| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk
I.
TOEN, dien middag, haar bezoekers vertrokken waren, bleef Clara van Egmond alleen in de ontvangzaal achter, en verzonk in triest gepeins. O, alsof zij het niet had begrepen, dat mevrouw Westermarck en freule Lichtenberghe al op de golf-links waren geweest, en weer heen gegaan, zonder dat zij het noodig hadden gevonden, haar van hun komst te verwittigen, alsof zij niet wist, dat zij dit herhaaldelijk deden en vele anderen ook. Ach, honderdmaal hield zij zich voor, dat zij geen verdriet moest hebben over dergelijke beleedigende achteloosheden, dat zij er boven moest staan, en toch.... toch hinderden ze haar verschrikkelijk. En haar eenige zorg was, om de wijze, waarop zij behandeld werd in zijn kring, voor Alexander te verbergen. Het gelukte haar niet altijd, o, neen. Hij zag, vreesde zij, nog veel meer dan zij, begreep nog veel meer dan zij.... en scènes tusschen henbeiden waren daarvan vaak het gevolg. Zij verbeeldde zich, dat zij zich het meeste met tact gedroeg, als zij zich bescheiden op den achtergrond hield, alle onaangename bejegingen over haar kant liet gaan, opdat men haar tenminste duldde in de gezelschappen. Maar Alexander was van een geheel andere meening. Hij verweet haar, dat zij zich totaal niet wist te laten gelden, en hij noemde haar | |
| |
voorbeelden van vrouwen, die met tact zich in de wereld bewogen, en van wie men het na een poos vergat, dat zij niet van gelijke geboorte waren. Ja, hij was soms hard genoeg om te zeggen, dat zijzelve haar afkomst voortdurend in de herinnering hield, door haar schuchter zich terug-trekken, haar alles verdragen, haar gedwee zich onderwerpen.... Maar zij vergaf het hem: zij zou het hem hebben vergeven, ook al hield zij niet zoo innig van hem, omdat uit zijn woorden sprak zijn diep-gegriefde liefde voor háar.
Moedeloos sloeg zij de handen samen. O, dat zij ooit den moed had gehad, zijn vrouw te worden. Zij had geaarzeld in angstigen twijfel, hem zelfs gevraagd, terwille van zichzelf, terwille van haar, van haar af te zien.... maar ten slotte was zij overwonnen door zijn dringenden hartstocht, door zijn klemmende overreding.... en had tóch den stap gedaan, waarvan zij terecht een bitter berouw had voorzien: zij was met hem getrouwd.
Maar had zij zich, na haar huwelijk, wel ooit één oogenblik gelukkig gevoeld? Had zij zich ooit volkomen durven overgeven aan haar geluk? Waren er niet altijd martelende overwegingen geweest van zelfverwijt en angst, dat zij zich in haar nieuwen rang nooit zou kunnen handhaven? En had zij zich wel ooit thuis gevoeld in dit te groote, te mooie huis, met den stoet van bedienden, waardoor alles, zelfs de eenvoudigste handeling, iets officieels verkreeg, waardoor zij voortdurend het benauwend bewustzijn had, dat zij hier niet behoorde, dat zij zich een verblijf in de patricische woning aanmatigde, en dat dit niet anders dan slechts van korten duur wezen kon....?
Als het haar maar vergund was geweest een kind te hebben. Hoe zou alles daardoor veranderd zijn. | |
| |
Het kind zou onwillekeurig de aandacht van haar hebben afgeleid, de hoofdpersoon zijn geworden, - en zij wist, hoe Alexander naar een zoon, een stamhouder verlangde. Maar ook zij zelve smachtte naar de weelde van een kind, een kind, dat haar voortdurende eenzaamheid vullen zou met het teederst en liefelijkst geluk....
O, haar eenzaamheid. Haar grondelooze, eeuwige eenzaamheid, haar geestelijke eenzaamheid vooral, - omdat zij bij niemand aansluiting vond; zij had haar eigen kring verlaten, en kreeg geen toegang in dien van haar man. En zelfs bij Alexander vond zij geen troost. Nooit sprak hij eens met haar over iets meer dan over de meest alledaagsche, banaalste dingen; zij wist niets van zijn werkkring; nooit vertelde hij haar wat van de gesprekken die hij hield met zijn vrienden; hij liet haar feitelijk alleen, zelfs dan wanneer hij haar in zijn armen hield en haar zijn liefde beleed. Zij pasten niet bij elkaar. Het was haar een folterend besef, dat zij nauwelijks aan zichzelve bekennen dorst, maar toch de waarheid: zij pasten niet bij elkaar....
In 't eerst, als zij zich beklaagde over haar eigen onwaardigheid, was hij zeer boos geworden, en had haar driftig het zwijgen opgelegd. Hij zeide, dat hij nergens van wilde hooren, en dat alles er niets op aankwam, want dat hij van haar hield.... Maar het was toch waarschijnlijk veel beter geweest, als hij zich niet door zijn passie had laten medeslepen, en gewacht had om met haar te trouwen, totdat zij door het nemen van allerlei lessen, door veel studieeren en lezen, hem een beetje naderbij was gekomen. Nu waren de eerste maanden na haar huwelijk haar vaak een duldelooze pijniging geweest; hoe weinig wist zij van zelfs de eenvoudigste vormen en voorschriften | |
| |
der étiquette, hoe gering was haar kennis van de beteekenis veler woorden, van tafelgewoonten, van visitemanieren.... hoe dikwijls was het niet gebeurd, dat een der bedienden genadig-correct een flater van haar herstelde. En zeker zou het veel minder kwetsend en moeilijk voor haar zijn geweest, terechtwijzingen en onderricht te ontvangen, van een leermeesteres, - die zij tóch had moeten aannemen, - als Clara Wallens dan als mevrouw van Egmond, de draagster van een der aanzienlijkste, meest aristocratische namen.
Zij herinnerde zich die uren vol schaamte en vernedering, waarin haar bleek, ofschoon haar leermeesteres het nooit in woorden uitsprak, het nauwelijks toonde door een blik, hoe deze, - een verarmde vrouw uit de groote wereld, - haar minachtte om haar onwetendheid in zelfs de eenvoudigste dingen. Hoe dikwijls had zij, als zij weer alleen was, geschreid in bittere wanhoop, vreezende, dat haar geheel verder leven niet voldoende zou zijn, om in te halen, wat zij in de jaren harer jeugd te leeren had moeten verzuimen. Natuurlijk begreep zij, toen haar eerste verbijstering wat voorbij was, alles sneller en beter; ook had het haar toen niet al te veel inspanning gekost, om de lessen in talen, literatuur en algemeene ontwikkeling, te volgen, zoodat zij wel wist, nu niet meer zooveel achter te staan bij de andere jonge vrouwen en meisjes - maar het was te laat. Haar eerste intrede in de wereld was zóó vol onzekerheid geweest, zij had zich toen zóó deemoedig en klein gevoeld, dat zij zich van die eerste indrukken nooit meer had kunnen herstellen. Zóo sterk was die inwerking nog, dat zij zich vanmiddag eenigszins verbaasd had gevoeld, toen het bezoek van den heer van Haren en daarna dat van mevrouw van Oudvelt | |
| |
werd aangediend. Wat een tegennatuurlijke toestand, daarover verwonderd te zijn.... en had zij dien aan zichzelve te wijten?....
Zij zat voor de open deurramen, die toegang gaven tot het terras, waarvoor een open gazon zich uitstrekte met vele perken van bloeiende bloemen; daaromheen stonden de mooie, oude, donkere boomen, scherp-silhouetteerend tegen den helderen hemel. De zomer-geruchten kwamen tot haar, het tjilpen der vogels, het zoemen van een bij, het ruischen van een luchtigen wind door de verre kruinen.... het was hier zoo zalig stil, zoo goed.... o, waarom kon zij niet genieten van alles wat zij toch had.... waarom, waarom kon zij niet gelukkig zijn?....
Vanmiddag, toen zij hier zoo zat met haar bezoekers, die haar beiden met de beleefdste en vriendelijkste hoffelijkheid bejegenden, had zij tóch een steek van pijn gevoeld bij de gedachte aan de behandeling der anderen. Om zich te houden, alsof zij niets begreep, had zij laten telefoneeren, en ook het diplomatische antwoord ontvangen met een kalm gezicht. Maar zij had iets zien veranderen in de trekken van den heer van Haren; er was een frons tusschen zijn oogen gekomen, en hij sprak niet veel meer, alsof hij nadacht over iets, dat hem hinderde. En bij het heengaan had hij gezegd, tot zijn spijt niet in staat te zijn, morgen opnieuw te komen.
