarvoor hij immers ten zeerste ongeschikt was. Maar een enkele blik op haar gezicht en in haar beschroomde oogen, overtuigde hem, dat zij, niet minder dan hijzelf zwichtte voor den drang der omstandigheden. En hij kreeg medelijden met haar; arm vrouwtje, dacht hij, hoezeer is zij misplaatst in deze omgeving; hoe kan haar man haar toch voortdurend dwingen, een rol te spelen, die haar klaarblijkelijk niet voegt. Zij is een persoonlijkheid voor het stille, huiselijke leven, dáar kan haar natuur tot zijn grootste schoonheid ontplooien, maar nooit in de wereld. Zag haar eigen man dit dan niet?
Hij nam zich voor, zooveel hij kon haar taak in dezen te verlichten, en het besef, dat hij op die wijze toch voor zijn gevoel iets nuttigs deed, maakte zijn houding wat minder stroef en gesloten.
- Meneer van Haren moet ons nu helpen met de keuze der muziek-nummers, riep Machteld. Degenen, die zich beschikbaar stellen daarvoor, zijn in de eerste plaats mevrouw van Egmond, dan de dames van Emmen en de Veer, juffrouw van Oudvelt, freule Lichtenberghe, mevrouw Maaslandt.... zijn er nog meer? en de heeren van Teylingen, van Marnix, van Heemstede.... Mevrouw van Egmond zal wel 'n zangnummer op zich willen nemen, zij heeft 'n prachtige stem.
- 'n Zangnummer, zei André van Haren, en keek | |
| |
Clara aan. U is zeker niet gewend in de open lucht te zangen, mevrouw?
- Neen, zei Clara, en had er gaarne bijgevoegd, ik ben zelfs niet gewerd te zingen voor publiek, maar zij durfde niet, om de aanwezigheid van haar man.
- Ja.... De kwestie is: zingen in: de buitenlucht is zeer inspannend en vermoeiend voor wie daaraan niet gewoon is. Ik zou dus in 't algemeen 'n solo willen afraden.
Clara keek hem aan met oogen, zóo vol innige dankbaarheid, dat hij opeens begreep, hoe angstig haar het denkbeeld had gemaakt te moeten optreden. Durfde zij dit dan niet eens te zeggen? dacht hij verbaasd. Zonder dat zij het natuurlijk had gewild, of het zelfs begreep, gaf zij hem op dit oogenblik een diep inzicht in haar huwelijksverhouding....
Clara was nu zeer blij om de tegenwoordigheid van haar man, die thans ‘zelf hooren kon, dat het háar schuld niet was, want dat zij zelfs geen woord van aarzeling of protest had geuit....’ Van Egmond had wel even sterk de wenkbrauwen gefronst, maar, zooals vanzelf spreekt, wilde hij liever dat zijn vrouw in 't geheel niets deed, dan dat haar uitvoering een fiasco was....
- 'n Koortje is iets anders, zei André van Haren. 'n Paar korte, opgewekte liederen maken misschien wel 'n aardig effect. Ik zal wel 's zien.... maar instrumentale muziek voldoet altijd 't beste, voornamelijk koper; maar 'n fluit of 'n hobo gaat óok wel, en dan mandoline, banjo, guitaar, met zang.
Het enthousiasme steeg. Machteld betreurde het, dat het haar aan alle mogelijke muzikale capaciteiten ontbrak, zij zou het zoo ‘gezellig’ hebben gevonden, om mee te doen. Maar ik zal wel iets anders vinden, | |
| |
beloofde zij zichzelve, en ik geloof, dat ik al iets weet....
Nu de verantwoordelijkheid van het muziekprogramma op André van Haren rustte, waren de gemoederen van een ‘zwaren last ontheven’, zooals Lucie van Emmen opmerkte. Wèl vond men, dat hij misschien wat ál te serieus was, want hij ordonneerde dat er een bijeenkomst zou gehouden worden door de executanten waarop hij oordeelen kon, wat zij presteerden, en hij noteerde voorloopig: Philibert van Heemstede voor een flageolet-nummer; de dames Lichterberghe, van Oudvelt, van Emmen en de Veer voor mandoline en zang; de heeren van Teylingen voor een duo.... waarover zij met elkaar nog eerst wilden beraadslagen.... Hij stond op, en kwam bij de verschillende deelnemers vragen naar wat volgens hun eigen meening hun ‘succes-nummer’ was, en teekende alles op; toen hij Lydia naderde keek zij hem aan met zóo'n fellen blik, dat hij zich opeens iets herinnerde: had hij niet gezegd, dat hij graag eens muziek wilde komen maken? Ja.... hij vergat dit natuurlijk weer door zijn gewone verstrooidheid.... en het meisje, gewend aan overbeleefde hoffelijkheid, nam dit wat euvel op. Enfin, hij zou trachten het goed te maken.... zij had bij haar bezoek werkelijk een aangenaman indruk bij hem nagelaten.
