| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
I.
TOEN Lydia op de stoep stond van André van Haren's huis, waar hij woonde op het Bezuidenhout, was zij zóo nerveus, dat zij de hand, die zij reeds hief naar de electrische schel, weer vallen liet, in besluitelooze vrees. Nog kon zij terug-gaan en het waagstuk niet wagen. Het waagstuk, waarbij zij alles kon winnen, maar ook alles verliezen.
Toen, vóor zij den tijd had gehad, om nog eens te overdenken, en haar besluit te wijzigen, had zij zichzelve gedwongen te bellen, en bijna op hetzelfde oogenblik werd de deur voor haar door den knecht geopend. Zij begreep, dat deze in de antichambre had vertoefd, en haar misschien op de stoep had zien staan, en zij was blij, dat haar aarzeling niet langer had geduurd. Toch klopte en beefde alles aan haar zoodanig van ontroering, dat zij slechts licht hijgend en met zeer zachte stem haar vraag, of zij mijnheer van Haren kon spreken, vermocht te doen. De knecht sloeg een blik op haar kaartje, en ofschoon hem gezegd was, dat er twee dames zouden komen, toonde hij geenerlei verwondering; hij zei:
- U wordt, geloof ik, verwacht; wilt u hier even binnen-gaan, dan zal ik mijnheer verwittigen.
Hij opende de deur van een kamer voor haar, zij trad die in, en nam plaats op den voor haar aan- | |
| |
geschoven stoel. Zij zag niets van haar omgeving, een knellende band drukte om haar slapen; zij slikte een schorheid weg uit haar keel, haar handen knepen zich toe en ontsloten zich.... toen hoorde zij de deur achter zich open-gaan; zij stond op, zij ging weer zitten, in volslagen verwarring; een hand drukte vluchtig de hare, een stem noemde in beleefde begroeting haar naam.... Toen viel er een stilte: men verwachtte blijkbaar, dat zij zou spreken.
En zij sprak. Zonder haar oogen op te slaan, volkomen machinaal, zeide zij de woorden, die zij honderdmaal bij zichzelve had gerepeteerd:
- Tot mijn en haar groote spijt is mijn tante verhinderd mede te komen. 'n Ondraaglijke migraine heeft haar overvallen, ze lijdt daar veel aan.... heel veel....
Haar élan verslapte, zij voelde het, en zij vervolgde met wanhopigen moed:
- 't Is al zoo dikwijls gebeurd, dat 'n voornemen van ons niet kon doorgaan. Zoo dikwijls, dat wij menschen onwillens moesten dupeeren. En daarom... ben ik maar alleen gekomen.
Mijn tante zei: u had misschien toebereidselen gemaakt, om ons uwe violen te laten zien....
Zonder het minste gewetensbezwaar sprak zij haar leugen uit, nauwelijks beseffende, dat het een onwaarheid was, maar terwijl zij verder ging, herwon zij iets van haar wil en vastberadenheid, en sloeg haar oogen tot hem op.
Hij had haar verlegenheid iets zoo volkomen natuurlijks gevonden in haar ongewone situatie, dat hij er verre van was, die aan de ware oorzaak toe te schrijven, en hém zoo geheel ongedwongen te zien, gaf Lydia rust. Zij keek hem aan, en zag zijn donker gezicht met de zwaarmoedige oogen, en het werd | |
| |
haar zóo dierbaar, dat een warme golf van snikken opwelde in haar borst.
Hij glimlachte in beleefde vriendelijkheid.
- 't Is heel vriendelijk, bijzonder vriendelijk van u die moeite te hebben genomen. Wilt u, nu u toch hier is, soms een en ander zien, dan zal 't me een eer zijn, u m'n collectie te mogen toonen.
Waarom zei hij nu dat stijve, vormelijke, conventioneele ‘eer’ in plaats van bijvoorbeeld ‘genoegen’, of: dan wil ik u graag m'n collectie toonen.... Neen, het moest bij hem altijd even deftig, afgemeten, ceremoniëel en hoffelijk zijn.... zij herinnerde zich, hoe Herbert, als hij haar hand vatte, er even, liefkoozend, zijn andere hand op legde; André, al zou hij daar neiging toe voelen, zou vreezen haar te ‘beleedigen’ door zoo'n ‘familiariteit’. Op een soirée, herinnerde zij zich, nadat zij een lied had gezongen, en nog zat op het piano-bankje, knielde Herbert bij haar neer, en wuifde haar koelte toe met haar waaier.... zoo'n vleiend-lieve, spontane ridderlijkheid zou nooit in Andrè kunnen opkomen. En in den snellen wrevel dezer gedachte verdween haar nervositeit, en kon zij met schijnbaar opgewekte onbevangenheid: O, heel graag, antwoorden, en bedaard naast hem de kamers doorschrijden, die voerden naar de muziek-zaal.
Eerst kwam zij in de suite van het vertrek, waar zij had gezeten; een hooge ruimte, verduisterd door het breede hout-beschot, de zware fluweelen gordijnen, de massieve, antieke meubelen, de door den tijd verdonkertde familieportretten; en het begon haar voor te komen als een droom, dat zij nu werkelijk in zijn huis vertoefde, zijn huis, waarvan zij zich zoo ontelbaar veel voorstellingen had gemaakt, en dat ten slotte, zooals zij wel had gedacht, precies de omgeving bleek te zijn, waarin hij paste. Een kleiner, rond- | |
| |
gebouwd vertrek doorliepen zij, dat wel het boudoir zijner moeder kon zijn geweest; het was met bordeauxroode zijde behangen, en zij zag veel miniaturen aan de wanden, en empire-meubelen met donker-grijze moquette bekleed; maar zij kon niet, wat zij zoo graag had gedaan, alles in details bekijken; zij moest hem volgen, totdat hij de vleugeldeur opende, die naar de muziek-zaal leidde.
De hooge deur-ramen waren open, en rondom stond de groene, zonnige tuin, zoo lokkend, zoo zomerfrisch, dat Lydia een: Wat is 't hier licht en gezellig! niet kon weerhouden. Toen zag zij eerst de zaal zelf, die hoog en leeg zich uitstrekte over den parketvloer, met glazen kasten langs de muren, waarin zij onder stolpen of in zijden doeken gewikkeld de vormen der violen zag, - met muziek-lessenaars, licht-eiken meubelen, een vleugel en een groot bureau ministre. Tusschen de ramen hing een ovaal geschilderd vrouwen-portret:
- Is dat een uwer voormoeders? vroeg zij.
- Dat is Henriëtte van Haren, Henriëtte de Nérah.... hebt u nooit haar geschiedenis gehoord? Dan zal ik u die eens vertellen....
- Heel graag, zei ze weer, banaal. Zij begreep niet, hoe zij bij hem altijd zoo moeilijk haar woorden kon vinden, nooit eens iets geestigs sprak of iets gevoelds.... Hij deed ook niets om haar beter op haar gemak te brengen, hij behandelde haar met de koele reserve, waarmede men een onverschillige kennis ontvangt....
- Gaat u zitten, verzocht hij. En zonder verdere inleiding ontsloot hij een der kasten, en nam een viool er uit, die hij haar in de handen gaf.
- Dit, zei hij, is 'n Stradivarius van 1730, uit de periode, waarin Stradivari zulke groote instrumenten | |
| |
maakte; op 't etiket staat: Antonius Stradivarius Cremonensis. Faciebat Anno 1730. U ziet, wat 'n prachtige viool 't is, 'n aristocratisch kunstwerk, wat lijnen, kleur, houtsoort, proporties betreft, en volmaakt van afwerking; in alle details merkt men de stempel van het genie, en is, voor zoover 'n sterveling dat kan, de bijna-volmaaktheid bereikt....
Daar zij niets zeide, en zachtjes haar vingers liet glijden over het glimmend vernis der viool, ging hij voort:
- Dit is een goed geconserveerd exemplaar; ik kocht het op de veiling van 'n adellijke Italiaansche familie te Perugia. Ik heb 't liefste violen, die lang in aanzienlijke geslachten zijn bewaard; u kunt zelf begrijpen, die zijn 't beste gebleven, die zijn niet beschadigd, niet ‘uitgespeeld’ zooals ik het noem....
- Er worden zeker veel violen voor echt uitgegeven, die 't niet zijn? vroeg zij, zich verwijtende geen meer interessante vraag te doen.
- O, 't bedrog is enorm. De etiketten worden natuurlijk bij honderden vervalscht, en als je alle violen optelde, die voor Strads worden uitgegeven, zou je tot 'n getal komen, veel grooter, dan Stradivari bij mogelijkheid kan hebben gemaakt. Geschreven etiketten met inkt in 't Italiaansch zijn bijna altijd valsch, want die der Stradivari zijn gedrukt en in 't Latijn, op 'n hooge uitzondering na.
- Wat zou de reden wezen, zei Lydia nadenkend, dat er na de tijd van die wereldberoemde violen, nooit meer zulke voortreffelijke zijn gemaakt?