Achter het zware gordijn werd de deur geopend, zonder dat zij het bemerkte. Alexander van Egmond was binnen-gekomen. Toen hij zag, dat zijn vrouw hem niet had gehoord, naderde hij haar zacht, en bleef even in bewonderende beschouwing staan. Het mooie, blonde, natuurlijk-golvende haar ging om de ooren, en was in een grooten wrong laag in den hals bevestigd. Haar rank-gevulde figuur leunde bevallig | |
| |
terug in haar stoel, en blank lagen de handen op de leuningen van donker gobelin. Maar in de uitdrukking van haar lief gezicht zag hij een stille droefheid, en de fijne, bleek-roode lippen waren vast gesloten.
Hij boog zich over haar heen, om haar in het gezicht te kunnen zien:
- ‘Klare, wat heeft er uw hartjen verlept?’
Haar wangen kleurden zich in een lichten schrik; haar zachte blauwe oogen blikten hem aan, en werden van nog dieper teederheid dan de zijne. Zij liet zich door hem kussen en liefkoozen, en legde met een zucht van geluk haar wang tegen de zijne.
Haar liefde was nog altijd een opzien tegen hem in overgegeven eerbied. Zij voelde het alsof hij haar begenadigde door zijn liefde, en zij daar eindeloos dankbaar voor had te zijn. Zij durfde hem dit nooit bekennen, hij zou er wrevelig om zijn geworden. Maar diep in haar ziel rustte die reverentie, die dankbaarheid, als een heilig gevoel.
- Heb je hier de heele middag zoo stil en alleen gezeten? Je weet wel, dat ik 't liever heb, als je eens wat afleiding zoekt. Ben je niet uitgeweest? Waren er geen golfers vandaag? Had je geen visites te maken?
- Ik heb bezoek gehad, zei ze met een glimlach, en op een toon alsof zij hem iets prettigs had te vertellen.
- Zoo? Van wie?
- Van meneer van Haren en later mevrouw van Oudvelt. Ze hadden willen golf-spelen, maar kwamen eerst bij mij.
Maar nauwelijks had zij deze woorden van armelijken triomf uitgesproken, of zij ontstelde over haar eigen onbedachtzaamheid. Hoe had zij in 's hemelsnaam zoo dom kunnen zijn, om dit te zeggen. En | |
| |
Alexander was er de man niet naar, om van zooiets de eigenlijke beteekenis niet te begrijpen. Zij zag op zijn hooge, kalende voorhoofd en op zijn fijne slapen de aderen zichtbaar worden, een bewijs van ontstemdheid, dat zij maar al te goed kende. En daar kwam ook reeds de gevreesde vraag:
- Doen ze dat dan niet altijd? Doet dat niet iedereen?
- Och, zei ze vergoelijkend. Ze verwachten me natuurlijk op 't terrein, en gaan soms dadelijk er heen.
- En als je er eens niet ben? Komen ze je dan later opzoeken thuis?
Zij aarzelde. Zij voelde het met spijt, hoe een pijnlijke blos haar op de wangen brandde. O, wat ellendig toch, dat zij in dergelijke oogenblikken altijd de gewaarwording had, alsof zij hem een schuld moest bekennen.
- Ik ben er veel.... begon zij.
- O! is 't weer zoo! viel hij uit in gedempte drift. Hij sprong op, en liep door de zaal heen en weer, om zijn wrevel meester te worden. Maar het gelukte hem niet, te diep was hij weer in zijn verwachting teleurgesteld. Hij kwam bij haar terug:
- Vertel nu alles, beval hij. Zeg me nu maar, dat ze allemaal gebruik maken van je gastvrijheid, zonder zich om jou te bekommeren. Dat ze 't niet noodig vinden, tegenover jou eenigerlei égards in acht te nemen.... o, dat ik 't niet heb begrepen, dat 't alweer zóó zou gaan! Maar je had 't me niet mogen verzwijgen.... Jij, je duldt maar, je verdraagt maar, - god! heb je er dan geen besef van, wie je ben! begrijp je dan niet, wat men aan jou verschuldigd is, aan jou, mevrouw van Egmond.... hoe kan je 't toelaten, hoe kan je jezelf zoo laten vernederen, wegduwen, heb je dan geen trots, heb je dan geen....
| |
| |
....eergevoel, was het woord, dat hij inhield, maar dat zij toch zoo duidelijk in haar ooren hoorde, als had hij het uitgesproken.
Een aandrang tot schreien kwam zoo sterk in haar op, dat haar adem sneller ging, en zij haar handen nerveus samen-kneep. Hij zag haar ontroering, maar deze verzachtte hem niet. Integendeel werd zijn toornige smart er nog grooter door.
- Ja, zei hij ongeduldig, nu ga je huilen, omdat je me toch vooral goed moet laten voelen, hoe ‘wreed’ ik ben, hoe ‘onrechtvaardig’, hoe.... weet ik wat al meer. Je denkt er niet aan, je eigen handelwijze eens na te gaan, en te trachten daar wat verandering in te brengen. De toestand hoefde niet zoo te zijn, zoo pijnlijk voor jou, zoo ondragelijk voor mij, als jij je maar wat anders wist te gedragen.
Zij schudde even het hoofd in een hulpeloos gebaar, dat hem opeens met een gevoel van machteloosheid deed begrijpen: zij kan niet anders. Maar een koppige onwil was er in hem, om toe te geven, hij kan, hij wou niet berusten.
- Wat is er, dat je belet, om beter op te treden, om menschen, die je beleedigen op hun plaats te zetten. Durf je niet? Waarom niet? wat kunnen ze je doen? Is 't bangheid, lafheid? is 't 'n verkeerd soort trots? Zeg me toch eens wat je bezielt, als je je zoo lijdelijk onderwerpt.
Zij wist niet, wat zij antwoorden moest. Al zoo dikwijls hadden zij dergelijke onvruchtbare gesprekken gehad, die eindigden bij hem in een vlaag van woede, die soms dagen duren kon, of in een vlaag van hartstocht, als het meelijden met haar zijn drift ging overheerschen. Diep in haar ziel schrijnde het besef, dat zij hem niet voldeed, dat zij niet de vrouw was, die hij zich had gewenscht, en dit besef was het | |
| |
misschien dat al haar energie verlamde. Maar kon zij hem dit zeggen?.... Soms, zooals ook nu weer, drongen de woorden zich met zoo'n kracht naar haar lippen, dat zij bijna voor de verleiding bezweek, om ze uit te spreken.
- Voel je dan niet, ging hij, toen zij niet antwoordde, zichzelf al meer en meer opwindend, voort, wat 't voor mij moet zijn, m'n vrouw te zien uitgesloten en veronachtzaamd; je hebt recht op 'n andere bejegening, en niemand zou je achteloos durven behandelen, als je toonde dat te begrijpen. Ik háat je nederigheid, je uit de weg gaan, je slaafsachtige verdraagzaamheid, o, ik zou....
- Alex.... zei ze smeekend-zacht.
Maar haar deemoed, na zijn harde verwijten, verteederde hem niet. Integendeel, die verbitterde hem nog meer. Veel liever had hij het gewild, dat zij verontwaardigd was opgestaan, en hem geantwoord had in heftigen toorn. Haar zachtheid zag hij als een weekheid, een zwakheid, die hij verfoeide.
Zij zag in zijn gezicht de uitdrukking, die zij vreesde. En zij blikte naar hem op, met oogen, zóo vol van radelooze liefde, dat hij spontaan en snel zich naar haar overboog, en haar hoofd omgreep met zijn beide handen.
- Zeg me, vroeg hij, met zijn gezicht vlak bij het hare, ben je zelf gelukkig? ben je zelf gelukkig?.... ben je zelf gelukkig?....
Zij sloot haar oogen. Maar haar armen sloeg zij om zijn hals, en terwijl zij haar wang drukte tegen zijn gezicht, durfde zij eindelijk schreien.
Hij trok haar aan zijn borst, en liet haar hoofd daar rusten. Hij had haar toch lief, o, hij had haar lief, deze vrouw, die hem in alles teleurgesteld had... ondanks alles hield hij van haar....
| |
| |
Hij kuste haar weenende oogen en haar bevenden mond, en suste haar met woorden van kalmeerenden troost. Kom, was zij nu weer bedaard?.... zij konden toch wel eens rustig praten, zonder dat er dadelijk een scène van kwam.... Kom, kijk me 's aan?... En geef me 's 'n zoen.... en nog een.... en nog een....
Telkens en telkens weer preste hij zijn mond op de vochtige zachtheid harer lippen, die hem bedwelmde. Zijn hoofd werd warm, in zijn polsen begon het te kloppen, en hij klemde haar vaster in zijn omarming.... Maar met kracht onttrok hij zich aan zijn verliefde verdooving.... hij wilde zich nú volledig tegen haar uitspreken, want zóó, met aldoor een misverstaan tusschen hen, kon hun omgang niet blijven duren. Hij legde zijn hand om haar wang en kin, en lichtte haar gezicht op, zoodat zij hem aanzien moest.