Hij ging even bij haar zitten. En onmiddellijk verzachtte zich Lydia's gezicht; het werd van zoo'n boeiende, bijna magnetische schoonheid, dat hij onwillekeurig zwijgend naar haar bleef staren. Lydia wist, dat zij er bizonder goed uitzag: hoe blank haar hals zich afkleurde tegen de omlijsting van het mauve voile kleed, dat als met losse bouquetjes viooltjes was overstrooid; zij vóelde haar kracht, - en haar gepassioneerd temperament deed haar, als altijd, de | |
| |
waarde van dit samenzijn overschatten. Van de diepste droefheid steeg zij eensklaps naar het jubelendst geluk.... en zij glimlachte hem toe met haar warm-rooden mond, en: zeg nu, zeg nu, wat ik wil hooren.... vroegen haar flonkerende oogen. En hij sprak:
- Ik heb 't in de laatste dagen heel druk gehad met m'n boek en andere dingen, zoo druk, dat ik me zelfs 't genoegen heb moeten ontzeggen met u te komen musiceeren. Zou 't u schikken deze week? liefst op 'n avond. Overmorgen? Heel graag.... overmorgen dan.
Hij teekende den datum aan, en verliet haar met een buiging en een glimlach, om verder te gaan. Even hinderde het Lydia, dat hij het noodtg had van deze afspraak notitie te houden, maar zij werd boos op zichzelve om haar susceptibiliteit: hij had het immers zoo druk met zijn boek en andere dingen.... Zij ademde diep in haar gevoel van verlichting en dankbaarheid, en uit heel haar houding bleek zulk een triomfantelijken trots, dat Herbert er sterk door werd geïmpressionneerd, en hij, toen André van Haren hem naar zijn beste nummers kwam vragen, niets kon antwoorden dan: Mijn neef Dick kan u alles zeggen.
Maar het volgend moment was hij weder bedaard. En hij dacht: mijn god, is dat meisje dan blind, dat zij de volkomen koele onverschilligheid van dien man niet ziet? Zoolang zij hier tezamen zijn, zijn zijn oogen geen enkelen keer naar haar toegegaan, zooals ik de hare telkens naar hèm zag doen. Neen, hij heeft haar niet lief.... wat meer zegt, hij zal nooit van haar houden....
En Lydia, toen zij Herbert weer aankeek, verbaasde zich erover, zijn blik van straks, die vol toewijdenden troost was geweest, niet veranderd te zien. Een onhei- | |
| |
melijke aandoening mengde zich in haar gevoel van overstelpend geluk.... maar zij lachte, overmoedig en blij. Voor dit oogenblik was zij tevreden in niets méér verlangen. Hij kwam.... hij zou komen.... een geheelen avond zou hij vertoeven in haar intieme sfeer.... en zij zou wel zóo weten te zijn, dat hij zijn bezoek hervatte. Zij twijfelde niet aan de kracht van haar charme....
Alexander van Egmond praatte met Frédérique van Oudvelt. Zij beloofde op den dag van het feest haar drie kleine jongens mede te brengen. Hoe jong zij ook waren, zij zouden zich heel verdienstelijk maken, bijvoorbeeld door het verkoopen van programma's; dat hadden zij juist nog onlangs bij de liefdadigheidsmatinée van freule Rosenhagen zoo allerliefst en aardig gedaan.... Vooral de jongste, Charlot, was buitergewoon handig geweest, door de drukste groepen schoot hij bewegelijk heen met zijn lenig figuurtje, en zijn helder-hoog stemmetje: Programma's, heeren! werd overal gehoord.
Haar gezicht verteederde zich steeds tot een bekorende schoonheid, wanneer zij over haar jongens sprak. En Alexander, ofschoon hij bij haar woorden een schrijning van ontbering voelde, werd op vreemde wijze gedwongen haar altijd naar haar kinderen te vragen.
- Ja, zei hij, brengt u ze mee; waarom brengt u ze niet altijd mee, als u Clara bezoekt. Er mag hier wel eens wat vroolijkheid en gelach binnen komen, 't huis is te stil, te stil.
Maar alsof deze woorden hem tegen zijn wil waren ontsnapt, ging hij dadelijk op een ander onderwerp door. Doch in Frédérique's ooren klonken zij nog na, als een onwillekeurige klacht: 't huis is te stil, te stil. Hij had gelijk. Er werd iets gemist in deze omgeving, | |
| |
waardoor het huis kil en leeg en donker leek, - en dat toch niet alleen zijn oorzaak vond in het feit, dat er geen kinderen waren. Ofschoon door geen enkele omstandigheid die gedachte als waarheid werd bevestigd: het huwelijk tusschen deze beide menschen was geen harmonisch huwelijk, - het vrouwtje was niet gelukkig, en ook de man was het niet.... Hoe zonderling, waar men toch tegelijk gelooven moest, dat zij veel van elkander hielden....
Maar de rumoerige drukte om haar heen, belette haar verder te denken. Een denkbeeld werd geopperd of niet eenige meisjes een dans uitvoeren konden. En wat dacht men van tableaux?.... Dàn moest er vooral gezorgd worden voor veel, véél reclame. Advertenties in alle Haagsche bladen, groote affiches, liefst met een teekening, aan de houten borden en zuilen; alle kennissen moesten belast worden met den verkoop van kaarten in hun particuliere omgeving; en winkeliers verzocht om de affiches in hun étalageramen op te hangen, wat deze gewoonlijk graag en gewillig doen....