- Sommige vioolmakers hebben wel beweerd 't ‘geheim’ van de groote Cremoners te hebben ontdekt, maar ik voor mij ben overtuigd, dat geen enkele moderne viool 'n Stradivarius, 'n Amati, 'n Guarnerius, 'n Guagdagnini nabij komen kan, en ik geloof,
| |
| |
aant.
dat dit niet alleen te wijten is aan een soort van geheim, ook niet aan 't bizondere vernis, de keuze van hout, de geniale begaafdheid der makers, maar eer aan de eigenaardige omstandigheden, waaronder zij werkten, en die een zoogezegd occulte, een magnetische invloed hadden op hun geest; in die tijd was heel Italië vol van echt-artistieke kunstzinnigheid, er heerschte een hooge kalmte, een sereniteit, die wij tegenwoordig absoluut niet meer kennen; wij leven in de eeuw van machineriëen, van vliegtuigen en draadlooze telegrafie; alles heeft haast, alles is in voortdurende beweging, en natuurlijk lijden onze zenuwen daaronder. Je merkt 't immers ook aan de muziek.... aan welke excessen zijn wij overgeleverd! Je zou haast kunnen spreken van ‘futuristische’ muziek; wat zijn de krankzinnige moderne composities, vergeleken bij die van Beethoven, Bach, Chopin.
- U veroordeelt toch niet alle moderne muziek? vroeg Lydia. Van Debussy bijvoorbeeld houd ik heel veel, hij komt me voor als 'n soort van tusschenschakel tusschen de oudere en de tegenwoordige componisten....
- O, Debussy, ja, dat is iets anders; op 't allereerste gehoor lijkt hij je soms vreemd, maar ik ben 't geheel eens met Charles Malherbe, die zegt: Debussy étonne d'abord, puis il ravit. Ik houd ook heel veel van hem, omdat hij altijd welluidend blijft. Maar ik dacht op 't oogenblik eigenlijk meer aan Schönberg, Arnold Schönberg, kent u hem?
- Ja.... maar ik bewonder hem niet
- Ik hoorde laatst nog van hem het eerste klavierstuk uit zijn 11e Opus; maar ik kan u niet zeggen, hoe onmelodisch, onharmonisch me dat klonk, het was, alsof ik.... ik kreeg een gevoel, alsof ik brandnetels in m'n ooren had.
| |
| |
Lydia lachte; zij begon zich prettiger, ongedwongener te voelen; zij vond het heerlijk, hem zoo gedegageerd te hooren spreken.
- Hoe plastisch-precies drukt u dat uit.
- Is 't zoo niet? En dan spreekt men nog van Schönberg's ‘ingenieus harmonie-systeem’, omdat hij het opnemingsvermogen voor wat tot dusverre als muziek gold, aanmerkelijk verruimde, - alsof dat 'n verdienste was! ofschoon ze toch niet kunnen ontkennen, dat hij het rhythme ‘rhythmeloos’ heeft gemaakt. Ik weet 't niet, ik ben misschien te ouderwetsch, maar als Beethoven niet goed genoeg meer wordt gevonden: te ‘eenzijdig’, en men zoekt de muziek der toekomst in 'n.... Schönberg, dan vrees ik, dat eerlang de muziek, de waarachtige, geheel van de aarde verdwenen zal zijn.
Lydia luisterde naar hem, met glinsterende oogen en even geopenden mond. Het was haar, alsof langzaam het geluk begon te komen, het geluk, dat zij zich van dezen middag had voorgesteld. Hij scheen over het zeer ongewone van dit jonge-meisjes-bezoek een beetje heen te zijn, en praatte kameraadschappelijk met haar.
- Hoe hebt u toch al die violen ontdekt? En hoe wist u, dat ze ‘echt’ waren? vroeg zij, met zoo werkelijke belangstelling, dat hij haar gaarne antwoordde.
- Ja, u kunt wel begrijpen, dat ik in 't eerst dikwijls ‘gebeten’ ben, zooals de Engelschen zeggen: onvoldoende kennis is bij 'n zoo precieuse verzameling, 'n gevaarlijk ding. Etiketten met valsche namen brengen je vaak in de war; als regel kan je natuurlijk stellen, dat de viool dan van 'n mindere maker is dan de naam aangeeft, maar 'n enkele maal gebeurt 't toch, dat ze er bij vergissing 'n mindere naam in plakken. Hij haalde 'n andere viool uit de kast. Ziet | |
| |
u eens: mooi is deze, hè? prachtig afgewerkt en wat 'n glanzende roodbruine kleur, en bijna als nieuw geconserveerd. Ik kocht deze voor 'n ‘Peter Guarnerius’ voor ongeveer duizend gulden, maar 't is 'n Stradivarius, die in deze volmaakte conditie allicht 'n veertigduizend gulden waard is; toen ik de viool al jaren bezat kwam ik daar pas achter. Hier hebt u 'n curieus-exemplaar, 'n instrument door 'n zekere Jacobs te Amsterdam gemaakt in de achttiende eeuw. Hij gaf uitstekende violen; ze lijken veel op die van de Florentijn Gabrielli, bijvoorbeeld hierin: dat bij beiden de zwarte lijnen in de viool niet van ebbenhout waren maar van balein, maar vooral is hij 'n voortreffelijk imitator van Nicolas Amati. U begrijpt, dat al die beroemde vioolmakers hun leerlingen hadden; en dat er bijvoorbeeld tal van ‘Gagliano's’ bestaan, waar de hand van Nicolo, de Napolitaan niet aan heeft geraakt. Hier hebt u er een, waarover ik nog in twijfel ben; is 't 'n imitatie, dan toch een volkomen exacte, tot zelfs de versiering op de rug-zijde, - wat fijne figuren, vindt u niet, - is volkomen gelijk; alleen is de vorm misschien iets te klein.
- Zou die ingekerfde teekening op de rug, geen invloed hebben op de toon? vroeg Lydia.
Hij keek haar aan, verrast door haar juiste opmerking.
- Neen, zei hij, al de oude vioolmakers gaven daar nauwkeurig acht op, en sneden het patroon dus niet te diep, maar uw vraag is verrassend van juist inzicht.
Zij bloosde van genoegen. Maar hij toonde haar alweder een andere viool.
- Dit is 'n oud Fransch instrument, meer curieus dan waardevol; ik kocht 't van 'n Hongaarsch zigeuner; de zigeuners hebben 'n zeer hoog ontwikkelde | |
| |
muzikale artisticiteit, en bezitten ook soms goede violen. Maar ik zag toch dadelijk, dat dit geen Cremoonsch instrument kon zijn, zooals hij me wilde wijsmaken. De omvang is veel te groot daarvoor; de oude Franschen gingen echter dikwijls buiten de standaard-maat. Wat zegt u van deze? Heeft 't vernis niet 'n beetje de kleur van roode bessen-gelei? 't Is 'n Venetiaansche Gobetti; ongelukkig loopt er 'n barst door de rug, en 't is zooals u ziet, maar 'n klein instrument.
- Gelooft u, vroeg Lydia, dat je beter speelt op 'n bizonder, dan op 'n gewoon instrument?
- 'n Meester in de kunst kan overal op spelen; u kent zeker wel de anecdote van Paganini, die 'n straatmuzikant hoorde spelen op 'n erbarmelijk instrument Hij nam de man de viool af, speelde erop, zoodat 't publiek van alle kanten toestroomen kwam en het giften regende. Ziezoo, zei Paganini, nu kan je tenminste 'n betere viool koopen. Met deze anecdote is gezegd, dat de straatmuzikant niet en Paganini wèl op 'n slecht instrument spelen kon. Maar aan de andere kant zal 'n straatmuzikant aan de schoonheid van 'n prachtviool doorgaans geen recht doen. Mijn Italiaansche leermeester, signor Papini zei dikwijls tegen me: niet alleen dat de toon van zoo'n fijne viool beter is dan die van 'n ordinair soort, maar je speelt beter op 'n goede viool: dat helpt je, moedigt je aan, inspireert je.
Hij ging weer naar de kast, en toonde haar een nieuwe viool.
- Dit is Venetiaansch werk van Domenicus Montagnana, de ‘machtige Venetiaan’. zooals hij wel eens wordt genoemd. 't Is een mooi rood exemplaar, de toon is buitengewoon vloeiend en zoet. Spalding, de violist Spalding, bezit 'n Montagnana, met 'n heer- | |
| |
lijke kracht en schoonheid van toon. Hier zijn nog twee, heel goede, van Carlo Tononi en van Sanctus Serafin, die ben ik in Florence machtig geworden. 't Vernis van oude Venetiaansche violen schijnt gemakkelijker nagemaakt te kunnen worden dan 't Cremoonsche vernis, waarschijnlijk omdat 't meestal minder doorschijnend is en 'n ‘droger’ aanzien heeft.
- U hebt bij uw verzamelen zeker heel wat avonturen beleefd, zei Lydia.
- O, genoeg om 'n boek mee te vullen. Ik herinner me, hoe in Florence, 'n oud, klein, antiek-handelaartje tegen me zei: Ik heb 'n viool voor u ontdekt te Marradi, als wij morgenochtend om zeven uur met de trein daarheen gaan, kunnen we weer om vijf uur hier terug wezen. De viool is 'n Stradivarius. Ik vond 't goed; de volgende dag kwamen we om negen uur te Marradi aan; we gingen naar 't bedoelde palazzo, maar konden pas om één uur worden verwacht; want het was markt-dag, de eigenaar van de viool bleek 'n soort van heereboer te zijn. Ik wandelde 'n beetje rond, om ten laatste iets te gaan eten in de eenige herberg van 't plaatsje, 'n allervuilst hol, dat al vol zat met morsige boeren. Daar zat ook mijn antiquair, die zich op mijn kosten 'n maaltijd had besteld, zonder 'n invitatie af te wachten. De frissche berglucht scheen ook hem hongerig te hebben gemaakt. Toen het maal was afgeloopen nam mijn gids de karkas van de kip, waarvan hij al 't vleesch had afgesneden en opgegeten, 'n korst kaas, wat overgebleven brood, en wikkelde dat alles in 'n papier zoomaar met z'n handen, die voor 'n maand misschien 't laatst gewasschen waren. Italianen zijn dol op katten, dus dacht ik dat hij die heerlijkheden wou meenemen voor z'n kat, en ik vroeg hem, of dat zoo was. Maar hij vertelde me zonder | |
| |
blikken of blozen, dat 't was voor z'n vrouw. Ik barstte in lachen uit, en nog te meer, omdat de oude man in 't geheel niet begreep waarom ik lachte: die vuile handen en de oneetbare overblijfsels, die hij voor z'n vrouw bewaarde, waren voor hem iets doodgewoons.