- Nee, is 't wel! zei hij. Je bent zelf niet gelukkig.... hoe komt dat? waarvoor is dat noodig? want we hebben elkaar toch lief.... Zeg me, wat is de oorzaak dat je niet anders kan doen, dan je doet...
Zij wist, dat nu het oogenblik was gekomen, om zich te uiten, en dat zij niet langer aarzelen mocht.
- Ik voel, zei ze met inspanning, en dat is 't, wat me zoo machteloos maakt, dat ik niet degene ben, die je in me zag; o, ik voel, dat je niet tevreden met me ben, en.... dat drukt me zoo.
- Maar als dat zoo is, als je wéét, dat ik je liever anders had, - en jij houdt van mij, want dat doe je toch, - waarom verander je dan niet, waarom probeer je dan niet....
Zij keek hem aan, en in haar zachte blauwe oogen zag hij zóó duidelijk: omdat ik niet kan.... dat hij zuchtte.
Stil zat hij, met haar hand in de hare; en zijn | |
| |
vriendelijkheid, nadat zij wist hem ten diepste te hebben gegriefd, ontroerde haar zoo, dat zij weder strijden moest met haar tranen. Waarom maakte hun liefde hen toch niet gelukkiger, ach, waarom zag zij hem lijden en leed zijzelve voortdurend....
- Alex, zei ze, luister.... ik moet je zeggen, wat me al zoolang bezwaart. Je weet 't, ik heb altijd gevreesd, dat ik geen geschikte vrouw voor je zou kunnen zijn. En.... 't is gebleken, dat ik goed heb gezien. Ik pas niet bij je.... ik beken 't met schaamte en verdriet, maar 't is de waarheid. En.... zij sprak bijna onverstaanbaar door het trillen harer stem, ik wil niet je heele leven bederven.
Hij liet haar hand los, in schrik richtte hij zich op.
- Wat beteekent dat? riep hij bruusk.
- Alex.... word in godsnaam niet boos.... wat ik zeg, zeg ik alleen om jou, bedenk dat, bedenk dat.
- Als 't om mij is, zwijg dan, neem zulke woorden niet op je lippen....
- Neen, ik móet 't zeggen, láat 't me zeggen....
- Ik wil 't niet hooren, je beleedigt me, wat denk je toch wel van mij?
- Alex, 't is niet alleen, dat ik me onwaardig voel, om je vrouw te zijn, omdat ik uil zoo'n heel ander milieu kom dan jij. Maar ook, en vooral, omdat ik je geen kind heb gegeven....
‘Hij klemde pijnlijk de lippen op elkaar. Daar raakte zij de teerste plek van hun verhouding aan, en het was hem nu onmogelijk, om haar met kracht het zwijgen op te leggen. Hij kon niet zeggen, dat dit hem geen leed was, zij wist maar al te goed, hoe hij gebukt ging onder de gedachte, dat hij geen erfgenaam had, dat na zijn dood het geheele erfgoed in handen van verre familie moest komen. Maar evenzeer wist hij van haar, hoe ook zij naar een kind verlangde, | |
| |
en hoe het haar smartte, dat hun wensch niet scheen te kunnen worden vervuld....
Hij trok haar opnieuw en onstuimig in zijn armen.
- Dat verdriet moeten we samen dragen, zei hij. Hoeveel anderen zijn er niet, die datzelfde moeten ontberen, en die elkaar daarover weten te troosten. Maak daarvan geen reden, om je van me af te scheiden, vergoed me dat liever, zooveel je kan....
- Maar als je.... zei ze gesmoord, want hij hield haar gezicht tegen zijn borst gedrukt, als je.... 'n andere vrouw....
Hij sloot haar mond met zijn hartstochtelijken zoen. Hij wilde, hij durfde haar niet verder aan te hooren, hij verdoofde zichzelf in zijn liefkoozingen.... omdat, in het diepst van zijn wezen, de gedachte bleef klagen en branden: 'n andere.... 'n andere vrouw....
- Nooit.... nooit meer mag je zoo iets zeggen, ik verbied 't je, zei hij, licht-hijgend van opwinding, beloof 't me.... En nog iets anders moet je me beloven....
- Wat?....
- Je moet me beloven, je best te doen, om wat anders te worden, wat waardiger op te treden, je wat meer te laten gelden, je niet voortdurend op de achtergrond te laten dringen.... toe, beloof me dat, je zou er me zoo'n ontzettend pleizier mee doen.
- Ik beloof 't je.... zei ze, bijna schreiend in het besef harer onmacht.
| |
II.
Lydia Lichtenberghe was thuis-gekomen van ‘Egmond’, waar zij had golf-gespeeld met Machteld van Westermarck, de jongelui van Teylingen, Frédérique van Oudvelt, Philibert van Heemstede, en enkele ande- | |
| |
ren, nadat zij eerst plichtmatig, Clara van Egmond aan haar huis hadden afgehaald. Zij had er een bepaald voorgevoel van gehad, dat André van Haren niet komen zou, maar toen hij inderdaad niet verscheen, had de teleurstelling haar zóo overweldigd, dat zij wanhopig flirtte met Happy Herbert, met Philibert van Heemstede, zelfs met Dandy Dick, en, thuis-gekomen, schrikte, toen zij in den spiegel haar gloeiende wangen zag en haar donker-flonkerende oogen.
En als nu eens alles vergeefsch is.... dacht zij, al mijn hoop en verlangen vergeefsch, - als eens in werkelijkheid gebeurt, wat ik erger vrees dan den dood: als hij mij niet liefheeft, maar zelfs een andere misschien.... wat moet er dan van mij worden, als ik nu, na zoo'n betrekkelijke kleinigheid, mijzelf al niet meer voel van wanhoop, en iets slechts zou willen doen, iets afschuwelijks, iets wreeds, om ook anderen te laten lijden?....
Zij schreide niet. Maar in haar borst schenen de ongeweende tranen te branden met zoo'n hartstochtelijke pijn, dat haar adem stokte, en zij haar oogen moest sluiten. Maar een paar oogenblikken later was zij weer kalmer, en tot nadenken in staat. En zij klemde haar handen ineen, en dacht: Ik zal mijn doel bereiken.
Wat er ook mocht zijn, dat haar tegenhield, welke hinderpalen zich mochten voordoen, zij zóu dit doel bereiken: zijn liefde te winnen.
Zij gaf er zich geen rekenschap van, waarom zij van hem hield. Zij wist alleen, dat het zoo was, met onwrikbare zekerheid, - dat hij de eenige was, die haar gelukkig kon maken, en dat zij zónder hem een verlorene in het leven zou zijn.
In de groote lage kamer met den ronden uitbouw | |
| |
scheen de volle zon, laag onder de marquises door, naar binnen, door de drie geopende ramen. Het was hier zoo gezellig en mooi, zij hield zooveel van haar kamer, die zij geheel had gemeubeld en ingericht naar haar eigen smaak. Op het tonig-gekleurde, wolligdikke Smyrnaasche tapijt stonden de meubelen in modernen stijl; breede en diepe, zacht-gemakkelijke Chesterfield-canapés en fauteuils met gobelin overtrokken, tafels en kastjes van in de was gebrand mahoniehout, en een vleugel-piano. Aan het geschilderde plafond, lichtbruin, met donkerder gestileerde figuren, hing een electrische kroon; en de met lichtbruin in donkerder bruine lijnen gebatikt fluweel behangen wanden waren versierd met enkele etsen, en een bizonder schilderij van Krausz: een jong meisje, met een gezicht vol tartende, hoogmoedige onverschilligheid, vol zelfzucht, welvoldaanheid en spot; haar spelende handen heffen liefkoozend een klein hondje omhoog, en aan haar voeten ligt een jonge man, met het gezicht in haar kleed verborgen, in een houding van algeheele overgave aan overweldigende smart.
Mijn ideaal.... dacht Lydia, terwijl zij even voor de schilderij bleef staan. Zóo heb ik altijd gehoopt te kunnen zijn.... zóo sterk, zóo onmeedoogend, zóo volkomen zeker van mij zelf.... het lot, het nóodlot, van wie mij liefhad.... en wat ben ik ten slotte geworden: een zwakke, afhankelijke vrouw, die wacht en verlangt....
Zij, als eenig kind, en weldra wees, was het altijd gewoon geweest veel met zichzelve bezig te zijn, zich als een soort van middelpunt te beschouwen, waarom de wereld draaide. Men had haar altijd verwend; zij had de gelukkigste jeugd gehad, die zich denken laat, en na den dood harer ouders was een tante, tante Davina, bij haar komen wonen in het groote huis, en | |
| |
deze, met de teederste toewijding, zorgde voor haar; op kostschool was zij een gevierd meisje geweest om haar jovialiteit, haar geestigen durf, haar rijkdom, die haar toestond haar vriendinnen alles te geven, wat dezen verlangden; en nadat zij, nu vijf jaar geleden, in de wereld was gepresenteerd, had men haar altijd omringd met bewonderende hulde; de aanzoeken volgden elkander geregeld op, en ‘men’ wist te vertellen, dat zij de declaraties uitlokte, alleen met het doel ze te kunnen afslaan.