Zelden was er op Egmond een zoo geanimeerde bijeenkomst geweest. En tot haar droefheid bemerkte Clara, hoe eenzaam zij zich bleef voelen in dit groote gezelschap. Zij vond nergens aansluiting; en hoewel men, uit beleefdheid, haar ‘presidente’ noemde, en hoezeer zij haar best ook deed, het was haar onmogelijk zich geheel te geven, zooals de anderen deden; en met angst zag zij de volgende dagen tegemoet, als zij telkens genoodzaakt zou zijn, vergaderingen en repetities bij te wonen, - o, waarom kon zij toch niet met hart en ziel opgaan in het gezelschapsleven, zooals bijvoorbeeld mevrouw Westermarck; waarom ging er geen wisselende stroom van haar naar de anderen uit; waarom bleef zij zich geïsoleerd gevoelen, | |
| |
ondanks tegemoetkoming en vriendelijkheid, zooals haar op het oogenblik toch werd betoond.... En dat niettegenstaande de woorden van haar man, - die haar geen kracht gaven, maar haar neerdrukten als een obsessie: Ik vertrouw je, je wéét wat ik van je verwacht....
| |
II.
In Lydia's groote, koele kamer brandden de electrische lichten met kalm-helderen schijn. De zachte zomeravond stond donkerblauw voor de opengeslagen ramen, en Lydia geloofde, nog nooit met deze intensiteit de schoonheid van het komend nachtelijk uur te hebben gevoeld. Het was volkomen vredig en stil in haar; maar niet door een afwezigheid van sentiment; integendeel, de gevoelens van wilde vreugde bruisten telkens met stormend geweld in haar omhoog, maar zóo harmonisch waren zij, dat zij tegelijkertijd haar een subtielen, serenen vrede gunden.
Wat zou er, dacht zij in dwepende tevredenheid, kunnen gaan boven dit sloorloos luisteren naar hem, terwijl de klanken der viool haar hoofd doorzongen, en zij het diepe besef had, dat hij daar stond, bij haar, in haar eigen kamer, die voor altijd zou gewijd zijn daardoor....
In een hoek van de canapé zat klein en bleek de oude tante Davina. Bij den eersten oogopslag had zij gezien, dat de jonge van Haren hier niets anders dan een beleefdheidsbezoek brengen kwam, en een donkere onrust had haar om Lydia bevangen, wijl deze niet in staat was geweest haar overweldigende, trotsche blijdschap te verbergen. Hij heeft haar niet lief.... dacht de oude vrouw in bittere vrees, want | |
| |
zij kende Lydia en haar hartstochtelijkheid, - als zij teleurgesteld werd, zou haar wanhoop verschrikkelijk zijn....
Een huivering van mededoogen gleed door haar heen. Hoe kon zij het kind behoeden voor de smart der ontgoocheling.... zou zij haar durven voorbereiden? Zij geloofde dat zij het moest....
Maar Lydia, hoeveel zij ook van haar hield, - want dit bleek haar in alles - scheen zich over deze omstandigheid wel zeer moeilijk tegen haar te kunnen uiten. Zelfs het bezoek, dat zij den jongen man had gebracht, verzweeg zij voor haar. Waarom? Dacht je dan, kind, dat ik je niet zou kunnen begrijpen, je zou tegenwerken misschien? vroeg zij zich smartelijk af. Je zou me zoo blij maken met je vertrouwen, en wellicht zou ik je kunnen helpen met mijn levensinzicht, en.... je mijn resignatie leeren....
Zij keek liever niet naar Lydia, wier voortdurend in verrukking op den jongen kunstenaar gerichte oogen, haar beangstigden, en haar een pijn gaven, die haar het hart kloppen deed met nerveusen, bonzenden slag. Maar zij moest weer haar aandacht geven aan het gesprek, want helaas, de jonge man vergat haar niet, en richtte evenzeer als tegen Lydia, het woord tot háar.
Hij sprak van het liefdadigheidsfeest, en hoe hij zich aan de functie van commissaris niet had willen onttrekken, en hoopte zijn taak goed te zullen vervullen, maar hij zeide, dat hij er erg tegen opzag, en blij zou wezen, als alles voorbij zou zijn.
Een eigenaardig glimlachje kwam om Lydia's lippen, half van spijt en half van triomf. Zij voelde zich vanavond niet bevangen door een drukkenden schroom, zooals dien middag bij hem, de tegenwoordigheid van haar tante gaf haar losheid en moed, en | |
| |
zij durfde haar meening geven in lachende scherts.
- U neemt alles zoo serieus op, meneer van Haren. Wij allen vinden deze dagen zoo in-gezellig. En we zijn zoo blij ons aan uw leiding te mogen toevertrouwen. U doet er 'n goed werk mee, heusch. Wat zouden we beginnen zonder u?
- Och....
- Neen, zegt u nu niet ‘och’.... Zonder u zou alles zoo'n beetje verloopen in Spielerei, nù hebben we kans, dat er misschien nog wat degelijks van komt. Wat zegt ú, tante.
- Zeker, daar heb je gelijk in.