Lydia lachte ook, maar zij hoorde hoe door haar nervositeit haar lach niet welluidend was, maar schril en hoog, en zij bedwong zich en vroeg:
- En kreeg u uw viool?
- Ja, maar 't was geen Stradivarius: 't bleek te zijn 'n Carlo Bergonzi, - deze, Bergonzi was Stradivari's beste leerling, maar vele van z'n violen zijn te hoog gebouwd. Hij zócht nog misschien. De toon is ook niet schitterend, niet machtig, niet doordringend. 't Roode, zeer doorzichtige vernis is van de fijnste qualiteit; de openingen zijn wat lager geplaatst dan bij de meeste violen 't geval is.... De beroemdste violen vallen niet altijd mee. Joseph Guanerius bijvoorbeeld, ‘le grand Joseph’, zooals hij wordt genoemd, werkte niet altijd even volmaakt; ik heb wel violen van hem gezien, die slordig waren afgewerkt; aan de kop kon je duidelijk de mes-kerven onderscheiden; maar het hout was altijd uitstekend, de dikte er van correct, en het vernis van de beste qualiteit; de toon was onovertroffen. De meeste van z'n instrumenten zijn groot, daarmee wordt 'n prachtige, ‘groote’ toon bereikt, - met mooi rood vernis. Door 'n jong componist, werd ik eens geïnformeerd, dat ik 'n Pietro Guarnieri koopen kon. Pietro Guarnieri was 'n neef van Joseph en werkte ongeveer in dezelfde periode als de groote Cremoners. 't Was 't instrument van Winiawski geweest, en ik werd er de gelukkige bezitter van, - mijn vader heeft er Winiawski vroeger waarschijnlijk wel op hooren spelen.
| |
| |
aant.
- O, 't verzamelen van violen lijkt me zoo loonend, zei Lydia. 't Is 'n soort van sport....
Zij hield op, bevreesd, dat zij hem had mishaagd met het woord ‘sport’, maar hij glimlachte, en zei:
- Ja, 't is 'n soort van sport, - en de sport, die mij 't beste bevalt. Je moet er ook veel voor reizen; ik ben 's eens naar Lithauen gegaan, om 'n oude dame te bezoeken, die te oud was geworden om nog te spelen, en die haar viool wou verkoopen. In 't schilderachtige plaatsje Annecy in de Haute Savoie, veroverde ik mijn Bologneesche Giovanni Tononi. Mijn allereerste viool was er een van Paolo Grancini van Milaan, die mijn vader in Londen voor mij had gekocht. In Perugia ben ik deze machtig geworden, 't is misschien 't beste instrument, wat ik heb; ik vond 't in 'n heel oud paleis; men vroeg er me tweeduizend gulden voor, die ik betaalde, zonder af te dingen, zooals men dat gewoonlijk in Italië doet; ik moest de viool in Parijs eenigszins laten herstellen, maar zij is nu in splendid condition; 't hout is prachtig, de kleur is ook mooi rood, en de toon is zeer welluidend en direct aansprekend: 't is 'n Joseph Guarnerius del Jesu van 1744. En deze Gioffredo Cappa vond ik te Dublin; 't instrument is niet plat genoeg, toch kreeg ik bij de eerste oogopslag de intuïtie, dat de toon goed moest zijn, en zoo was 't inderdaad. En hier is mijn Amati....
Hij gaf haar een kleine viool in handen.
- Al de instrumenten van de Amati's, zei hij, zijn van groote distinctie wat vorm, kleur, afwerking en houtsoort betreft. De toon heeft een groote charme, en is van een zilverachtige zuiverheid, maar mist kracht en ‘brille’, - kan ik dat woord gebruiken? - Dat komt alleen, omdat de viool zoo klein is, niet plat genoeg en het hout is te dun. Te Piacenza kocht | |
| |
ik deze, 'n Giovanni Baptista Guadagnini; 'n Milanees was Guadagnini, zijn instrumenten waren altijd correct wat vorm, keuze en dikte van hout en hoogte betreft; deze heeft 'n aardige lichtbruine kleur, vindt u niet? De toon is meer krachtig dan melodieus. Er bestaat ook 'n Lorenzo Guadagnini, 'n leerling van Stradivari, ik had eens m'n oog op 'n fraai instrument van hem met 'n mooie portwijn-roode kleur, dat behoorde aan 'n oude man te Venetië, die 't niet wou verkoopen: na z'n dood werd ik gewaarschuwd, maar wat ze niet de viool hadden uitgevoerd, - misschien had hij z'n kleinkinderen er mee laten spelen, - maar zij was haast onherkenbaar, al 't vernis was er af, enfin, 'n treurig voorbeeld hoe 'n goede viool kan verworden in profane handen. Hier heb ik een van Maggini's beroemde violen; zijn vernis was onovertrefbaar; vindt u 't niet 'n eigenaardig groot en plat instrument? En hier tenslotte is 'n Tyroler viool van de bekende Jacobus Stainer.
Hij wees haar op het mooie, oranjekleurige vernis, en liet haar zien, hoe de kop was gesneden in den vorm van een Jeeuwenhoofd.
- Men zegt, zei hij, dat Stainer er zoo maar twaalf gemaakt heeft voor de twaalf Keurvorsten. 't Etiket is in handschrift, en men kan daaraan zien, wat voor soort man hij moet zijn geweest, 't is klein, accuraat, vol karakter. Me dunkt; langzaam maar zeker, kon wel zijn motto zijn. De toon lijkt heel veel op die van de Amati, en 't is moeilijk de twee violen van elkaar te onderscheiden, als je ze na elkaar hoort bespelen.
Met spijt had Lydia hem het laatste instrument uit de kast zien halen, met nog meer spijt hoorde zij hem zeggen, eenigszins verschrikt:
- Maar heb ik u nu niet verveeld mei m'n verha- | |
| |
len? Ik praatte maar door, zonder te vragen, of 't u wel interesseerde....
Nu, na haar roes van nerveuse opwinding, nu zij realiseerde, dat het alhaast weer voorbij was, het onderhoud, waarvan zij zich zooveel had voorgesteld, kwam er een machteloosheid over haar, die haar down en moedeloos maakte. Moest zij al gaan? nadat er geen enkel intiemer woord tusschen hen gewisseld was, dan over technische bizonderheden, waarin zij, afgescheiden van zijn persoon, volstrekt geen belang zou hebben gesteld....? O, moest zij al gaan? na niets, niets te hebben bereikt van wat zij had gehoopt? Zij kon het zich volstrekt niet begrijpen, dat zij, met haar élan, haar wereldsch aplomb, haar gemakkelijke zekerheid van optreden, zich hier bij hem zoo klein voelde, zoo verlegen, zoo beklemd, dat zij haar woorden wikte en woog, alvorens ze uit te spreken, dat zij haar oogen schuchter voelde blikken en haar wangen gloeien van een pijnlijken blos.. Wat moest zij zeggen, wat kon zij nu nog vragen, dat haar blijven rechtvaardigen zou?....
- Of 't mij interesseert? vroeg zij met een beschroomden glimlach. U weet niet, hoe hoog ik 'n viool stel. 't Is voor mij 't mooiste instrument, en naast 't geluid van de menschelijke stem word ik door de muziek van 'n viool 't meeste ontroerd.
Hij nam een stoel, en kwam bij haar zitten.
- Zoo is 't ook bij mij, zei hij. Ik prefereer 'n viool zelfs boven een cel, wat door de meesten niet wordt gedaan. Maar voor mij is de toon van 'n cel te breed, om zoozeer de menschelijke stem nabij te komen, als 'n viool dat kan. Ik geniet, als ik Pablo Casals hoor, of Mossel, of Hans Kindler of René Chevet, maar ik geniet nóg meer, nóg intenser bij Aldo Antonietti, of Willy Burmester of Manuel Quiroga, die ‘le nouveau | |
| |
Sarasate’ wordt genoemd, - en met recht. Hebt u Sarasate wel eens gehoord? Neen? Hij was wat men 'n licht speler noemt, niet 'n zilveren toon, en zijn techniek was 'n wonder. Z'n instrument was 'n Cremoonsche Storioni. Wie hem ooit Mendelssohn's Concerto heeft hooren spelen, kan dat nooit, nooit meer vergeten. Hij heeft nimmer leerlingen gehad. Hij was ook niet getrouwd. Als iemand hem vroeg, waarom niet, dan antwoordde hij: Ik ben gehuwd met de kunst....
Maar laat ik u toch iets mogen aanbieden, zei hij, weer opspringende, alsof het hem met schrik te binnen schoot, hoe slecht hij zijn gastheersplichten vervulde, wat mag ik laten komen: thee? of hebt u liever 'n verfrisschende drank?
- O, veel liever wat citroen mei mineraalwater, of zoo iets.
Een bediende kwam binnen met een groot zilveren blad met tumblers, halve citroenen, een syphon, en kristallen schaaltjes met suiker en kleine stukjes ijs. Hij maakte die glazen gereed; en onderwijl praatte Lydia opzettelijk voort:
- Wat glimt die Amati-viool, alsof hij pas nieuw was gevernist.