Zij lachte om deze praatjes, zij vleiden haar, en was er wel niet eenige waarheid in? Zij had zich dan ook altijd zeer tevreden in het leven gevoeld, totdat.... zij André van Haren had leeren kennen. Zijn persoonlijkheid was haar als een openbaring geweest; in haar ziel was de liefde, die zij nooit had gevoeld, gaan gloeien met een kracht, die haar verteerde. En nu waren er momenten, dat zij zich zóo radeloos ongelukkig voelde, dat haar bestaan haar bijna ondragelijk werd.
Waarom? vroeg zij zich af, waarom? Waarom stel ik mijn geluk afhankelijk van hèm, van hem-uitsluitend, waarom heb ik hem lief? Waarom denk ik aan hem, den heelen dag, waarom kan ik geen handeling doen, zonder dat ik er hèm in betrek, waarom beheerscht hij mijn leven?
Waarom beheerscht hij mijn leven, - ondanks hemzelf?
Ach ja, - want dit had zij tot haar bittere ontgoocheling eindelijk wel moeten begrijpen: dat de indruk, dien zij op André had gemaakt, een zeer geringe was, indien deze al bestond.
Zij begreep het niet; het verwarde en ontstelde haar. Zij was het zoo gewend gevleid, bewonderd, geliefd te worden, - te overmatig zelfs, zoodat het | |
| |
haar onverschillig liet, en zij er om lachte, en schertste met anderen. En de eenige, om wiens liefde zij gaf, de eenige, wiens belangstelling haar zoo zalig gelukkig zou maken, die eenige....
Zij voelde zich vernederd, verslagen. Haar hartstochtelijke natuur eischte dringend, waar een zachter, berustender temperament zich in de omstandigheden zou hebben geschikt. Dát kon zij niet. Tenminste zou zij beproeven haar lot in eigen handen te nemen, het te dwingen naar haar wil. En het was, alsof zij in zichzelve voelde een suggereerende kracht, die haar de handen deed ballen, en met op elkaar geklemde tanden deed zeggen: het móet. Het zál.
In kalmer oogenblikken keerde zij tot zichzelve in, en verbaasde zich over haar opgewondenheid. En zij vermaande zich bedaarder te wezen, en niet dadelijk te vertwijfelen, zich overwonnen te voelen, omdat haar wensch niet onmiddellijk werd vervuld. Hoe dwaas, hoe jong stelde zij zich aan, zij, met haar vijfentwintig jaren, zij, met haar levenskennis, haar wereldwijsheid, die haar zich veel ouder liet voelen dan haar tante Davina; zij, die nooit een raad aannemen wilde, die haar eigen weg ging, en altijd haar oordeel en háar overwegingen voor de ware hield....
In klare bezonnenheid moest zij haar plannen maken. Ook Machteld had als haar opinie uitgesproken, dat de eigenlijke oorzaak van André van Haren's koelheid lag in het feit, dat hij haar niet voldoende kende. Hoe kon zij een geregelden omgang met hem bewerkstelligen, waar hij hun nu niet anders dan de verplichte beleefdheidsbezoeken bracht, en zij den eenzelvigen man zelden elders ontmoette?....
De meest overdrevene voornemens kwamen in haar op; zij verwierp ze éen voor éen. Neen, André, de gevoelige, de stil-melancholische, de in-zichzelf ver-
| |
| |
aant.
zonkene, moest zij niet opschrikken door bruuske daden, door al te onomwonden woorden. Zij moest trachten zelve zacht te zijn, en bescheiden-fijngevoelig, zich nooit aan hem op te dringen, en, méer dan zich in 't oog vallend op den voorgrond te stellen, ‘se laisser regarder’.
Maar toch, zij verlangde zoo, hem eens te zien in de intimiteit van zijn eigen milieu. Wál kon zij verzinnen, om daartoe te geraken. Zij kon hem toch niet, zonder eenige aanleiding een bezoek gaan brengen... hij zou den indruk krijgen, dat zij over-geëxalteerd, misschien wel bijna krankzinnig was, en een afschuw krijgen van haar onvrouwelijkheid. O, neen, dat nooit. Hij was nog ouderwetsch in zijn sentimenten en opvattingen, en zij moest dat eerbiedigen. Maar... zij kon hem wel eens verzoeken, of zij zijn collectie oude violen mocht komen bezien....
Zij lachte in den gloeienden blos, die haar geheele gezicht overdekte. Dat zij zich interesseerde voor iets, wat hem zoozeer ter harte ging, zou hij alvast aardig vinden; zij had de gelegenheid eens rustig met hem te praten over allerlei dingen, en zich van haar besten kant te toonen....
Zij voelde zich opeens zoo opgeruimd en tevreden, alsof zij een lang verwacht geschenk had gekregen. Zij sprong op en speelde een jubelenden triomfmarsch op haar vleugel, in haar jeugdige blijheid, en snelde toen de trappen af naar beneden, waar, in de serre, haar tante haar wachtte met de thee.
In de lange, breede serre, met het koele uitzicht op den belommerden tuin, waar de frissche geur van rozen en reseda binnen kwam met de zoele lucht, was het ruchtig van het luide gezang der vele kanarievogels, wier kooitjes naast elkander stonden in een lange rij, op een hooge, eikenhouten plank. Aan het | |
| |
andere einde der serre stond een groote volière op rieten standaard, waar kleurige, vlugge vogeltjes hipten en tripten in bewegelijke rusteloosheid. En aan een der wanden hing de groote kooi der blanke tortelduiven.
Bij de gedekte theetafel zat, in een, voor haar frêle gestaltetje te groot lijkenden fauteuil van met kussens gemakkelijk gemaakt pit-riet, tante Davina, en werkte met fijne, witte vingers aan een frivolité. Naast haar op een kussen sluimerde een onschuldig pekingeesje, als een roerloos pakje van bruin satijn met lange franje.
De onstuimigheid woelde nog na in Lydia's zenuwen en bloed. En nu zij opeens voor haar oogen zag dit rustig tooneel, met als middelpunt, die kleine, bleeke, zilverharige vrouw, kreeg zij een schok van ontroering; het medelijden met dit nietige, geresigneerde leven welde warm in haar op, en met een bij haar zeer zeldzame uitbarsting van gevoel, boog zij zich over haar tante heen, en kuste haar op het voorhoofd.
Een teeder rood kwam in de wangen der oude vrouw. Zij keek op, en wilde vragen in innige verstandhouding: Voel je je gelukkig vandaag?.... maar in den omgang met Lydia had zij tactvolle behoedzaamheid geleerd, en zij glimlachte slechts even, lief.
Lydia nam het hondje hoog in haar handen en drukte de zijzachte huid tegen haar wang, waartegen het kleine diertje zich knorrig en spartelig verzette.
- O, o, vind jij 't niet prettig door mij aangehaald te worden? Dat moet je prettig vinden, hoor? versta je? Daar! en zij deponeerde het hondje eenigszins hardhandig weer op zijn kussen. O, tante, hebt u voor abrikoospruimen gezorgd, dat vind ik aardig van u.
| |
| |
- Ja, en voor sorbet, dat heb je immers liever dan thee? Wil ik je 'n glas geven?
- Graag.
- Eigenlijk, zei de oude vrouw, terwijl zij den koelen drank bereidde, moest ik er je niet aan toegeven, dat je zoo weinig eet.
Lydia Lachte.
- Tante, vruchten zijn het gezondste wat er is, men kan daar heel best op leven. U doet me geen grooter genoegen, dat weet u wel, dan de maaltijden tot 'n stilleven van vruchten te maken.
- Toch is 't verkeerd daarin overdrijven. Natuurlijk zal je 't niet dadelijk merken, dat je lichamelijk zwakker wordt, maar waar je 't wèl aan merkt, dat zijn je zenuwen, dat is....
- ....je humeur! viel Lydia in, en zij lachte haar welluidenden lach. Ach tante, ben ik werkelijk zoo uit m'n humeur in de laatste tijd, en schrijft u dat naïevelijk toe aan m'n vruchten-diëet? O, en zij lachte voort, wat 'n schat is u toch, wat 'n kinderlijke, allerliefste, onergdenkende schat....
Toen werd zij ernstig en bekeek de oude vrouw, wier gezicht weer over haar werk was gebogen.
- Tante, zei zer hoe maakt u 't toch, om zoo tevreden in 't leven te zijn?
- Tevreden.... herhaalde de oude vrouw met een peinzenden zucht. Tevreden ben ik eigenlijk eerst geworden, sedert ik de zorg voor jou op me heb mogen nemen. Toen was m'n eenzaamheid voorbij, toen had m'n leven 'n doel, 'n vervulling gekregen, - het moederlijk verlangen in mij vond bevrediging.