- Maar 't is moeilijk en niet heel aangenaam voor mij, zei André van Haren. Ik ben eigenlijk wat men noemt ‘'n kamergeleerde’, en voel me in groote gezelschappen nooit goed thuis....
En toch, dacht Lydia in heimelijke zegepraal. Toch ben je, zonder dat je 't weet, door mij uit je kamer gelokt... en zal ik je nu 'n tijdlang dagelijks ontmoeten.... O, je moest het eens weten!
- Maar, zei hij, ik heb toegestemd, terwille van mevrouw van Egmond, om haar taak 'n beetje te helpen verlichten, Dat is 'n vrouwtje, om medelijden mee te hebben, vindt u niet? Ze is zoo absoluut misplaatst in haar omgeving....
- Och, ja, zei Lydia achteloos.
- Je krijgt bij haar bepaald 'n beklemd gevoel, ik vind niet, dat haar man veel tact tegenover haar betoont.
- Hij is ook wel in 'n moeilijke positie, zei Lydia. Van Egmond heeft haar opgeheven uit 'n lagere stand, nu blijkt 't dat zij zich in haar nieuw milieu niet weet te gedragen....
- Niet weet te gedragen? Mij dunkt haar manier van doen, haar toon, haar uiterlijk is onberispelijk,
| |
| |
aant.
volkomen wat men salonfähig noemt.... men onderscheidt haar in niets van de ‘vrouwen van stand.’
- Nu ja, dat wel, zei Lydia, een beetje ongeduldig, omdat hij het niet met haar eens was, maar iedereen ziet toch, dat zij zich hopeloos niet-thuis voelt in haar omgeving, en dat moet voor 'n man als van Egmond allesbehalve aangenaam zijn.
Zij veranderde het onderwerp van gesprek en bracht het op muziek en vroeg of hij Debussy's; Il pleure dans mon coeur.... niet aanbiddelijk vond. Zou hij haar vragen dat eens voor hem te zingen? neen, hij dacht daar natuurlijk niet aan, de lieve, verstrooide jongen, maar hij wist ook niet, dat zij dit lied opzettelijk voor dezen avond had ingestudeerd.... O, zij vond het zoo zalig lief van hem, dat hij zoo naïef nooit inging op een verborgen vraag, dat hij die argeloos niet begreep....
- U hebt zeker wel, vroeg hij, de voorstelling van Royaards ‘Gijsbreght’ met de Diepenbroeksche muziek bijgewoond? Dat is voor mij 'n unieke avond geweest. 't Was als 'n droom.... voor mijn gevoel waren werkelijk de oude tijden herleefd. Niets verstoorde de harmonie, en de muziek verhoogde de suggestie.... Ik zal 't nooit vergeten.
- Ik was ook geheel onder de bekoring, zei Lydia, verheugd, dat zij deze sensatie op dezelfde wijze als hij had beleefd. Het sobere, mooie decoratief, de welgekozen kleeding, 't doorvoelde spel.... alles werkte mee, om de indruk volkomen te maken.
- Om bij Vondel's verzen muziek te durven geven, moet men wel 'n heel bizonder mensch zijn, en heelemaal geleefd hebben in Vondel's geestelijke sfeer. Diepenbrock, de ‘sterke, ranke geest’, zooals ik hem ergens hoorde noemen, is daar wèl de kunstenaar voor gebleken. Hij heeft de betoovering geen oogenblik | |
| |
verbroken, neen, die voortdurend verhóógd. O, ik ben 't volmaakt eens met de muziek-beoordeelaar, die sprak van ‘de noblesse in de devotie’ en de ‘devotie in de noblesse’ van Gijsbreghts muzikale motieven.
- En onvergetelijk is mij ook bijgebleven, zei Lydia, de stem van Gerard Zalsman, als Vader Gozewijn. Die stem.... ik weet niet, of ik ooit zoo'n treffend mooi geluid heb gehoord. Er was iets in van het sonore, het breed-gedragene van een koraal....
Het loopt met Amsterdam, gelijk gij hoort ten ende,
En wij verwachten deel aan d' algemeene elllende,
't En zij, dat elk van ons zich dadelijk verzie;
Voor mij, 'k ben oud en traag, mij voegt niet dat ik
- Maar Royaards zelf heeft ook 'n zeer klankvolle, geluidsrijke baryton....
- En de stem van mevrouw Royaards als Badeloch, met haar teeder timbre en haar zuiver-gevoelige nuanceeringen, vond ik 'n genot voor de ooren, zei de oude dame.
- Ja, wat was alles mooi.... zei Lydia, in bewonderende herinnering verloren. Hoe nobel-eenvoudig was de Rey der Maagden, hoe lenig-gerhythmeerd, hoe vloeiend bewogen.
- Misschien staat voor mijn gevoel de Rey van Burghzaten nog hooger. Dat vier-stemmige a capellakoor, met de fijngevoelige innige teederheid, klinkt nog altijd in mij na. 't Is ook wel een der mooiste Reyen van Vondel.... en 't culminatie-punt in Gijsbreght, die als 't ware één groote lofzang is op de zegening van 'n gelukkig huwelijksleven. Wist u, dat Vondel in Badeloch zijn eigen vrouw verheerlijkt heeft? Haar kloeke zorgzaamheid, haar kracht, haar
| |
| |
aant.
liefde? Zij was kort voor hij dit treurspel schreef, gestorven; in een vers noemt hij haar ‘Kreüsa’, en in het voorspel van de Gijsbreght zegt hij:
Vrouw Badeloch, die op Kreüsa slaet....