- Dat merkt u goed op, zei André. 't Cremoonsche vernis maakt bijna altijd de indruk versch geolied te zijn; dat is er 'n eigenaardigheid van, want 't is natuurlijk niet zoo. Hoe minder olie aan een viool hoe beter.... hoe minder schoonmaken hoe beter, tenminste door niet ervaren handen....
De knecht vertrok. André bracht Lydia zelf haar glas.
- Proeft u eens, of 't zoo in orde is, vroeg hij.
Een plotselinge ontroering schokte door Lydia's handen en armen. Wat is hij vriendelijk en lief, dacht | |
| |
zij, in innige verteedering. En tegelijk overwoog zij angstig welk nieuw onderwerp van gesprek zij nù kon entameeren, opdat zij nog niet dadelijk behoefde te vertrekken.
Zij hád nu zijn violen gezien, en zij was zoo bang, dat hij verwonderd zou zijn, als zij nog langer bleef... O, als het haar maar gelukte, zoo gezellig en spraakzaam te wezen, dat hij den tijd vergat.... Zij was opzettelijk te voet gekomen, om niet gedwongen te zijn het rijtuig te laten wachten en op een bepaalden tijd heen te gaan. Hij was nu zoo aardig en levendig geworden, als zij hem nog nooit had bijgewoond.... o, zou hij het prettig vinden, dat zij er was? Zou hij, evenals zij, een geregelden omgang wenschen, zoodat er een grootere vertrouwelijkheid tusschen hen kon ontstaan?....
Haar verbeelding vluchtte met haar ver weg. Zij zag hem al bij zich aan huis als dagelijksche gast; zij hoorde hem en haar reeds muziek maken in haar kamer, waar zij hem accompagneerde bij zijn viool; en zij zag zich hier terugkeeren, vele malen, alleen of door haar tante vergezeld, dwalende door het groote huis met zijn antieke schatten, het huis, waar zij eenmaal misschien.... zou wonen....
Zij voelde haar wangen gloeien van een al te donkeren blos, en zij vreesde, dat haar oogen door hun helle schittering haar geheim zouden verraden. Zij hield ze neergeslagen.... maar opeens werd zij zich bewust van een kleine stilte, die tusschen hen was gevallen, en zij verzon een vraag op goed geluk:
- En werkt u elke dag aan uw boek?
- Ja, maar ik vorder langzaam. Ik zou zoo graag wat andere dingen zeggen, dan die je overal in de bestaande boeken leest, bijvoorbeeld bij Hart of Tetis, en.... ik heb geen haast.
| |
| |
Een denkbeeld bliksemde met een snellen flits door haar geest: zou zij hem vragen, haar dat boek voor te lezen, zoodat zij de gelegenheid had hem vaak en intiem te zien?.... Maar neen, dat durfde zij niet, nú tenminste nog niet....
- Zou u, vroeg zij met een lachje, hereditair begaafd zijn met schrijftalent? U is toch immers 'n afstammeling van de beroemde Willem en Onno Zwier van Haren?
- De ‘beroemde’.... zei hij. Ik heb nooit erg veel opgehad met De Geuzen. Om u de waarheid te zeggen vind ik dat gedicht eigenlijk 'n horreur. Hebt u het wel 's gelezen?
- Niet heelemaal, dat moet ik bekennen; maar als kind heb ik er stukken van uit 't hoofd moeten leeren... Ik hield toen méer, herinner ik me, van Het menschelijk Leven van Willem van Haren.
- En kent u zijn Leonidas ook? en zijn Integer vitae, scelerisque purus... en de overige ‘uitmuntende gedigten’ zooals ze dat in de eerste helft van de achttiende eeuw zoomaar op de uitgave zetten? Ik zal u zijn portret eens laten zien....
Hij nam uit een portefeuille een gravure en gaf haar die.
- 'n Fijn en spiritueel gezicht, zei Lydia, het rondschrift lezende: Jonkheer Willem van Haren. Grietman op het Bild. En Staaten Generaal wegens de Provintie van Friesland etc. etc. etc. Wat 'n grappige gewoonte was dat vroeger, om onder iemands portret 'n qualificatie te zetten, deed dat de schilder?
Wien zie ik dus verheerlijkt met lauwrier?
Van Haren, een oprechten Batavier.
Waarom dat hoofd geen kroon van goud vereert?
Omdat hij de Eer veel meer dan 't goud waardeert.
| |
| |
- Hier heb ik 'n heel deeltje ‘Lof-digten die voor en tegens’ de van Haren's zijn uitgekomen, vindt u 't niet curieus? Verschenen te Harderwijk bij D. van Lennep in de Luttekepoortstraat, Boekverkoper.... Hier is een ‘lofzang van een jongeling,’ dien, daar hij nooit dichtkundige leszen uit de mond van een rechtschapen dichter gehoort had, de ijver de veerzen uit de pen deed rollen’.... Wat 'n tijd was dat toen! Wij kunnen ons daar niet meer in terug-denken, alles is zoo veranderd.... U hebt er misschien wel 's van gehoord, wat 'n lastercampagne er is gevoerd tegen de van Harens; voor de aardigheid zal ik u 's 'n heel boek laten zien, waarin alles wat daarover werd geschreven, is bijeenverzameld.
Hij haalde uit zijn boekenkast een quartodeel, in perkament gebonden, en hij wees haar: ‘Zinnebeeldige aanmerkingen op de onvoorzichtigheid der eigenbaat,’ ‘Keer-weer’ en ‘Weerkeer-galm,’ en zij bladerde in het oude boek, niet ziende wat zij zag, nauwelijks zijn stem verstaande....
- 'n Zekere Lafargue schijnt wel de aanlegger van 't schandaal te zijn geweest; daarom wordt hij de ‘monster-vanger’ genoemd....
Met intense innerlijke aandacht peinsde zij er over, wat zij nu nog zou kunnen vragen of zeggen, en opeens schoot haar de naam te binnen van Henriëtte de Nérah. Daar was immers een geschiedenis aan verbonden.... en zoolang hij deze vertelde, was het haar nog vergund te blijven.
- En Henriëtte van Haren over wie u zooeven sprak.... was dat 'n dochter van....
- Van Onno van Haren. Toen haar vader stierf, liet hij haar 'n klein vermogen na; zij trok zich 'n paar jaar in 'n klooster terug, waar zij veel studeerde en zich op allerlei wijzen geestelijk ontwikkelde; in | |
| |
1784 vestigde zij zich te Parijs metterwoon, met een tante, in een van de straten achter de boulevard Saint Germain. In Parijs leerde zij Mirabeau kennen....
Mirabeau was, zooals u weel, 'n schrijver, redenaar, staatsman van gróóte verdienste. Lamartine heeft weinig met 'm op, hij noemt hem in de grond zóo verdorven, dat hij in staat zou zijn zichzelf te verkoopen, om rijkdom en roem te verkrijgen. Z'n uiterlijk schijnt niet heel aantrekkelijk te zijn geweest; hij had 'n vierkante, athletische gestalte; 'n groot hoofd op 'n korte hals, 'n rood, van de pokken geschonden gezicht, 'n scherpe haviksneus, dikke lippen en donkere, ‘onheilspellende’ oogen.
- Hoe leerde Henriëtte hem kennen?
- Hij woonde in 't zelfde huis als zij. En er ontstond 'n eigenaardige verhouding tusschen hen; men zegt, dat hij haar een huwelijksaanzoek deed, maar dat zij dit afwees; zij was echter zijn trouwe vriendin, die hem in alles hielp; zij behartigde zijn geldzaken, zij schreef zijn brieven, en 'n tijdlang leefden zij in de beste verstandhouding. Maar dat Henriëtte niet meer dan vriendschap voor hem kon voelen, werd haar noodlottig. Mirabeau was 'n vurig, hartstochtelijk man; hij kon zich op den duur niet tevreden stellen met haar koele genegenheid, en zij zag zich genoodzaakt met hem te breken, hoeveel het haar ook kostte. Zij verliet Parijs, en ging in België wonen, waar zij in 1818 stierf. Zij was toen drieënvijftig jaar.... Zij is nooit gehuwd geweest; zij overleefde Mirabeau zevenentwintig jaar, maar dat hij haar nooit heeft kunnen vergeten, bewijst wel dit: hij vermaakte haar in zijn testament 20.000 livres, die haar uitbetaald moesten worden door graaf Lamarck.
- En.... vroeg Lydia, verdrietig omdat het ver- | |
| |
haal zoo spoedig was uitverteld, is er verder van Henriëtte niets meer bekend?
- O, ja, haar dagboek is uitgegeven later, door 'n aangenomen zoon van Mirabeau, Lucas de Montigny; een van m'n ooms heeft zich voor z'n eigen genoegen de moeite gegeven 't in 't Hollandsch te vertalen. Ik heb 't hier....
- Is er nooit kans, dat 't eens als boek wordt uitgegeven? 't Zou misschien wel interessant zijn om haar herinneringen aan Mirabeau....