Lydia antwoordde niet. Zij erkende in wat haar tante zeide geen verklaring. Tevreden was zij.... omdat zij mocht zorgen voor het kind eener andere | |
| |
zij, wier eigen leven zoo erbarmelijk zonder belangen, zoo eindeloos leeg was geweest....
- Ik geloof, zei ze na een poosje, dat 't komt omdat u zoo goed is inwendig. Met goed bedoel ik zoo onzelfzuchtig, zoo nooit aan u zelve denkend. Want ben je dat wèl, ben je wel egoïst, o, dan kan je, dan wil je niet leven zonder geluk!....
- Ik heb m'n heele leven gehad, om over me zelve te denken. 't Is me zoo'n troost, zoo'n geestelijke rust, niet meer alleen te zijn....
Weer keek Lydia naar het kleine, zachte, als uitgedoofde gezicht. Had ooit achter die, als uit gevoelloos was geboetseerde trekken de hartstocht gebrand? Hadden die stille, verdofte oogen den blik van wild verlangen gekend? Hadden ooit in bitter begeeren die smalle lippen getrild, hadden in blinde smart die nu zoo berustende handen zich uitgestrekt, om het geluk te grijpen, het geluk, dat ontvlood?....
Het moest wel zoo zijn. Hoe ware het anders mogelijk, dat deze oude vrouw háar zoo goed begreep in het stormachtig zich willen uitleven, het jagen en zoeken naar, zij het ook een vluchtige, vreugd?....
- Ik bewonder u, zei ze spontaan, dat u mij zoo vrij laat. Dat u niet in bedilzuchtige vrees al m'n handelingen nagaat en becritiseert, en me dit of dat verbiedt.... laat ik maar liever zeggen: ontraadt. Weet u wel, tantetje, dat u, ondanks uw leeftijd, ondanks uw vroeger zoo geïsoleerd leven, véél moderner is, dan menig mensch van de tegenwoordige tijd?
- Het is niet, dat ik modern ben, zei de oude vrouw met een treurig lachje. Maar mijn eigen levensondervinding wijst mij de weg in m'n omgang met jou. Ik begrijp je, en dat is alles.
- Maar hoe begrijpt u mij?
| |
| |
- Omdat.... zei de oude vrouw, en zij liet haar handwerk rusten. Zij zweeg even, en staarde voor zich uit, alsof zij overdacht, of zij zou spreken of niet. Maar zij wist dat Lydia in hartelijke oprechtheid van haar hield, en zij aarzelde niet meer.
- Ik vergelijk in m'n verbeelding altijd de jeugd met 't loopen door 'n gang, 'n donkere gang met hooge wanden. In de verte, heel in de verte, is de gang geopend; daar is het onbekende, daar is het leven. Ik.... ben gedwee en langzaam die gang doorgewandeld, afhankelijk, onderworpen, gehoorzaam. En toen ik ten slotte aan 't einde stond..... toen was ik te lang jong gebleven, te klein gehouden, te onwetend. Ik was opeens niet jong meer, maar 'n oud meisje. En dat oude meisje stond verdwaasd in de wereld. Alle gelukskansen waren haar voorbij-gegaan, terwijl zij zoetjes en argeloos drentelde in de donkere gang.... Zij probeerde nog wel te leven, maar 't was te laat. 't Was voor alles te laat. Haar aldoor kunstmatig-latent gehouden gevoel was verdord, gestorven... Zij was kind geweest, en plotseling volwassen geworden.... maar tusschen die twee perioden was geen leven geweest.... En als ik nu jonge menschen zie, die ongebonden de gang doorstormen, om zich te kunnen werpen in de wilde, lichte branding van 't leven, - dan geef ik hun gelijk, - nietwaar, dat begrijp je, dan geef ik hun gelijk.
Lydia keek haar tante aan met een diepen blik van medelijden en sympathie. Wat een stille tragedie was dit bestaan.... en bewonderenswaardig omdat het zoo in bedaarden moed werd gedragen.
- De tijd gaat zoo gauw voorbij. Maak er gebruik van, zoolang 't je is gegeven. Toen ik alleen op de wereld stond, was ik zoo..... verschuchterd, dat ik niets meer aandurfde. Soms zei 'n vriendin tegen me: | |
| |
Op jouw leeftijd kan je dit of dat toch wel doen.... Maar ik kon 't niet. Die onmacht is altijd m'n noodlot geweest.
- Wat zou u dan gewild hebben?.... vroeg Lydia met zoo innige belangstelling, dat haar tante niet schroomde te antwoorden.
- Ik had wat geluk verlangd.... Ik had in staat willen zijn, om iemand, die toonde van mij te houden, aan te moedigen met blik of woord. Ik was te star, te stijf, te prude.... ik kon niet spontaan zijn; te scherp was mij ingeprent, om alles deugdelijk te overwegen en te toetsen aan de conventie. Ik had graag studie van het een of ander gemaakt, maar 't ‘paste’ niet voor 'n meisje van mijn naam en stand, - en later ging 't niet meer. Ik hield zooveel van reizen, maar ik kon toch ‘alleen’ niet gaan?.... En zoo is 't met alles geweest. Tegenwoordig is die strakke dwang heel veel verminderd. Ja, er zijn zelfs ouders, die hun kinderen er toe aansporen de gang door te hollen en zich in 't leven te storten.... Die overdrijving is misschien ook niet goed. Maar toch in alle geval beter, dan 't gedwongen kind moeten blijven, terwijl je al lang de volwassen leeftijd hebt..
Lydia voelde een onweerstaanbaren aandrang om tegenover dit vertrouwen eenzelfde vertrouwen te stellen. Maar het was moeilijk, om, naast dit verbloeide leven, te spreken van haar passie, haar hoop, haar verlangen....
- U keurt 't dus niet af, begon zij voorzichtig, als iemand zijn eigen lot in handen neemt, en ervan tracht te maken, wat mogelijk is?
- Dikwijls zullen daarop teleurstellingen volgen. Maar 't berouw zal toch nooit zoo ingrijpend zijn, als de bittere gedachte: ik heb alles verzuimd, wat ik had kunnen doen.
| |
| |
- En vindt u 't niet ‘onvrouwelijk’, als 'n meisje aan 'n man laat merken, dat ze van 'm houdt? Dat ze alles doet, wat ze kan om z'n liefde te winnen?
De opgewondenheid in Lydia's toon en de gespannen aandacht, waarmede zij het antwoord afwachtte ontging haar tante niet.
- Behalve haar liefde, zei ze, alsof zij terwijl zij sprak, overlegde, hoe verder te gaan, - spreken in zoo'n geval toch ook welopgevoedheid en innerlijke beschaving 'n woordje mee. Er zijn honderd mogelijkheden voor 'n fijngevoelig en tactvol meisje, om haar liefde kenbaar te maken, zonder dat zij ‘onvrouwelijk’ wordt.
Weer opende Lydia de lippen, om haar geheim te bekennen. Maar dezelfde schroom van zooeven weerhield haar....
De oude vrouw zag haar niet aan. Maar een innig glimlachje gleed om haar lippen. En zij dacht: Blijf maar zwijgen kind; zeg maar niets.... ik heb immers alles begrepen. En ik zal je helpen, zooveel als in mijn vermogen is, opdat je je geluk zal bereiken....
| |
III.
Terwille van Lydia had Machteld van Westermarck een muziek-soirée georganiseerd, - een muzieksoirée, omdat dan, met eenig succes, dat hij de uitnoodiging aannemen zou, André van Haren kon worden geïnviteerd. Maar ieder wist, - behalve dan de naïeve André, zei Machteld, - dat haar soirées, hoe zij ze ook mocht noemen, eigenlijk het beste ‘flirt-avonden’ konden heeten.
Lydia hield veel van muziek; zij was zelve een verdienstelijke piano-virtuose; maar tegenwoordig was haar geest veel te onrustig, om zich aan muzikale
| |
| |
aant.
stemmingen te kunnen overgeven. Toch was zij dezen avond steeds, in geveinsde kalmte, in de muziekkamer gebleven, wachtende op het geschikte oogenblik om met André te kunnen spreken; maar hij luisterde met zijn geheele ziel naar een Fransch viool-artiest, die was uitgenoodigd om zich op de soirée te laten hooren. Ondanks zichzelve kwam Lydia geheel onder den indruk van het sublieme spel, zoodat zij met André de eenige was, die niet instemde met het luidruchtig applaus. Hij bemerkte het, en keek haar aan, en werd getroffen door de geëmerveilleerde uitdrukking van haar gezicht, waardoor het een intense schoonheid verkreeg, die het anders niet eigen was. Hij had haar tot dusverre beschouwd als ‘een uit velen,’ niet beter, niet erger dan de Haagsche meisjes gewoonlijk zijn, maar thans begon hij iets anders in haar te vermoeden, iets diepers, dat haar onderscheidde van de overigen.