Hij sprak nog voort en Lydia luisterde, gevangen in aandachtigen eerbied; elk woord van hem ving zij op en bewaarde zij diep in haar ziel, om later in eenzaamheid van de herinnering te kunnen genieten. Zijn technische kennis van muziek was, bleek haar, veel grooter dan de hare, en zij zweeg dus maar, om hem dit niet te laten bemerken, Wat zal ik veel van hem kunnen leeren, dacht zij, als.... als later....
Een gloeiende blos bedekte haar wangen bij deze overweldigende gedachte. En haastig, hem bijna in de rede vallende, begon zij te praten, en zeide, dat het muzikale leven in den Haag zoo ongemeen rijk en bloeiend was, en dat men hier van alles uit de eerste hand kon genieten, zoo laatst ook Elektra.... Hebt u Elektra gezien?
- Ja, maar als ik 't zeggen durf, - 't beviel mij niet. 't Was mij te woest, te hartstochtelijk, te geweldig. Wat 'n contrast met de diepe, serene harmonie van de Gijsbreght.... Ik had 't gevoel, of ik door 'n hooge, bruisende branding was heen-gegaan; de golven sloegen met donderend gedruisch over me heen, aldoor over me heen.... zoodat ik me verlicht voelde, toen ik eindelijk verlost was van 't overmatig, stormend geluid.
Lydia waagde het niet te zeggen dat zij de opera prachtig gevonden had. Dat zij nog dagen en dagen lang gehoord had Elektra's:
| |
| |
hoezeer zij bewonderde de motieven van Elektra's wraakzucht,
haar haat,
haar vernedering,
en het statige thema van haar zich weer oprichten in koninklijkheid;
| |
| |
aant.
En zij waagde het nog veel minder te verklaren welk een sidderende vreugd haar Salomé had gegeven. Hoe zij innerlijk trilde bij de zwoele melodie van de woorden der Syrische prinses:
Pourquoi le tétrarque me regarde-t-il toujours avec ses yeux de taupe sous ses paupières tremblantes?.... C'est étrange que le mari de ma mère me regarde comme cela. Je ne sais pas ce que cela veut dire.... En dan het perverse, heimelijk-voldane: Au fait, si, je le sais. En het lokkend-uitdagende tot den jeugdigen Syriër: Je suis sûr que le tétrarque a peur de lui.... Est ce que vous aussi, Narraboth, est ce que vous aussi vous en avez peur?.... En haar zinnelijke bekantenis tot Jokanaan: Je suis amoureuse de ton corps. Ton corps est blanc comme les neiges qui couchent sur les montagnes, comme les neiges qui couchent sur les montagnes de Judée et descendent dans les vallées... Il n'y a rien au monde d'aussi blanc que ton corps... - Laisse moi toucher ton corps!...
Met sensueele kracht werkte de welluidendheid der taal op haar in. Zij kende geheele gedeelten van het stuk uit haar hoofd; de klankrijke lyriek was als muziek in haar oor....
André van Haren was opgestaan, om de aan de wanden hangende schilderijen te bekijken; Lydia leunde terug in haar stoel, en zag verrukt hem gaan. Zij vond er iets zeer verheugends in, dat hij zich zoo vrij durfde bewegen, maar opeens schrikte zij: hij was blijven staan voor het ‘Intermezzo’ van Krausz. Snel rees zij op, en trad naar hem toe.
Hij zeide niets, en juist dát hij niets zeide, verontrustte haar. Toen keek hij van de schilderij naar haar en van haar naar de schilderij.
- Neen, zei ze, met een nerveus lachje, ik lijk niet op deze vrouw, of vindt u van wel?
| |
| |
Hij aarzelde een seconde, alsof hij niet wist wat te antwoorden. Toen zei hij langzaam:
- O, neen, uw uiterlijk heeft niets van het hare.
Eén moment voelde Lydia een felle, haar overduizelende teleurstelling. Was dan al haar trachten, om een geestelijk-onschuldig meisje te lijken vergeefsch?.... Maar hij ging al voort:
- En innerlijk? daarover mag ik geen oordeel uitspreken. Zoover ik u ken, geloof ik 't niet. Maar juist daarom verbaas ik me over uw keuze van dit stuk. Waarom wilt u de schijn aannemen, alsof u met dat horreur van 'n meisje sympathiseert?
- O, riep Lydia opgewonden, verbeeld u, dat je met alle onderwerpen van de schilderijen, die je bezit, zou moeten sympathiseeren! Dan zou je in je kamer nooit bijvoorbeeld 'n Jan Steen mogen ophangen met drinkgelagen of vechtpartijen, of 'n tooneel van 'n veldslag of van 'n schipbreuk, of van 'n verdrinkende Ophelia, of van 'n struikroover, of van.... van.... Dit stuk bewonder ik om de kracht van de kunstenaar, de techniek, de kleur....