- 't Valt niet mee; ik heb er wel eens in gelezen, maar 't is nogal vervelend, veel beschouwingen, overpeinzingen, onnoodige uitweidingen.... Maar ik zal u even voorlezen, wat ze zegt over de dood van Mirabeau:
‘Dat gansch Europa treure over den grooten man, ik treur over mijn vriend. Ik zal het mijzelve nooit vergeven trotsch te zijn geweest, daar, waar ik met zachtheid te werk had moeten gaan. Ik had steeds grooten invloed op zijn hart, ik bezat zijn achting en zijn vertrouwen, had ik toegevendheid en geduld gehad, dan had alles zich misschien nog ten beste geschikt. Ware ik bij hem gebleven, dan had mijn vriend wellicht naar mijn raad geluisterd; hij had zijn gezondheid meer in acht genomen, en zich niet door zijn hartstochten laten meeslepen, die hem nu gesloopt hebben. In één woord, wie weet, of hij niet nog in leven zou zijn, zijn land nog niet tot roem en der vrijheid tot steun, als ik hem niet verlaten had. En ik, zijn vriendin en gezellin in droeve en vroolijke dagen, zou nooit zulk een bittere smart gekend hebben, die eerst met mijn leven eindigen zal.
- Wat is dat mooi.... zei Lydia. Zoo eenvoudig en gevoeld, zonder lyrische uitdrukkingen, of rheto- | |
| |
riek. Maar hoe duidelijk hoor je de smart in haar woorden....
- Henriëtte van Haren, zei André, kijkende naar het portret, is voor mij 't ideaal van 'n vrouw. Zij was zeer krachtig en energiek en toch zoo teer van gemoed. Ze was edelmoedig en onbaatzuchtig, zacht en aanhankelijk, maar had toch een sterke, een mooie trots.... Zij was een vrouw om op te vertrouwen, om van te houden.... zij had niets van dat vage, weeke, mysterieuse, dat 'n man misschien wel 'n oogenblik kan charmeeren, maar dat hij toch in zijn innigste hart verfoeit.
- Ik geloof, zei Lydia, en zij keek hem aan met zachten, beschroomden blik, dat 'n vrouw alleen onbegrijpelijk is en mysterieus, zoolang de man haar niet in liefde verstaat. Heeft bij haar lief.... heeft zij hem lief.... dan is alles helder en klaar tusschen hen, dan heeft ze immers geen reden om zich te verbergen.... Hebt u er nooit eens over gedacht, dat 't zoogenaamd ‘sphinx-achtige’ van de vrouw wel 's haar verdedigingsmiddel kan zijn, waarmee ze zich beschermt, omdat ze haar diepste gevoel niet prijsgeven kan of mag....
- Zéker geloof ik, dat er zoo vrouwen zijn. Maar in 't algemeen gezien, zou 't de vrouw idealiseeren wezen, als men zou willen zeggen, dat ze zoo zorgeloos was, zoo oprecht, zoo uit één stuk als.... de man. Natuurlijk verheerlijk ik de man niet ten koste van de vrouw; ik wil alleen dit beweren, dat de natuur van 'n man misschien ruw en grof en zelfzuchtig is, allemaal goed, maar dat je bij hem toch nóóit als hij iets zegt, de indruk krijgt van glanzige, veelkleurige spinnewebben over 'n leege afgrond. Dat kan 'n vreemd, aantrekkelijk gezicht zijn, maar wee, als je er iets van ernst, van vastheid in zoekt.
| |
| |
aant.
- U is wél erg streng in uw oordeel, zei Lydia met een poging om te glimlachen. Maar u neemt toch wel uitzonderingen aan, dat is tenminste 'n troost.
- De meeste vrouwen, zei hij, voortgaande op zijn eigen gedachten, spelen veel te veel met 'n schijn. En schijn is juist datgene wat 'n man 't felst verafschuwt. Maar wat de vrouw 't meest onderscheidt van de man, wat haar antagonistisch tegenover hem stelt, dat kan ik u in één woord zeggen: dat is haar behaagzucht.
- U is heusch te streng, zei Lydia. 't Moet toch eerder de ijdelheid van 'n man streelen, dan z'n wrevel opwekken, dat 'n vrouw hem tracht te behagen.
- Neen, zei hij. U stelt 't te eenvoudig voor. Want de vrouw in 't algemeen wil niet alleen behagen aan één man, - háar man, die ze liefheeft, - maar aan alle mannen, zelfs aan die haar onverschillig zijn. U die zelf 'n vrouw is, kunt u dat ontkennen?
Neen, Lydia kon het niet. En als hij hij niet was geweest, dan zou zij hem nu slechts geantwoord hebben met haar smile of volumes, zooals Happy Herbert haar glimlach eens had genoemd. Thans voelde zij zich bevangen door een ontroering vol angst, o, als zij nu niet heel voorzichtig was, zou het voor altijd uit zijn tusschen hen....
- U generaliseert te veel, zei ze. Natuurlijk zijn er vrouwen, voor wie de coquetterie 'n levensbehoefte is. En ook is 't waar, dat in onze kring, u hebt 't laatst zelf op die avond bij Machteld gehoord, flirt niet voor zoo iets heel slechts wordt gehouden. Maar.... ik heb 't u tóen ook al gezegd, als u door de oppervlakte heen-keek, zou u veel meer goeds zien, dan u vermoedt.
Hij zag haar nadenkend aan, en zijn blik, zoo vol en donker op haar gericht, bracht een ruischende
| |
| |
aant.
onrust in Lydia's bloed; het was haar, alsof alle zelfbeheersching, alle restrictie van haar weg-viel, alsof haar maatschappelijk gelaat veranderde, en ontbloeide tot het gezicht harer ziel. Volkomen overwonnen, volkomen eerlijk, toonde zij hem in deze oogenblikken haar diepste gevoel, en hij scheen wel even geboeid te zijn door wat hij zag, want hij bleef naar haar staren, peinzend en zwijgend, totdat hij zeide:
- Ik wil me graag door u laten overtuigen. 't Zou ook ál te hopeloos wezen, als 'n vrouw niets anders was dan ze voorgeeft te zijn.... a smart but scentless flower....
Lydia glimlachte nerveus. Nu het gesprek dit toppunt had bereikt, moest zij heen-gaan, begreep zij. Zij was thans niet meer in staat, haar gedachten kalm te verzamelen, zij zou in voort-gezet gesprek zichzelve geheel verraden, en dat.... dat durfde zij niet willen.
Zij bedwong haar snellen adem; zij slikte om haar stem natuurlijk te doen klinken; toen stond zij op.
- Moet u al gaan, vroeg hij.
- Ja, ik heb u al veel te lang opgehouden....
- O, neen, 't is me 'n waar genoegen geweest. Ik heb zelden iemand ontmoet, die zooveel belang in m'n violen stelde; ik houd ervan daarover te praten met iemand, die er zich werkelijk voor interesseert.
- Ik had u zoo graag ook hooren spelen.... zei Lydia, blozende toen zij deze woorden zacht had gezegd, zóo zacht, dat hij zich eenigszins tot haar moest overbuigen, om haar te kunnen verstaan. Want zij begreep, dat de hoop haar had gedreven, de hoop, dat hij haar verzoeken zou, nog wat te blijven. Dat deed hij niet, maar hij zeide iets haast even goeds, neen, iets beters nog:
| |
| |
- Als u 't mij veroorlooft, wil ik me heel graag eens bij u aan huis laten hooren voor u en uw tante.
Later herinnerde zij zich, hoe zij opnieuw door de kamers was gegaan, het boudoir, de eetkamer, den salon, hoe hij haar uitgeleide had gedaan tot aan de voordeur, hoe hij haar heur parasol had gegeven, hoe hij haar hand met zachte vriendelijkheid had gedrukt en haar daarbij aangezien... alle, alle details herinnerde zij zich, met een onuitsprekelijk zoete blijdschap, die alleen werd overtroffen door de herdenking aan zijn woorden, die telkens door haar heen gingen met een schok van vreugde: Ik wil, als u 't mij veroorlooft, me heel graag eens bij u aan huis laten hooren voor u en uw tante. ‘Voor u en uw tante’.... kon het duidelijker gezegd zijn, dat hij niets met anderen wilde te maken hebben, dat hij niet verlangde op een muziek-avond te komen, maar alleen wilde spelen voor háar in haar allerintiemste omgeving? Ik wil me graag door u laten overtuigen.... had hij het zóo gezegd, of misschien: Ik wil me graag door ú laten overtuigen.... met den nadruk op u?.... Haar verbeelding vloog opnieuw met haar weg; zij zag hem reeds bij hen komen, en zijn bezoek hervatten, en weer, en weer, omdat hij zich allengs al méer thuis begon te voelen in haar rustige sfeer.. Zij hoorde zichzelf voor hem zingen en spelen, en zijn roemende woorden over haar muzikaal talent.... en hoe het hem verheugde, dat zij in de liefde voor de muziek met hem kon sympathiseeren.... zij hoorde hen samen spreken in woorden, die allengs al dieper en beteekenisvoller worden, totdat.... totdat....
Zij wist volstrekt niet, hoe zij haar huis had bereikt; maar opeens bevond zij zich tegenover haar tante en staarde zij deze aan met geëxtasieerde oogen | |
| |
en een rooden, verrukten mond in een gloeiend gezicht.
Zij sprak geen woord, en ook haar tante vroeg niets, zelfs niet, toen Lydia haar in de armen sloot met hartstochtelijke teederheid en haar herhaaldelijk kuste. Zij heeft hem gesproken, begreep de oude vrouw, hij is goed en vriendelijk voor haar geweest, wat meer dan gewoonlijk. Maar niets beslissends, niets positiefs is er gezegd, want anders zou zij het mij vertellen, zij zou het niet kunnen verzwijgen. Nu spreekt zij niet, omdat.... er eigenlijk niets is te zeggen. Arm kind, arm kind, dacht zij met innig mededoogen, toen zij aan haar lippen voelde de koortsig-brandende wang van het meisje, ach, kind, - wat moet je ongelukkig wezen, om over zoo weinig, over feitelijk niets.... zóó gelukkig te zijn....
| |
II.