De muziek-kamer was een tamelijk laag, maar ruim vertrek, met een parket-vloer en met eikenhout beschoten wanden. ‘Gezellig’ vond Machteld deze kamer allerminst, maar je ‘moest toch zoo iets hebben en het huis was groot genoeg.’ Zoo werd dus ook bij haar aan de muziek een ‘bout de cour’ gemaakt. Zijzelve vertoefde het liefst in de lichte en vroolijke gezelschapszaal, waar de wanden behangen waren met een suite van vier ingelijste, geschilderde doeken, gevat in een rand van bloemen en vruchten, waartusschen vogeltjes dartelden. De meubelen waren overtrokken met beige- en ivoorkleurige zijde; en altijd was er een profusie van bloemen, die geurden en kleurden in hooge kristallen vazen. Zij was daar altijd het middelpunt van een schertsenden kring, en liet zich even goed het hof maken door haar eigen man als door haar gasten. Machteld's grootere en
| |
| |
aant.
kleinere partijen waren ‘beroemd’ om den opgewekten, geestigen toon, die er heerschte, en Machteld zelf vermaakte zich bij dergelijke gelegenheden zeker niet minder dan haar genoodigden.
- Hoe zie ik er uit? had zij vóor de soirée haar stereotiepe vraag aan haar man gedaan, terwijl zij zichzelve in den spiegel bekeek, en hoogst tevreden een charmant figuurtje ontwaarde in soupel satijn ‘d'un jolie blanc-de-lait’ met een laag keurslijfje van Brugsche kant. Om haar blanken, gevulden hals lag een collier van vierkante smaragden, aaneengevoegd door rijtjes kleine diamanten; en het blonde, glanzige haar was flatteerend gekapt met krullende lokjes bij de kleine ooren.
- Hoe zie ik er uit?
- Allerliefst.... àller.. allerliefst....
- O, maar je kijkt niet eens naar m'n gezicht! merkte Machteld in den spiegel.
- Dat komt, zei hij, en boog zich over haar ronden, zachten schouder, omdat dit me verrukt.. en dit.... en dit....
Hij kuste haar op haar schouders en op haar hals, en Machteld lachte, en liet zich kussen, en dacht daarbij aan Dandy Dick; zou hij óók verrukt van haar zijn? Maar tegelijk lachte zij haar man héél vriendelijk toe, en wachtte toen, met de oogen gesloten, zijn zoen op haar mond.
En nu schitterde zij als gastvrouw, en verdeelde haar gunsten zoo nauwkeurig gelijk, dat de een zich niet boven den ander bevoorrecht kon wanen, of dat een enkele, ontmoedigd, haar kring verliet. Zij had, ondanks dat het nu pauze was, Lydia en André van Haren nog niet uit de muziek-kamer zien komen, en zij glimlachte veelbeteekenend-geamuseerd, toen zij ze beiden, bij den ingang ontwaarde.
| |
| |
Zonder opvallendheid was Lydia langzaam in André's nabijheid weten te komen, bij het verlaten van het vertrek. Hij zeide uit beleefdheid een paar woorden tegen haar over de muziek, en zij maakte onmiddellijk van de gelegenheid gebruik, om tegen hem uit te spreken, wat zij zich voorgenomen had om te doen, ofschoon een onaangenaam, klopperig gevoel in haar keel haar stem éven onzeker maakte.
- Meneer van Haren, ik hoor, dat u Woensdag op Egmond is geweest, toen wij er niet waren, en toen wij er Donderdag kwamen - was u er niet.
Hij keek haar eenigszins verwonderd aan.
- Ik dacht heusch, dat de afspraak was: Woensdag. Vergis ik mij?
Zij doorstond zijn blik.
- 't Kan zijn, dat ik mij heb vergist.... zei ze, maar hoe het mag wezen, u is daar toch zeker niet zoo door gefroisseerd, dat u in 't geheel niet meer komen wil?
Zij voelde, hoe haar blik te coquet werd en drong het lokkende glimlachje weg van haar lippen en bracht weer ernst in haar oogen.
- O, neen, zei hij. Zoo ben ik niet. 't Is alleen, dat ik in m'n studie verdiept ben, en graag als ik aan iets bezig ben, geregeld doorwerk. 't Is een boek over oude violen, dal ik schrijf.
Dit was het oogenblik, waarop zij haar vraag om zijn collectie te mogen bezichtigen, moest doen. Maar vreemd: zij durfde niet. Hijzelf bracht het gesprek op het onderwerp, waarover zij reeds dagen lang zich voorgenomen had met hem te beginnen, en nu kon zij geen woorden vinden. En zelfs kwam de vraag haar niet tot de lippen, wanneer hij dan weer eens golf spelen kwam?....
Het eenige wat haar troostte, was, dat hij bij haar
| |
| |
aant.
bleef, en ook naast haar plaats nam, toen zij zich zette in Machteld's kring. Wellicht zou zij straks den moed nog vinden....
Daar zat de mooie Lucie van Emmen en het fijne, exquise popje Annie van Weert; Louise Maaslandt, die haar ongelukkig getrouwd-zijn openlijk afficheerde; Albertine van Zuylen, heel frêle lijkend bij haar forschen man; Amélie van Merlen, die het speet haar beeldig vijfjarig dochtertje Dolphy, met wie zij precies een ‘keepsake-plaatje’ vormde, niet te hebben kunnen meenemen; Evie van Geleen van Veghte en Gustaaf van Holten, het jonge geëngageerde paar; Alexander van Egmond, met zijn knap, gedistingeerd gezicht, en Clara, zijn vrouw, stil glimlachende, zich weinig in de gesprekken mengende; de vroolijke jongelui Happy Herbert en Dandy Dick, die nergens ontbraken; de jolige Phientje Bastasius; en Frédérique van Oudvelt, een mooie vrouw met een koel en toch zacht gezicht; Max en Betsy van 's-Gravenvoorde; de kinderlijk-frissche huzarenluitenant Philibert van Heemstede; en die allen tegelijk bezighoudende, geheel in haar element, lachte Machteld haar schertsende lachjes en had zij voor ieder een animeerend woord. Haar man, een groote, breede figuur met een Engelsch gladgeschoren gezicht, en dik-blond haar, converseerde met den Franschen violist, en maakte hem complimenten.
- Is het waar, vroeg Phientje Bastasius aan Herbert, dat, toen u in Utrecht studeerde, u zóóveel op uw neef leek, dat ze in de groentijd, de een de rechterhelft en de ander de linkerhelft van z'n hoofd lieten kaal scheren, om u van elkaar te kunnen onderscheiden?
- Ja, dat is waar; en ook is 't waar dat Dick onder de opoffering van z'n coiffure zóodanig heeft
| |
| |
aant.
geleden, dat ze hem dadelijk ‘Dandy Dick’ hebben gedoopt.
- En u, omdat u er u zoo goed onder hield zeker Happy Herbert?
- Ja; ik heb veel minder onder 't ontgroenen geleden dan Dick, ofschoon hij zich altijd kranig heeft gehouden. Maar toen de studs er bijvoorbeeld achter kwamen dat Dick's oppasser er 'n electrisch strijkijzer op nahield om de plooien in z'n pantalon te houden en z'n revers op te strijken, was er natuurlijk geen eind aan de plagerij.
De jonge Philibert van Heemstede, die Dandy Dick beschouwde als een soort van arbiter elegantiarum, vond de gelegenheid schoon om eenige informaties te nemen, en vroeg hem in vollen ernst, wat de seizoenkleuren voor heeren waren en of flanellen pakken nog wel gedragen werden? En allen, die het hoorden, schaterden het spontaan uit om hèm, maar niet minder om Dandy Dick, die even serieus antwoordde:
- Grijs of koningsblauw met 'n pantalon van wit piqué of khakikleurig laken; neen, flanel is bijna heelemaal vervangen door tussor; en dan 'n panama met diep-neergeslagen rand, en schoenen van geel leer of van parelgrijs herteleer.
- Waarom lachen jullie zoo? vroeg Bertie van Zuylen. Je hebt ongelijk, hoor! Ik voor mij vind, dat ieder man, zoowel als iedere vrouw, zijn en haar best moet doen, om de wereld 'n beetje te vermoeien.
- Dress is the ontward expression of character, zei Machteld, en 'n man, die z'n toilet verzorgt, toont smaak en sentiment.
- Zeker, 'n man mag z'n kleeding niet verwaarloozen, zei Max van 's-Gravenvoorde terwijl hij de punten van zijn lange blonde knevels, door zijn vingers liet glijden, maar 'n al te minutieuse zorg daar-
| |
| |
aant.
voor, toont iets vrouwelijks, om niet te zeggen verwijfds. Er zijn uitzonderingen, dot moet ik bekennen, want Dick, hoe gesoigneerd hij er overigens ook uitziet, is toch volstrekt niet.... meisjesachtig ijdel....