- U hebt gelijk, en ik heb ongelijk, stemde hij dadelijk toe. U neemt me niet kwalijk? maar ik werd 'n oogenblik te sterk getroffen door 't onderwerp.
Lydia voelde zich vreemd afgemat na dezen korten woorden-strijd. In een ommezien van tijd had zij de meest verschillende gewaarwordingen doorleefd; eerst angst, toen de spanning bij zijn aarzelen, daarna de spijt om zijn strenge veroordeeling van dat ‘horreur’ van 'n meisje, en eindelijk haar verdediging... Vooral ook had haar zeer ontroerd zijn: En innerlijk? daarover mag ik geen oordeel uitspreken, totdat hij het weer eenigszins goed maakte, door er op te laten volgen: Zoover ik u ken, geloof ik 't niet.
Zij beheerschte zich echter, en zeide op kalmen toon:
| |
| |
aant.
- Dit is het soort vrouw, dat u 't meeste verafschuwt, is 't niet?
- Ja, stemde hij gereedè toe. Ik moet u zeggen, 't is me altijd onbegrijpelijk hoe 'n vrouw zoo kan verworden. Met ‘das ewig Weibliche’ wordt alles aangeduid wat zacht, rein en goed, vooral goed is. Wat is de reden, dat de moderne vrouw pervers is en geraffineerd, tot in 't krankzinnige toe? dat er bij haar van 't eeuwig vrouwelijke niets, niets is overgebleven?
Bij ieder ander man zou Lydia dit een welkome gelegenheid zijn geweest, om hartstochtelijk haar stelling op te werpen, dat het, ‘eeuwig vrouwelijke’ altijd verkeerd was opgevat, dat de vrouwelijke natuur was samengesteld uit de factoren: coquetterie, egoisme, heerschzucht, hartstocht, trots, - en dat daarom de vrouw de wereld, de geheele wereld bedwong. En dat het door alle tijden heen zoo was geweest, en altijd zóo blijven zou: dat de mán door de vrouw werd overwonnen. Nu zeide zij:
- Ik geloof niet, dat de moderne vrouw veel anders is dan de vrouw van vroeger eeuwen. Denkt u maar 's aan Klytemnaestra, of Lady Macbeth, of Catharina van Rusland, of Koningin Elisabeth, of Catharina de Médicis, of.... wie zal ik nog meer noemen....
- Dat antwoord is 'n teleurstelling en 'n troost tegelijk, zei hij. Ik weet niet, wat ik liever doe; vragen: L'âme douce, l'âme adorante des lis divins, - u kent zeker wel dit lied van Debussy - où donc les vents l'ont ils chassée cette âme adorable des lis?.... of berusten in 't feit, dat er nooit 'n ‘âme adorable des lis’ heeft bestaan.
- Zoo erg heb ik 't niet gezegd, glimlachte Lydia. Mijn opinie, als u die vraagt, is deze: dat in alle eeuwen er goede èn slechte vrouwen hebben bestaan: dat de goede vrouw van tegenwoordig niet beter, maar | |
| |
dat ook de slechte niet slechter is dan de vroegere.
Haar tante bewonderde den bedaarden tact, waarmede Lydia dit moeilijk gesprek wist te voeren. Zij had deze uren nog niets verheugends voor Lydia bespeurd, en haar hart werd zwaar.
Ook het verdere van den avond viel er niets voor, wat haar terwiile van haar arm kind verblijden kon; en toen, na André's vertrek, Lydia zich tot haar wendde met een stralend gezicht:
- Wat was 't 'n heerlijke avond, vond u niet? zeg, vond u niet?
was zij in grooten twijfel, wat zij antwoorden moest. Verwachtte Lydia van haar, daar haar vreugde maar voorgewend was, dat zij haar bemoedigen zou door van harte toe te stemmen? Of was Lydia's blijdschap ongeveinsd, en werd het dus noodig, om haar hoop te temperen, opdat zij in haar verwachtingen niet verpletterend werd bedrogen?....
- Wat was hij aardig, ging Lydia in zelfopwinding voort; zoo huiselijk gezellig en vriendelijk; o, ik geloof zeker, dat hij zich hier wel thuis voelde.... Zeg u dan toch iets.... viel zij eensklaps ongeduldig uit, en stampte bijna met den voet van drift.
De oude vrouw begreep, dat zij móest spreken.
- Hij was.... zeker, hij was heel aardig. Of aardig....wat verstaat men daaronder.... ik moest misschien liever zeggen onderhoudend; hij heeft heel aangenaam gesproken en ons veel interessants verteld.
Een felle, onberekenbare toorn deed Lydia zich de handen tot vuisten ballen. Zij was op het punt de kamer te verlaten en naar haar slaapvertrek te gaan, zonder groet, zonder woord. Wat had haar tante er aan, om met één slag al haar blijheid te vernielen, - haar aan te toonen, dat haar vreugde.... verblinding was.... o, hoe zou zij haar tante hebben liefgehad, | |
| |
hoe zou zij haar onstuimig hebben gekust, als deze haar lachend had geplaagd met een schalksche allusie.... maar neen: ‘hij was heel onderhoudend’; ‘hij heeft veel interessants verteld....’