Wat Lydia verwacht had.... na het onvergetelijk bezoek.... zij moest er zelf tenslotte eenigszins hoonend om glimlachen. Ja, wat had zij verwacht.... Met hartkloppend ongeduld een brief van hem, misschien al denzelfden avond, maar toch zeker den volgenden morgen. Hij zou haar schrijven, dat.... hij in haar zijn zusterziel had ontdekt, die met hem sympathiseeren kon in zijn levensopvatting, en dat hij haar daarom liefhad.... Dat hun samenzijn hem een openbaring was geweest, de openbaring van déze waarheid: dat zij samen het geluk zouden kunnen bereiken....
In één zenuwdrift had zij de uren doorleefd. Zij wilde niet uitgaan, vreezende dat zij de post zou verzuimen. Zij kon zich nergens mee bezig houden, omdat een donkere onrust in haar klopte en gloeide. | |
| |
Haar tante sloeg haar met bezorgdheid gade, en waagde nu en dan een schuchtere poging om haar af te leiden, maar Lydia in haar trotsche trachten om alles te verbergen, om zich rustig en gewoon vóor te doen, bekende haar innerlijke gejaagdheid in ieder harer onbeheerschte gebaren, in elk harer nerveuse woorden. Zij werd verteerd door een hartstochtelijk verlangen, dat haar, als zij alleen op haar kamer was, de handen deed wringen, en met het hoofd in de kussens van haar divan gedrukt, steunen, steunen van wild verzet om haar machteloosheid. Want hij schreef niet, hij liet niets van zich hooren, hij zond zelfs geen boodschap om te laten vragen, wanneer hij mocht komen musiceeren.... geen enkelen indruk scheen hun samenzijn bij hem te hebben achtergelaten, terwijf zij had gehoopt.... had verwacht....
O, waarom kon zij niet tot hem komen, en hem haar liefde bekennen. Waarom moest zij vergaan in hunkerend ongeduld, terwijl een enkel woord haar verlossen kon uit de ondragelijke spanning. De onzekerheid sloopte haar kracht. O, waarom was aan haar als vrouw verboden, wat het recht en de vrijheid is van iederen man....
De dagen gingen voorbij. Zij martelde zich af met haar onstuimige wanhoop; zij voelde dal zij iets doen moest, om te ontkomen aan den drang harer opstandige gedachten. En zij nam het besluit aan Machteld alles te zeggen; aan Machteld, die haar dikwijls hinderde door haar nuchtere opmerkingen, maar wier gezond verstand, zij voelde het duidelijk, haar redde van algeheel neerzinken in radelooze vertwijfeling. En bovendien was Machteld de eenige, die haar werkelijk van nut kon zijn in deze omstandigheden, en die met hartelijkheid en practischen zin haar ook helpen zou.
| |
| |
Zij trof Machteld, zooals altijd, in opgeruimde, vriendelijke luim.
- Kind, wat heb ik jou in 'n eeuw niet gezien. Ik geloof niet, sinds verleden Dinsdag.... Maar wat heb je? Wat is er? je ziet er zoo tragisch uit.... Is er iets gebeurd? Wat is er gebeurd?
- Niets, zei Lydia, met een mat glimlachje, neervallend in een fauteuil. Er is niets anders, dan dat ik ellendig ben, ellendig, ellendig....
- Maar waarom? drong Machteld aan. Je doet me schrikken. Maakt André 'n ander 't hof? Hij is toch niet.... geëngageerd?
- Neen, neen, schudde Lydia het hoofd. Maar Machteld's oprechte belangstelling bracht opeens de tranen in haar oogen, terwijl zij tegelijkertijd door de opnoeming dezer inderdaad erge feiten, een verluchtend inzicht kreeg in haar eigen overdrevenheid.
- Ik zal je alles vertellen, zei ze. Ik ben bij André aan huis geweest.
- Jij? vroeg Machteld, geïnteresseerd. Hoe? Alleen?
- Ja, alleen. Ik wou eens bij hem zijn, rustig, in zijn eigen intimiteit.... en ik heb hem gevraagd, of tante en ik zijn collectie violen mochten komen bekijken. Maar op de dag, dat wij zouden gaan, had tante erge migraine....
Zij behoefde er niet eens bij te zeggen, dat zij die migraine had gefingeerd. Deze comedie was voor Machteld iets zóó natuurlijks, dat zij Lydia hierin onmiddellijk begreep.
- Dus je ging alleen? vroeg Machteld met glinsterende oogen. Vertel, vertel....
- Ik ging alleen. Maar ik kan je niet zeggen, hoe ik me voelde. Zóó iets vreemds.... Alsof ik verstijld was, alsof ik slaapwandelde.... en tegelijk alsof | |
| |
alles overmatig en overbewust aan me leefde. Ik moest mezelf beloven, ik moest me dwingen binnen te gaan, anders was ik op 't laatste oogenblik nog omgekeerd.
Enfin, hij was eerst heel verbaasd, dat begrijp ik wel, ook al toonde hij 't niet; hij deed stijf en koel, en vroeg of ik, nu ik er toch was, zijn violen wou zien, dan zou 't hem 'n ‘eer’ zijn me die te toonen. We gingen naar de muziek-zaal....
- En hoe was 't er, in z'n huis? vroeg Machteld nieuwsgierig, zeker heel mooi? veel antiek?
- Ik weet 't niet, zei Lydia ongeduldig, verlangend voort te gaan met haar relaas, ik was natuurlijk veel te bevangen om goed rond te kijken. Nu, hij liet me al z'n violen zien en vertelde erbij, 't was heel interessant, maar m'n gedachten waren te vol van andere dingen, dan dat ik met volkomen oplettendheid luisteren kon. En toen.... begonnen we te praten over z'n voorvaders, Willem en Onno Zwier van Haren, en hij vertelde me de levensgeschiedenis van Henriëtte van Haren, de vriendin van Mirabeau. En toen.... naar aanleiding daarvan kwamen we te spreken over de vrouw en over haar behaagzucht, en.... ik verdedigde de vrouwen.... en hij zei: Ik wil me heel graag door ú laten overtuigen.... dat zei hij toch: ik wil me heel graag door ú laten overtuigen.... wat zou jij daarvan hebben gedacht?.... En toen ik weg-ging, zei hij, dal hij zoo graag eens wilde komen muziek-maken voor tante en mij....
Machteld's oogen waren van verwondering al grooier en grooter geworden.
- En verder gebeurde er niets? vroeg zij. En toen Lydia knikte: Maar kind, hoe heb ik 't nu met je? Dan heb je immers alle, alle reden om tevreden en dankbaar te zijn. Je komt me hier vertellen, dat je ‘ellen- | |
| |
dig, ellendig’ ben, en alles is goed, is prachtig, 't kan niet beter: daar staat m'n verstand voor stil!
Haar woorden deden Lydia onuitsprekelijk veel goed. Had Machteld gelijk? en was zij niets dan 'n onbeheerscht schepsel, het willoos slachtoffer van haar kwellende zenuwen? Neen toch, dat niet geheel, al verergerde zij de dingen ook in haar gepassionneerde verbeelding.... Want:
- Maar daarna heeft hij niets meer van zich laten hooren, hij heeft niet gevraagd om te komen musiceeren, niets, niets....
- Maar wat verwachtte je dan? Hoe lang is 't geleden, dat je bij 'm ben geweest? Tien dagen? negen dagen? 'n week?... Jij had je zeker voorgesteld, dat je 's avonds al 'n gloeiende declaratie zou krijgen, is 't niet? o, ik ken je, ik keil je zoo!
- Toe, maak me nu niet bespottelijk.... Maar ja, als ik 't zeggen moet, ik had verwacht, dat ik iets van hem zou hebben gehoord.... O, als ik naga, hoe ik daar bij 'm zat, - toen realiseerde ik 't niet, - maar als ik er nú aan terug-denk, dan schijnt 't me, dat er 'n kracht van me uitging, 'n suggestie, die hij móet hebben gevoeld....
De bitterheid der teleurstelling overweldigde haar opnieuw, zij herleefde de hartstochtelijke uren, dat zij zich gegriefd, vernederd voelde tot in haar diepste zijn, dat zij hem noemde met namen van haat, omdat hij niet van haar hield.... Als een golf van smart sloeg over haar het onduldbaar besef, dat zij hem nu nog, nú nog, onverschillig gebleven was.... en de al te gereede tranen kwamen weer en vloeiden over haar wangen; zij snikte.
Een vrouw oordeelt de tranen eener andere vrouw haast altijd onnoodig en kinderachtig, maar in dit geval vond Machteld Lydia's droefheid niet alleen | |
| |
onnoodig en kinderachtig, maar ook buitengewoon dwaas.
- Je ben, geloof ik, 'n beetje mal, zei ze zonder omwegen. En er moet, dunkt me, 'n andere reden zijn dan die je noemt, waarom je je zoo zwak en wanhopig aanstelt. Je hebt in de laatste dagen natuurlijk niets gegeten. Dat wreekt zich. Nu zal ik om te beginnen 'n kop bouillon voor je laten komen....
Ondanks al Lydia's protesten, dat zij niet wilde, dat zij geen bouillon kon zien, gaf Machteld haar bevel.
- Ja! zei ze met de meeste gedecideerdheid. Je drinkt 't op, anders spreek ik geen woord meer met je, want dan ben je toch niet toerekenbaar.