Dandy Dick boog en keek eens naar Machteld, die hem met haar stralende blikken aanmoedigde, en zegevierend rond-keek, alsof door Max van 's-Gravenvoorde's woorden Dick's reputatie was gered.
Annie van Weert had met Lucie van Emmen een uitstapje gemaakt naar Spa; Phientje Bastasius, die door haar ouders nog geheel als ‘kind’ behandeld werd, zooals zij pruilend vertelde, had zoo iets nooit mogen doen.
- De moderne jonge meisjes zijn bijna even vrij als getrouwde vrouwen, zei Louise Maaslandt, maar hebben heel wat minder zorgen, zuchtte zij. Ze willen vóor ze trouwen, eerst wat voor zichzelf hebben geleefd, de wereld en de menschen leeren kennen, en het karakter van eventueele ‘épouseurs’....
- O, de tijd is lang voorbij, dat 'n meisje zich schaamde op twintigjarige leeftijd nog niet getrouwd te zijn....
- 'n Meisje blijft tegenwoordig anders héel lang twintig jaar, zei van Zuylen ondeugend. Ze installeert zich comfortabel in die poëtische leeftijd, en laat haar verjaardagen eenvoudig voorbij-gaan, zonder ze te vieren.
André van Haren luisterde stil naar de futiele praatjes, en dacht dat, ware het niet om het vioolspel van den Franschman geweest, zijn avond eigenlijk verloren zou zijn. Er was hier werkelijk niemand aanwezig, om wien of wie hij ook maar eenigszins gaf; de te mooie, te vroolijke vrouwen verveelden hem, en het gesprek der mannen bleef uit den aard der zaak op dezelfde hoogte als het luchtig-leeg ge- | |
| |
praat der vrouwen. Hij keek van Machteld's bloemgezichtje naar de geanimeerd-frivole kopjes der jonge meisjes; onwillekeurig gleed zijn blik over de verschil lende vrouwen heen; en nogmaals constateerde hij, voor geen enkele harer ook maar eenige belangstelling te voelen; toch bleven zijn oogen wat langer rusten op Clara van Egmond; haar aandoenlijk-onderworpen gelaat met de zachte, zwaarmoedige oogen, interesseerde hem; zij, - hij zag het, - zoowel als hij, voelde zich misplaatst in dit gezelschap, en dit gaf hem een aanvoeling van lichte sympathie. En ook het zwijgende meisje naast hem beschouwde hij wat nauwkeuriger; zij zat zoo stil en met neergeslagen blik, en zeer zeker was zij mooi met haar ovaal gezicht, haar weelderige zwarte haar, heur expressieven mond en haar slanke handen. Zij was met een gedistingeerden smaak gekleed in een kleed van roodbronzen zijde; het had de kleur van koper, wanneer het door ouderdom zoo mooi diep-glanzend rood is geworden....
Lydia, ofschoon zij hem niet aankeek, voelde het, dat zij door hem werd gadegeslagen. En zonder het te willen, sloeg zij haar oogen tot hem op, met een blik van verlegenheid en vol van verlangen. Een oogenblik bleven zij elkander aanzien; nooit te voren had hij geweten, hoe rijk aan gevoel, hoe fascineerend diep de uitdrukking harer oogen was. En nooit te voren had hij haar zooveel aandacht gegeven.... Door dit besef kreeg zij een stille blijdschap en plotseling den moed om te spreken.
- Zoo'n soirée is niets voor u, is 't wel? vroeg zij, behalve dan 't verrukkelijke vioolspel is er zeker niet veel, wat u boeit en bekoort?....
Hij glimlachte; zijn beleefdheid weerhield er hem van te zeggen, dat hij zooeven precies ditzelfde had | |
| |
gedacht. Zij was er hem dankbaar voor, dat hij niet antwoordde, want eensklaps bedacht zij met schrik, dat hij haar woorden had kunnen opvatten, alsof zij een compliment wilde uitlokken, dat bij geen harer andere kennissen dan ook zou zijn uitgebleven.
- Ik kan 't me wel begrijpen, zei ze. En ook dat uw studieus en terug-getrokken leven u boven alles gaat. Maar.... toch is 't misschien niet goed, ál te eenzelvig te zijn, zich ál te veel van de wereld af te zonderen.... De menschen kunnen u weinig bijbrengen; dat weet ik wel, en toch is 't niet goed....
- Neen, daar hebt u eigenlijk wel gelijk in. Ik houd me dikwijls voor, dat 't beter is me niet aan alle omgang te onttrekken; maar de overweging, dat ikzelf zoo weinig waard ben in gezelschap, houdt me meestal terug.
Evenmin als het zoojuist haar bedoeling was geweest, om een hoffelijkheid uit te lokken, was het nú de zijne, maar toch kon zij zich niet weerhouden te zeggen:
- U moet niet denken, dat u ‘weinig waard’ in gezelschap zou zijn. Kunt u u in 't geheel niet voorstellen, dat er ‘in gezelschap’ misschien niet veel, maar toch wel enkele serieuse menschen zijn, die houden van 'n niet zoo frivool en oppervlakkig gesprek?
Zijn blik ging over de verzameling der aanwezigen heen, bleef even wijlen bij Clara van Egmond en keerde toen tot haar terug met een uitdrukking van ontkenning.
Lydia sloeg vluchtig haar oogen neer, opdat hij haar teleurstelling niet zou zien.
En dan, ging ze, zich beheerschend voort, uw vioolspel; dat maakt u toch overal een gewenschte gast.
| |
| |
aant.
Hij haalde de schouders op.
- Hoevelen zijn er, die iets van muziek begrijpen?....
- Of ik muziek begrijp, zei Lydia, dat weet ik niet. Maar ik houd er veel van, ontzettend veel.
En toen, in een gedurfd élan, dat zij zich later in 't geheel niet kon verklaren, voegde zij erbij:
- En ik vind 'n viool wel 't mooiste instrument. Toen ik zeventien jaar was, heb ik eens 'n fancy gehad om viool te leeren spelen. Maar ik begreep al gauw, dat ik daarin nooit iets zou bereiken. Toen ben ik ermee geëindigd, en heb me bij de piano gehouden. Want, - u moet er niet om lachen, dat ik me zoo uitdruk, - maar ik vind, dat 'n viool 't méer verdient om met eerbied te worden behandeld dan 'n piano.
- Daar lach ik niet om, zei hij. Integendeel.... Als u wist, wat 'n ziel er soms zit in zoo'n oude viool: Ik heb bij m'n collectie....
- Ja, uw collectie, viel Lydia hem bruusk in de rede. Ik heb al zoolang verlangd die eens te bezichtigen. Ook mijn tante interesseert er zich zeer voor... zouden wij beiden niet eens mogen komen, om uw zeldzame, kostbare violen te zien?
Hij was even verrast door deze vraag; maar dadelijk antwoordde hij:
- 't Zal me 'n groote eer zijn; ik hoor dan graag van u, wanneer ik 't genoegen mag hebben freule Lichtenberghe en u te ontvangen.
- Ja, ik zal u schrijven, zei Lydia, niet in staat ook nog maar éen enkel woord verder te zeggen. Het bloed klopte met schokkend geweld in haar polsen, en haar hart bonsde zóo fel, dat elke klop door haar geheele lichaam heen scheen te dreunen. Het was gezegd. En deze simpele woorden hadden háar, de nimmer-verlegene, die zich altijd, gemakkelijk kón, en | |
| |
vrij dúrfde uiten, een geestelijke inspanning gekost, zoo groot dat de ontroering haar met een bijna physiek onbehagen kwelde.
Maar spoedig herstelde zij zich. En de vreugde der zekerheid, dat zij hem, zoo spoedig als zij zou willen, in zijn eigen omgeving kon zien, klonk heimelijk door in haar stem en glansde uit haar schitterende oogen. Natuurlijk had zij moeten spreken van haar tante, ofschoon zij er geen oogenblik aan dacht deze mede te nemen, ja, er haar zelfs niets van zou zeggen. Den dag zelf had tante Davina opeens een erge migraine.... en als later André aan tante zijn spijt betuigen zou haar niet te hebben gezien, dan bezat die schat doorzicht genoeg, om onmiddellijk alles te begrijpen, en voldoende tact, om het vereischte antwoord te geven.
Zij zou er zich natuurlijk op voorbereiden, haar tante te eeniger tijd te hooren vragen:
- Ben jij bij André van Haren geweest, om zijn violen te zien?
Zij zou er niet om jokken; eenvoudig bekennen, dat zij alleen had willen gaan, omdat.... een reden zou zij nog wel verzinnen.
Het algemeen gesprek was op het oogenblik zeer levendig, want een onderwerp was geëntameerd, dat iedereen belang inboezemde: flirt. En het duurde niet lang, of ook Lydia werd er in mede gesleept.
- Hoe ter wereld zou je kunnen bestaan, zonder flirten!
- Flirt is het zout des levens....