Zij wierp een boozen korten blik op haar tante, vóór zij ging. Maar die enkele oogopslag was voldoende, om haar als met een schok te doen begrijpen: haar tante kende haar geheim; zij wist, dat André miet van haar hield, en zij had medelijden met haar....
Met een half-bedwongen kreet liet zij zich neervallen op de canapé, en verborg haar hoofd in haar armen; want zij voelde zich plots ten diepste vernederd. En eensklaps barstte zij los in snikken, die zij niet kon bedwingen; elke snik deed haar zichzelve nóg erbarmelijker weten en dan schreide zij weer om haar erbarmelijkheid.... De zachte aanraking harer tante, die haar een stille hand op het hoofd had gelegd, was haar ondragelijk; waarom liet zij haar niet alleen met haar pijn?
Maar een stem, die hoe langzaam en rustig ook, haar toch tot luisteren dwong, zeide:
- Kind, je vindt 't niet tactvol van me, dal ik blijf. Je zou liever alleen willen zijn met wat je je ‘vernedering’ noemt. Maar waarom? En waarvoor is mijn leven nog van nut, als ik jóu niet wal helpen kan? Sluit me niet uit.... heb geen gêne voor mij, die, hoe ongelukkig jij je ook misschien mag voelen, in jou toch altijd nog 'n ver boven haar bevoorrechte, 'n door 't lot begenadigde ziet....
Lydia, altijd zoo sterk vatbaar voor indrukken, maar nu nog impressionabeler door haar eigen ontroering, greep zonder op te zien de hand harer tante en drukte die.
- Och, kindje, als ik jou zoo zie treuren en lijden, dan denk ik wel eens: wat is zij rijk, om | |
| |
over een niets zóó bedroefd le kunnen wezen....
- Een niets? vroeg Lydia. En zij hief het van schreien warmroode gezicht uit de kussens op. Maar u gelooft toch niet, dat hij van me houdt, is 't wel, is 't wel?
- Ik weet 't niet, zei de oude vrouw voorzichtig. In elk geval nú nog niet.... Maar doe je wel goed, de zaken zoo te forceeren, alles opeens te willen, waarom niet af te wachten, of misschien....
- Af te wachten! brak Lydia uit. Ik wil niet, ik kan niet wachten! Nu, nu wil ik 't geluk, nu ik nog jong ben, wat geeft 't me later, als ik zóó door 't leven ben gedesillusioneerd, dat ik met alles wat ik krijg tevreden zal zijn. Morgen kan ik sterven, vandáag wil ik 't geluk. En u hebt me toch zèlf op u gewezen, als 'n voorbeeld, dat ik niet navolgen moest, niet altijd dulden, berusten, maar zelf aangrijpen, de omstandigheden dwingen naar mijn wil....
- Zeker, zeker.... maar zooals ik heb gedaan, en zooals jij nu doet, dat zijn de beide uitersten. Daartusschen ligt de middelweg; ook met te groote voortvarendheid, met te veel ongeduld, kan je wel eens niets bereiken.
- Ach, u weet niet, hoe ongeëquilibreerd ik ben, zuchtte Lydia. Kom, laten we maar eens samen praten, en zij liet haar tante naast zich zitten op de canapé. Lieve.... lieve..... ach, ik voel me soms zoo zwak en dwaas, help me maar een beetje op weg met mezelf.
- Ik wil niets liever, dat weet je wel; maar.... ik wil me natuurlijk niet bemoeizuchtig opdringen, en daarom zweeg ik....
- Maar had u dan al lang iets geraden? vroeg Lydia beschaamd. Gelooft u dan, dat anderen óok..
- O, neen, daar behoef je niet bang voor te zijn. | |
| |
't Is natuurlijk m'n groote belangstelling in jou, die m'n intuïtie scherper maakt. We zijn immers altijd samen, en ik zie je in al je stemmingen.
- Maar zegt u mij dan, vroeg Lydia, hunkerend naar een hoop-gevend woord, acht u 't volslagen onmogelijk.... u doet zoo medelijdend, - dat.... dat hij nog wel eens van me zou houden?
Als zij nu antwoordde, zooals zij waarschijnlijk, neen, zéker antwoorden moest, dan zou zij zeggen: ‘Ja, dat acht ik onmogelijk. Hij is niet de man, die 'n meisje als jij lief krijgen zal. Maar dat kon zij niet; zij was laf uit liefde....
- Wie kan daarover iets met zekerheid zeggen? Ik weet alleen dit: dat hij op 't oogeniblik nog niet verliefd op je is.
Een machteloosheid doorsloop Lydia's zenuwen. Zij wist het, zij wist het. Maar haar koppige hoop wilde zich niet laten verslaan.
- Maar hij is toch gekomen, pleitte zij. Hij zei, dat ik hem genoegen had gedaan met zijn violen te bezichtigen.... hij heeft viool gespeeld voor ons alleen; hij zei.... hij zei....
Zij vond opeens niets meer, wat voor haar illusie pleiten, wat haar rechtvaardigen kon; zij zweeg gebroken.