- Nu, zei ze zegevierend, toen Lydia den ledigen kop nederzette, 't smaakt beter dan je gedacht had, hè? Anton's bouillon is ook bizonder. Weet je wat hij doet? Hij legt 'n olijf in de kop, voordat de bouillon er op wordt gegoten, ‘voor de flaveur’, zegt hij; en 't geeft dan ook 'n fijne, eigenaardige smaak.
Lydia glimlachte ondanks zichzelf; inderdaad voelde zij zich door Machteld's opwekkende nabijheid en misschien ook door de uitwerking van den bouillon wat rustiger worden. Toen Machteld dit bemerkte begon zij weer te redeneeren:
- Kind, je moet je fantasie niet zoo met je op hol laten gaan. Blijf bij de dingen, en bezie ze kalm. Wat zijn de feiten? Je ben bij André geweest; hij heeft daardoor 'n heel gunstige indruk van je gekregen.... maar.... je moet hem natuurlijk tijd laten die indruk in zich te laten bezinken. Hij is 'n bedaarde, eenzelvige, langzame man, hij is geen Lydia, die niet wachten kan.
- Neen, ik kan niet wachten!
| |
| |
- Neen, dat is 't juist, maar daarmee bereik je niets, bederf je misschien alles.
- O, 't maakt me razend, dat ik niets kan doen....
- Jij wilt ook alles opeens. Mijn hemel, er is al zóoveel gewonnen. Wacht jij nu maar rustig af, totdat hij belet vraagt, om muziek te komen maken.
- Dat kan ik niet, er moet iets gebeuren, ik moet iets doen, o, je weet niet, hoe diep ellendig ik me kan voelen, ik kan me tot niets bepalen, niet lezen, niet pianospelen, niet uitgaan, als arme tante me iets vraagt over onze protégée's, je weet wel, die wij steunen, snauw ik haar af, ik slaap niet, ik eet niet.... o, was hij maar niets voor me, kon ik hem maar vergeten.... Jij ben de eenige, tegenover wie ik me uitspreken durf, jij begrijpt me wel, jij scheldt me niet uit voor allerlei leelijks, omdat ik hem liefheb, en daarvoor durf uitkomen.... Waarom mag 'n vrouw niet beginnen lief te hebben, ook al weet ze niets van de gevoelens van haar liefste ten opzichte van haar, - zooals 't elke man is veroorloofd?
- Dat zeg ik ook, zei Machteld. Dat je van 'm houdt, is 't ook natuurlijk niet, maar wél dat je je zoo ongelukkig maakt zonder reden. Wat zou je nu eigenlijk willen?
- Dat weet ik niet, zuchtte Lydia. Dat is 't juist. Help jij me.... bedenk iets voor me....
- Ja!.... zei Machteld. Ik wil je graag helpen, dat spreekt van zelf, maar....
Zij verzonk in gedachten. En Lydia legde haar hoofd tegen de leuning van haar stoel, en sloot de oogen. Het was haar, of zij haar lot een oogenblik in Machteld's handen had neergelegd, en of zij nu kon rusten, rusten....
Na een poos begon Machteld weer te praten.
| |
| |
- Ik geloof, dat ik iets gevonden heb, zei ze met een kleurtje en schalks-glanzende oogen.
- Wat dan? vroeg Lydia gretig, zich snel oprichtende.
- Kijk eens, we moeten zien te bewerkstelligen, dat André en jij elkaar 'n tijdje geregeld zien en spreken. Nietwaar?
- Ja!
- Nu dan.... Wat zou je ervan zeggen, als we eens 'n liefdadigheidsfeest organiseerden?
-'n Liefdadigheidsfeest?
- Ja; bijvoorbeeld 'n thé chantant; 'n feest, dat 's middags en buiten gegeven wordt. Dan konden we André vragen commissie-lid te zijn....
- O, prachtig, zei Lydia gesmoord. Goeie, lieve, ik wist wel, dat jij me zou helpen.... Maar zou ik dat André kunnen vragen?
- Jij, dat is misschien beter van niet. 't Moet alles heel onopvallend gaan. Maar dat zal ik dan natuurlijk wel in orde maken.
- O, vertel 's, wal had je nog meer bedacht: waar moet het feest gegeven worden, en ten bate waarvan?
- Waar? wel natuurlijk op ‘Egmond’. Dat lijkt me ideaal voor zoo'n gelegenheid. En laat 't maar aan mij over, om Clara te bewerken. Dat is natuurlijk 'n kleinigheid. En waarvoor? dat moet je maar 's met je tante overleggen, die weet wel iets. Ik had gedacht 'n uitvoering, begrijp je, met muziek-nummers; dat kan je dan allemaal met André bespreken, wat daarvoor 't geschiktste is, en wie de executanten zullen zijn. Nu, wat zeg je ervan?
- Je bent 'n schat, zei Lydia, Machleld onstuimig om den hals vallende, en zij kuste haar op beide wangen.
Machteld lachte. Als zij iets dergelijks in voorbe- | |
| |
reiding kon nemen was zij juist in haar element, en natuurlijk dacht zij er wel eenigszins aan, dat haarzelf nu ook prettige, vroolijke dagen wachtten.
- En je begrijpt, we vragen Dick en Herbert, om ons te helpen....
Even fronsde Lydia de wenkbrauwen
- Zouden we Herbert er niet buiten laten?
- Neen, zei Machteld dadelijk, beslist. Als Dick meedoet, kan Herbert niet worden uitgesloten. En Dick moet natuurlijk meedoen, hè? Bovendien, we zullen die jongens hoognoodig hebben voor al 't vervelende werk; ze zijn daar natuurlijk graag toe bereid; als zij er bij zijn, kan je er zeker van wezen, dat alles goed marcheert....
| |
III.
Machteld had haar man verzocht, om met haar en Lydia mee naar Egmond te gaan, zoodat de Egmonds dadelijk konden merken, hoe ernstig de zaak werd opgevat. Zij reden met hun drieën in de auto naar Wassenaar, en de groote, comfortabele wagen deinde over den weg in snelle, geruischlooze vaart. Machteld leunde gemakkelijk achterover in de weeke kussens; de rosroode schaduw van haar parasol maakte haar altijd bloeiend gezicht van een nog bekorender schoonheid, en haar man kon het niet nalaten onafgebroken naar haar te staren, met oogen, die haar duidelijk al zijn gedachten verrieden. Zij hóórde hem als 't ware denken: o, laat me toch 'n zoen mogen geven op de bloem die je mond is.... Hij had altijd van die uitdrukkingen, die haar verblijdden en vleiden; haar oogen noemde hij ‘stukjes van het hemelblauw’.... haar armen ‘boeien van bewegelijk fluweel’. Haar oogen werden zwoel en donker als zij aan zijn liefde | |
| |
dacht, en aan háar liefde voor hém. O, niemand behoefde er aan te twijfelen, dat zij hem liefhad, haar Ernst, haar man; en het was zelfs, of zij haar liefde voor hem nóg dieper voelde, - wanneer zij flirtte met anderen.
Zij had dit aan Lydia gezegd, en Lydia had haar ongeloovig aangekeken, maar tóch was het waar. Zij kon het niet precies uitleggen, maar het was of de gedachte, dat er een ander bestond, wiens geest zij bezighield, de liefkoozingen van haar man voor haar van een fellere, intensere vreugde deed zijn. Ik zou 't me kunnen begrijpen, zei Lydia, dat je er een pervers pleizier in vond, wanneer Dick het kon zien, als je man je een zoen gaf, omdat dit zijn gevoel voor jou zou kunnen verscherpen. Maar aangezien hij daar natuurlijk nooit bij is, begrijp ik je niet. Maar zij had beweerd, dat dit hetzelfde was, omdat Dick het zich pijnigend duidelijk genoeg voorstellen kon, dát Ernst haar kuste. Overigens, zeide zij, is het 'n psychologisch, en vastgesteld feit, dat 'n vrouw liever, beminnelijker, goedgehumeurder is jegens haar man, wanneer zij een bewonderaar kan aanwijzen, en zéer zeker is dit het geval, wanneer zij een minnaar heeft.
Zij moest altijd lachen om Lydia, die haar het wondervreemdste amalgama noemde, dat zij ooit had gezien; een mengeling van gezond verstand en perversiteit, van liefde en zelfzucht, van hartelooze coquetterie en goedhartigheid.... en zij antwoordde dan vroolijk; ik ben alleen maar 'n echte vrouw.... en elke ware vrouw heeft dat alles in zich, wat je mij toedicht.... alleen, niet iedereen durft er voor uitkomen, zooals ik....
Lydia zat stil in haar hoek gedoken. Zij was in spanning, hoe dit bezoek aan Egmond afloopen zou. Machteld, met lachende luchthartigheid had haar de | |
| |
belofte gedaan, dat alles in orde zou komen. Maar... zij was er nog zoo zeker niet van.... O, Clara zou wel dadelijk toestemmen en bereid zijn zichzelve en haar huis ten dienste te stellen aan de goede zaak. Maar Alexander van Egmond.... of die erg ingenomen zou zijn met het denkbeeld, dat er op Egmond een invasie zou plaats hebben van een zeer gemengd publiek?.... enfin, zij moest het maar aan Machteld overlaten, die was best voor haar taak berekend....