- Hoe kan men flirt iets slechts noemen; 't is immers niets anders, dan wat de Engelschen zoo juist zeggen: attention without intention.
- Ik zou wel, zei Machteld, op de manier van het livre d'or van de Comtesse Diane, aan allen hier | |
| |
willen vragen, wat ze onder flirt verslaan, of ze er voor of tegen zijn, en de antwoorden opschrijven. Ik voor mij wil wel beginnen met te zeggen, dat ik flirt op zichzelf iets dood onschuldigs acht, neen! dat niet alleen: sommige menschen geven niets om bloemen om zich heen, ze kunnen er best buiten; maar voor anderen zijn ze 'n levensbehoefte. En zooals bloemen 't leven vermooien, zóo wordt 't óok door flirt vermooid.
- Heel poëtisch gezegd; maar je zou 't ook zóo kunnen uitdrukken: flirt is de pikante saus om 't alledaagsche gerecht, dat leven heet.
- Flirt is geestelijke sport.
- Juist; om te kunnen flirten, moet je geest bezitten.
- Daar kan ik u geen gelijk in geven: flirts zijn mijns inziens even leeghoofdig, als ze.... leeghartig zijn.
André van Haren had dit gezegd. Lydia keek hem niet aan, ofschoon zijn woorden als een steek door haar heen waren gegaan. En toch bewonderde zij hem om zijn moed, dat hij dit had durven zeggen.
Zij behoefde zijn harde meening niet te weerspreken. Dat werd onmiddellijk en heftig door bijna alle anderen gedaan:
- Als u zóo spreekt, begrijpt u 't luchtige, zwevende karakter niet van flirt; u neemt flirt ernstig op en 't is niets dan 'n spel....
- Flirt is 'n glanzende, ijle zeepbel, die even snel vergaat als ontstaat, maar die, zoolang zij duurt, ons bekoort.
- Als flirt serieus wordt, is 't geen flirt meer.
- Zoolang de vrouw vrouwelijk blijft, zoolang zal ze coquet zijn, en zal er flirt bestaan.
- En als ze getrouwd is? vroeg André van Haren
| |
| |
aant.
ironisch. Maar dit waren zijn laatste woorden in deze quaestie; want hij bezat noch de handigheid noch den lust tot een debatteerende conversatie.
- Als ze getrouwd is? Dat maakt geen verschil! riep Machteld met vuur. Waarom zou 'n getrouwde vrouw opeens moeten worden weg-gedrongen uit de rijen van hen, aan wie hulde bewezen wordt, die het hof worden gemaakt? Neen, elke echte vrouw, en niemand zal dat in haar diepste hart kunnen ontkennen, verlangt er naar geapprecieerd te worden, verlangt naar attentie, naar bewondering, en.... ik geloof, dat hierin de oplossing ligt van zooveel ongelukkige huwelijken: dat ná 't trouwen de man ophoudt zijn vrouw het hof te maken.
- Ja! ja! dat is waar! Vóór en ná 't huwelijk wil 'n vrouw hulde ontvangen; ze wenscht nog meer courtesy dan constancy.
- Lang nadat ze al gewonnen is, wil ze nog worden ‘umworben’.
- Als 'n man 't vervelend vindt, om de veters van de schoentjes van z'n vrouw vast te maken, om haar allerlei kleine diensten te bewijzen en haar vleiende complimentjes te maken, dan kan je gerust zeggen, dat z'n vrouw hem verveelt.
- Er bestáát geen vrouw, die 't niet aangenaam vindt de aandacht van mannen te kunnen boeien.
- Daarom geloof ik ook niet aan 't treurende, afwerende Penelope. Penelope was having the time of her life, toen Ulysses ver weg was, en zij door al die minnaars het hof werd gemaakt!
- Hoe zou 'n vrouw niet coquet kunnen zijn? Wel, Eva was het immers al!
- Wat is er natuurlijker en onschuldiger dan dat 'n vrouw verlangt te behagen.
- De coquetterie behoedt de vrouw voor ernstige
| |
| |
aant.
afdwalingen, redt haar van ontrouw, want coquetterie heeft niets met sensualiteit te maken.
- Als 'n vrouw niet coquet meer is, verdenk haar dan maar gerust van 'n ernstige hartstocht.
- Marivaux zegt: Une femme qui n'est pas coquette, c'est une femme qui a cessé d'être.
- En ik heb gelezen, riep Machteld, en haar wangen gloeiden van triomf, was 't niet bij Lamartine? La plus sûre des coquetteries, c'est l'innocence.
- De coquetterie is immers niets anders dan 'n argelooze, kinderlijke ‘désir de plaire’!
- Wie 'n vrouw 't meest haar coquetterie verwijten, dat zijn de leelijke vrouwen, die zelf niet coquet kunnen zijn.
- Ik heb 's eens gehoord, zei van Zuylen, dat 't woord ‘coquette’ afgeleid is van 't Italiaansche civetta, dat.... nachtuil beteekent. De nachtuil maakt jacht op kleine vogeltjes zooals de vrouw....
Maar hij werd in de rede gevallen door zoo'n stormachtige hilariteit, waarin zelfs de mannen deelden, dat hij niet verder kon spreken. De vergelijking van het ‘sterke’ geslacht met ‘kleine vogeltjes’ was ook te comisch, zei van 's-Gravenvoorde.
In stille verbazing bleef André van Haren toeluisteren. En hij dacht: is het leven van deze menschen werkelijk zoo, als zij het toonen? Of zit er nog iets diepers achter hun mondaniteit, dat zij zorgvuldig verbergen, omdat het te kostbaar is voor de algemeene aandacht? Waarom schamen zij zich daarvoor? Waarom verhelen zij hun eigenlijk, hun beter leven, en laten zij niets anders dan de oppervlakkige uiterlijkheid zien?
En voor de tweede maal dien avond scheen het meisje naast hem te raden, wat hij dacht.
- U ziet er zoo ernstig uit, zei ze met een nerveus | |
| |
lachje, zoo streng.... alsof u 't luchtige, vroolijke bijeenzijn van elkaar vriendschappelijk gezinde menschen absoluut afkeurt, - dat is toch niet zoo?
- Zooals u 't uitdrukt, antwoordde hij, krijgt m'n houding iets.... belachelijks.... Maar u begrijpt toch, hoop ik, wel, dat ik niet zoo dwaas ben me boven iedereen verheven te achten; te denken, dat ik beter zou zijn, alleen omdat ik niet meedoen kan aan een mooi-schijnend woordenspel!
Haar wangen tintten zich donkerder. Zij wilde zoo graag, dat hij haar waardeeren kon als wereldsch meisje, omdat, vreesde zij, het haar wel niet altijd mogelijk zou zijn de rol le spelen eener serieuse vrouw. En bijna had zij op de lippen om te zeggen: Toe, veracht ons niet, omdat 't mondain vermaak zooveel in ons leven beteekent.... Maar zij durfde niet; zij vond dit gezegde te intiem; en zij volstond ermee het anders uit te drukken.
- O, neen, zei ze. Natuurlijk niet. Maar toch geloof ik, dat u ons 'n beetje miskent. Op 't oogenblik lijken we u 'n gezelschap hoogst onbelangrijke menschen, voor wie amusement 't eenig levensdoel is, die allerlei frivole ideeën verkondigen, die lichtzinnig spreken over de heiligste levensdingen. Maar zóó lijken we, omdat u ons te weinig kent. Machteld bijvoorbeeld, is 't goedhartigste schepseltje, dat er bestaat; nóoit klop je tevergeefs bij haar aan voor 'n liefdadig doel, en ze is altijd bereid je te helpen, wat je haar ook mag vragen. Louise Maaslandt ijvert voor de vredesbeweging; van Lucie van Emmen en Annie van Weert weet ik, dat ze zich 's winters beschikbaar stellen, bij 't soep-uitdeelen aan arme kinderen; Phientje Bastasius is altijd te vinden om mee te doen aan 't arrangeeren van concerten in ziekenhuizen; Clara van | |
| |
Egmond houdt geregeld uitdeelingen aan arme menschen; Fréderique van Oudvelt....
Wat werd het meisje hem sympathiek, terwijl zij zoo vriendelijk over anderen sprak. Hij had eerst haar ongewoon verzoek om zijn violen te mogen zien, niet goed begrepen, maar nu zag hij wel in, dat haar vraag niet het gevolg was van een waagzuchtige coquetterie, maar tot oorzaak had haar mooie, spontane natuurlijkheid. Misschien was zij het wel waard, wat nauwkeuriger te worden gekend; zij begon hem tenminste te interesseeren; als hij haar eenige malen had ontmoet, zou het hem spoedig genoeg blijken, of hij zich vergiste in haar.
En onder den indruk van deze gedachten, zei hij tot Lydia's onverwacht-groote verrassing:
- U zal dus niet vergeten, mij te berichten, wanneer ik 't bezoek van uw tante en u mag verwachten?....
|
|