- Hij was vriendelijk en rustig, zei de oude vrouw, maar ook niets meer. Hij heeft geen woord gezegd, dat buiten de maatschappelijke conversatie ging. Hij sprak over muziek en nog eens muziek....
- Maar hij heeft toch ook gezegd: dal ik niet leek op dat meisje van Krausz, viel Lydia haar in de rede, en hij moest me gelijk geven, in wal ik zei over de vrouw....
- Ach ja, zei haar tante met een zucht. Maar laat ik je mogen waarschuwen om niet te veel gewicht te | |
| |
hechten aan dergelijke woorden. Wat beteekenen ze?
- Tante, zei Lydia gesmoord, sla me niet zoo neer. Ontneem me niet alles. U denkt er goed aan te doen, natuurlijk, omdat u mij niet wilt vleien met valsche hoop; maar als u op dit oogenblik me zelfs m'n illusie ontneemt.... en ik later in alles teleurgesteld word, wat heb ik dan ooit gehad?
Haar stem klonk zóo smartelijk, dat haar tante, een moment te pijnlijk getroffen, niet antwoorden kon. En Lydia ging voort:
- Ik zou zoo gelukkig zijn geweest, als u me vanavond had opgebeurd met woorden van appreciatie over zijn gedrag, als u me lief had geplaagd met mijn ‘conquête’, als u wat overdreven had, in wat u de beteekenis geloofde van zijn bezoek.... Dan was ik gaan slapen, lachend, zalig.... en later had ik iets om met dankbaarheid en verteedering aan terug te denken.... nu heb ik niets.... niets.
- Ach, vergeef me, ik ben te serieus; ik ben in 't werkelijke leven niet tactvol, niet practisch genoeg. Ik verbeeldde me, dat 't beter was je geen hoop te geven, dan 'n hoop, die.... misschien toch niet kan worden vervuld. Kind, jij voelt je nu ongelukkig, omdat je iets mist, wat je verlangt.... maar.... denk je 's even in mijn toestand in: ik heb m'n heele leven alles ontbeerd, waarzonder 'n vrouw nu eenmaal niet leven kan. En nu ik eindelijk 'n doel heb gekregen, namelijk te zorgen voor jou, nu blijkt 't me dat ik niels voor je vermag, dat ik je wenschen niet vervullen, je geen leed besparen kan, en ik voel me nutteloos, overbodig....
Lydia nam even haar tantes hand in de hare.
- Ik heb u altijd noodig, zei ze lief.
Maar te veel was zij in haar eigen zware gedachten verdiept, om geheel doordrongen te worden van het | |
| |
tragische in de klacht der oude vrouw. Zoozeer beheerschte haar eigen gevoel al het andere, dal zij dadelijk weer vroeg:
- Maar u is er nu zoo van overtuigd, dat hij niet van me houdt, - maar gelooft u dan, dat hij houdt van een ander?
De oude vrouw dacht na.
- Neen, zei ze langzaam. Ik heb hem aan niemand eenige bizondere attentie zien wijden.... neen, aan niemand.... behalve aan....
- Aan wie?!
- Aan mevrouw van Egmond misschien.
- O! Aan Clara? Nu ja!
- Op de vergadering laatst op Huize Egmond viel 't me al op, dat hij belang in haar stelde. En nu, vanavond sprak hij met veel sympathie over haar; hij zei zelfs, dal hij alleen ter wille van haar had toegestemd om mee te doen aan 't liefdadigheidsfeest.
- Nu, en wat zou dat? vroeg Lydia luchtig. Zij moest zelfs lachen. Tante, tante, weet u wel, wat u doet? U verdenkt André, de meest rechtschapene, ouderwetsch degelijke, ervan, 'n verboden neiging te koesteren voor.... 'n getrouwde vrouw.
- Zooals je 't zegt, klinkt 't zeker heel dwaas. En ik acht van Haren volstrekt niet de man, om toe te geven aan 'n ‘verboden neiging’; zoodra hij die zich bewust wordrt, dan zal hij er met alle macht tegen strijden, en er aan Clara zelf niets van laten merken. Maar.... dat is 't hier niet.
- Wat is 't dan wèl?
- Wil je dat ik 't zeg?
- Ja! natuurlijk, natuurlijk!
- Als hij 't type van Clara, de soort vrouw, die zij is, 't meeste acht, en 't meeste met háar sympathiseert, dan.... dan....
| |
| |
- Dan zal hij niet haar contrast, dan zal hij nooit mij liefkrijgen, zei Lydia hard. Dat wou u zeggen, ik begrijp u.
De oude vrouw zweeg.
- En toch, zei Lydia, toch geloof ik m'n zaak nog niet verloren. Ik ben niet zoo zacht als Clara, maar.... ik ben ook niet zoo onbeduidend als zij. Ik ben niet minder mooi, misschien mooier. Ik heb m'n afkomst vóor en ik ben niet getrouwd. En.... ik heb hem lief.
En met een zwak lachje voegde zij er bij:
- Ik zal niet zeggen: ik zal mijn doel bereiken. Dat zou misschien 't noodlot tarten zijn. Maar gelooft u niet, als u overweegt, wat ik hier heb gezegd, - dat ik toch nog wel hopen mag?....
|
|