Nog steeds had zij niets van André vernomen. En als Machteld niet weer een nieuw vooruitzicht voor haar geopend had, dan was zij misschien in haar hartstochtelijke overspanning tot een krankzinnige of wanhopige daad gekomen. Nu nog had zij momenten van zelfkwelling, die bijna niet te dragen waren; zij sprak zich aan met de verachtelijkste namen en: ben je dan niets? kan je dan niets? voegde zij zichzelve hoonend toe. Heeft je schoonheid geen waarde, is je geestelijke kracht zóo onbeduidend, dat zij niets kan bereiken.... Waartoe heb ik verstand, dacht zij, als dat nergens anders toe dient, dan om me goed te doen voelen, hoe armzalig ellendig ik ben; waarom ben ik mooi, als ik hèm niet vermag te boeien, waarvoor leef ik, als mijn leven voor hem van geen waarde is...
Het was voor haar zoo'n vreemde gewaarwording zich versmaad te voelen, zij, die zich altijd zoo hoog, zoo zeker, zoo trotsch had gewaand. En toch zou zij zich nog dieper willen vernederen, zelfs willen bedelen en smeeken, als... hij maar van haar wou houden...
In de gezelschapszaal van Egmond werden zij ontvangen door Alexander van Egmond en zijn vrouw. Machteld en Lydia waren lief tegen Clara, en praatten ongedwongen met haar. En Alexander was innerlijk ontevreden om Clara's reserve; kon zij werkelijk geen vriendelijk eenvoudige conversatie voeren?.... | |
| |
o, die verlegenheid van haar, of wat was het, haten kon hij die, haten....
- We komen, zei Ernst Westermarck, aan mevrouw en jou 'n grootsch plan voorleggen, wat niet ten uitvoer kan worden gebracht, zonder uwbeider hulp.
- En dat is?
- De Vereeniging ter Bestrijding van Kindermisdaad heeft dringend steun noodig. Ze werkte tot dusverre in 't klein, maar zou zooveel meer goed kunnen doen, als ze 'n eigen clublokaal had, waar bijeenkomsten konden plaats hebben op geregelde tijden. Freule Davina Lichtenberghe ijvert er zeer voor, zooals je misschien weet. Nu kwam mijn vrouw op 't excellente denkbeeld die goede zaak 's flink omhoog te helpen door middel van 'n liefdadigheidsvoorstelling.
Alexander wachtte; hij begreep niet goed waarom het slagen van dit plan van Clara en hem afhankelijk was....
- En nu komen we vragen, of die uitvoering hier op Egmond zou gehouden mogen worden....
- Hier? zei Alexander verbaasd. Maar tegelijk hoorde hij hoe ook Clara riep: Hier? en hij keek even in vluchtige verstoordheid naar haar, omdat er in haar toon zoo'n onmiskenbare angst had geklonken.
- Ja, hier, zei Machteld vlug. We zouden natuurlijk wel 'n zaal kunnen huren, maar u begrijpt van wat 'n eindeloos veel grooter succes we verzekerd zijn, als uw patricisch landgoed wordt opengesteld voor 't publiek.
In zichzelf wist Alexander, dat hij van een dergelijke luidruchtigheid in zijn huis niets hield. Maar hij meerde, dat het voor Clara heel goed zou zijn, als zij een pooslang verplicht was tot een vrijen omgang
| |
| |
aant.
met degenen, van wie zij zich steeds op een vreesachtigen afstand hield.
- Vertel eens iets meer, verzocht hij.
Met enthousiasme kwam Machteld met het plan voor den dag.
- Wat we ons voorstellen is 'n ‘thé chantant, 'n vorm van garden party, waarvoor men entrée kan eischen. Wat daarvoor in de eerste plaats noodig is, is natuurlijk 'n groot park... en 'n groot huis, waarin de uitvoering kan worden gegeven, als 't weer eens onverhoopt ongunstig mocht zijn. Daarom hebben we aan u gedacht; terwijl mevrouw ons, als zij wou, met alles zou kunnen helpen in de voorbereidingen, maar vooral hebben we ook op haar gerekend met 'n zangnummer; mevrouw heeft de reputatie van 'n bizonder mooie, klankvolle stem.
- Die heeft zij, zei Alexander. Jammer alleen maar, dat zij er zoo weinig van laat genieten. - Clara, wat denk je ervan?
Wat Clara er van dacht? Zij vond het heele plan een horreur, en zij zou haar man wel hebben willen bidden en smeeken, om liever een groote som gelds te geven, dan hier op zijn grond dit ‘feest’ te laten plaats hebben. Een tijdlang, dat begreep zij heel goed, zou zij een vreemde zijn in haar eigen huis; zij was nu eenmaal in de volstrekte onmogelijkheid zelve het initiatief te nemen; zij moest dus wel overlaten, en toezien dat anderen alles inrichtten naar hun wil.... maar zij begreep zoo volkomen, alsof zij zijn gedachten kon verstaan, dat Alexander er vóór was, alleen maar, omdat hij het ‘goed’ voor haar vond....
- 't Is een mooi doel.... begon zij.
- O, ja, dat is 't zeker, zei Lydia. Tante zegt, 't zou zoo goed zijn, als er nu in de vacantie, 'n plaats was, waar de kinderen onder leiding prettig bezig | |
| |
konden zijn, - en vooral als de donkere avonden beginnen, dat ze dan van de straat kunnen worden gehouden.
- Maar.... ging Clara voort.
- Maar....? herhaalde Alexander.
- Ja, man, jij ben 't, die moet beslissen.... Ben je niet bang, dat, als je 't publiek binnen laat, er veel zal worden beschadigd, en....
Alexander kreeg een kleur. Was deze bekrompen zorg nu weer het eerste, waar zij aan dacht?....
- Och, zei hij, wat ongeduldig, daartegen kunnen we maatregelen nemen. De vraag is, hoe jij er over denkt, jij persoonlijk. Ik ben wel bereid m'n toestemming te geven, als jij tenminste er niet tegen ben.
Wat kon zij anders doen, nu hij zoo tot haar sprak, dan zich gewonnen geven.
- Mij is 't natuurlijk goed, zei ze zacht.
Er werd nog heel veel gesproken. Na de eerste blijdschaps- en dankbaarheidsbetuigingen, ging men tot meer practische besprekingen over; een voorloopige datum werd vastgesteld, een en ander geregeld omtrent uur van aanvang, duur der voorstelling, het inrichten van een buffet; personen werden genoemd, wier medewerking zou worden gevraagd.... maar eindelijk, eindelijk waren Alexander en Clara toch weer alleen.
Zij zag aan den gezwollen ader op zijn voorhoofd, die dwars liep van voorhoofd naar neus, dat hij ontstemd was, en zij durfde niets zeggen, niets vragen. Maar tegelijkertijd voelde zij bitter, hoe onnatuurlijk het was, dat zij haar eigenlijke gedachten niet uiten kon, dat zij zelfs tegenover hem, die haar het naaste ter wereld was, een houding had aan te nemen....
Bruusk keerde hij zich tot haar:
- Was 't weer niet goed? Had je er je weer liever | |
| |
buiten gehouden? In plaats van blij te zijn, dat je nu 'n gelegenheid wordt geboden, om eens vooraan te staan. 't Hangt nu maar van jou af 't middelpunt te wezen, je voor goed de plaats te veroveren, waarop je rechtens behoort. Ik verlang, zei hij nadrukkelijk, dat je je niet op zij zal laten dringen, dat je je nu eindelijk eens zal laten gelden, heb je dat goed begrepen?
Zijn toon was zoo hard en onverbiddelijk, dat zij het niet eens waagde tot hem op te zien met een biddenden blik. Zij wilde zeggen: Ik zal mijn best doen, maar ook dat durfde zij niet.
- Ja, zei ze enkel.
In wrevelige stemming liep hij heen en weer. Hij besefte heel goed, dat haar blijkbare weerzin hem had geprikkeld om de zaak door te drijven, waar hij, als zij er instemming mede had getoond, vele bezwaren zou hebben geopperd. Hij was nu uit zijn humeur, omdat hij het verzoek had ingewilligd, terwijl hij innerlijk een afkeer had van een dergelijke drukte in zijn directe omgeving, maar nog meer was hij boos op haar, omdat zij hem daartoe genoodzaakt had.
- Zelfs de schijn kan je niet ophouden, viel hij uit, zoo plotseling, dat zij schrikte. Je zat daar weer, of je geen tien kon tellen. Waarom zei je niet rond-uit, wat je er tegen had, in plaats van dat imbeciele: als er maar niets wordt beschadigd? Daar zou ik zelf natuurlijk wel over hebben gedacht, als dat noodig was. Je ben net 'n pop, die men hier neerzet, of daar neerzet, maar die nooit iets uit zichzelf doet, die maar afwacht in gedweeë lijdzaamheid, wat er over haar zal worden beschikt. Denk je, dat ik 't prettig vind, dat rumoer in huis? Ik heb toegestemd, ik heb moeten toestemmen om jou. Omdat ik 't noodig vond voor jou, voor jou.
| |
| |
Zij voelde, hoe de tranen naar haar oogen drongen, en zij wilde hem niet laten zien, dat zij schreide. Zij stond op, om de kamer te verlaten.
Hij had nog een hoonend woord op de lippen. Maar hij hield het in, omdat hij haar zoo zacht, zoo deemoedig zag gaan. Spontaan breidde hij zijn armen open. En toen zij gekomen was, en nu toch snikte aan zijn borst van droefheid en geluk tegelijk, sloot hij haar vast in zijn armen, en vroeg haar met bijna suggereerende kracht:
- Laat ik nu eens op je kunnen rekenen; zorg, dat jij een van de eersten ben op dit feest. Als je deze geheel eenige gelegenheid voorbij laat gaan, dan sta je ook voor goed buiten alles. Neem je ernstig voor, te doen wat ik je vraag; ik vertrouw je, ik zal je vertrouwen: je wéét, wat ik van je verwacht....
|
|