| |
| |
| |
aant.
Oh! la vie est trop triste, incurablement triste!
Aux fêtes d'ici-bas j'ai toujours sangloté:
‘Vanité, vantié, tout n'est que vanité!’
| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk
I.
NAUWELIJKS had Lydia Lichtenberghe de omgeving van het club-paviljoen bereikt, of zij overzag met één oogopslag de reeds aanwezige personen, de golflinks.... en toen haar vriendin, Machteld van Westermarck, op haar toe-trad, vroeg zij teleurgesteld:
- Is André van Haren wéer niet gekomen?
- Nog niet tenminste, zei Machteld. Maar Dandy Dick en Happy Herbert zijn er, en Herbert wachtte je met verlangen....
- Dat zie ik, zei Lydia ongetroost. Toch glimlachte zij lief, toen de knappe, aardige, lang-lenige jongens naar haar toekwamen, en Happy Herbert, bij de begroeting, haar vingers een oogenblik vasthield, en er even zijn andere hand op legde. En keek zij Machteld aan, om te zien, of deze het door haar zelf bedachte détail aan haar kleeding wel opgemerkt had: een zwart satijnen lint, dat begon onder den linker-revers van haar mantel-jacquet, heen-liep om den hals, door-ging onder den rechter-revers en daar eindigde in een platten, dwarsen strik.
Machteld had het gezien:
- Een aardige finish, zei ze, maar vroeg toen ook de aandacht voor zichzelf; zij had expres haar automantel nog niet afgelegd; deze was van vigogne | |
| |
‘marron d'Inde,’ met een kraag en manchetten van mooi, robijn-rood laken,
- Dat rood geeft een allure très chic, zei Lydia, die, hoe verdrietig zij zich ook innerlijk voelde, toch niet laten kon, te charmeeren. Zoo praatte zij dus opgewekt met Happy Herbert, naast hem voortgaande naar het club-paviljoen, terwijl Machteld volgde met Dandy Dick. Maar tusschen haar prachtige zwarte oogen lag een diepe frons en haar lippen lachten nerveus.
De golf-club ‘Four-stroke’ had haar terrein op het landgoed van de van Egmonds te Wassenaar; Alexander van Egmond had de links beschikbaar gesteld, ofschoon hij, als referendaris aan het Departement van Justitie slechts zelden het spel bijwonen kon. Zijn vrouw vertoonde zich nooit anders dan met hem samen op het veld; maar de andere leden kwamen en gingen naar verkiezing, zich aan de afwezigheid der gastvrouw niet storende.
Alexander van Egmond meende, door het afstaan van het terrein, een toenadering te hebben bewerkt van zijn kennissen tol zijn vrouw; dat dit geenszins het geval was geweest, bleef hem verborgen; zijn vrouw vertelde hem niet, dat zij de links bijna angstvallig vermeed, en de club-leden maakten tegen hem nimmer eenigerlei toespeling, dat zij Clara nooit anders zagen dan vergezeld door hèm.
Zij vonden het ‘tenminste’ nogal tactvol van haar, dat zij zich niet aan hen ‘opdrong’, en maakten minzaam misbruik van haar gastvrijheid op de nonchalantst elegante wijze. Het was te algemeen bekend, dat Clara vóor haar huwelijk een der winkeljuffrouwen in een bekende Haagsche zaak was geweest, dan dat dit feit genegeerd had kunnen worden. En niemand, tot van Egmonds groote ergernis, vergat | |
| |
het ooit. Het was ternauwernood, dat Clara in hun kring werd geduld, ofschoon zij noch door haar uiterlijk, noch in haar spraak of haar manieren ook maar eenigen aanstoot gaf. Van Egmond was rond-uit voor zijn principe uitgekomen: Wil een zeer oud patricisch geslacht niet degenereeren, dan moet het van tijd tot tijd vermengd worden met een plebejisch element. En zijn vrienden waren van oordeel, dat hij dan geen betere keuze had kunnen doen; Clara was mooi en had een prachtig figuur; bovendien bezat zij een natuurlijke, beschaafde bescheidenheid en ‘wist haar plaats’
Maar de vrouwelijke kennissen hadden nauwelijks hun verontwaardiging kunnen bedwingen, hadden van Egmond zijn huwelijk nooit vergeven, en wreekten hun teleurstelling, hun jaloerschheid, of wat het was, op van Egmonds vrouw. Zij bezochten haar niet anders, dan als zij het werkelijk verplicht waren haar een visite te brengen, namen haar nooit op in hun intimiteit, en lieten haar hun minachting, op zijn best hun onverschilligheid, vlijmend-fijn en onbarmhartig voelen. Van Egmond, ofschoon hij veel vermoedde, wist niet in vollen omvang, hóe groot Clara's uitsluiting was. Zij klaagde nooit, had voor hèm altijd haar zachten glimlach, en toonde zich tevreden in haar eenzaam leven. En als hij aanwezig was, werden de vormen jegens haar altijd met de uiterste zorg en correctheid in acht genomen. Hij begreep veel, hij raadde nog meer.... en wist toch feitelijk bijna niets.
Het club-paviljoen was een koepel, rond-gebouwd met een plat dak, waarheen aan den buitenkant twee trappen voerden. Machteld noemde dezen koepel ‘verraderlijk’, want het was haar eens gebeurd, dat zij met iemand daar zat, terwijl haar man over de | |
| |
balustrade van het platte dak stond te leunen, en zij het niet wist. ‘Mocht je man dan niet hooren, wat jullie spraken?’ Jawel, zei Machteld, dat wel, maar... Zij behoefde niet verder te gaan, want met haar gelaatsuitdrukking en haar veelbeteekenenden glimlach, deed dat enkele woordje ‘maar’ geheele verhalen.
Dandy Dick hielp Machteld met het afleggen van haar automantel, en Machteld bekeek zich vluchtig, tevreden in den spiegel tegenover de deur. Haar levendig, vroolijk gezicht met het donkerblonde haar en de heldere blauwe oogen kwam guitig uit onder het kleine, wat schuin opgezette hoedje; haar gezicht was wel iets te gevuld voor zoo een klein model, maar het ging toch nog wel, het ging wel.... en haar figuur.... haar neiging tot gezetheid was haar eenig verdriet in het leven; deze was ook de oorzaak, dat zij bijna dagelijks bij het golfspel eenige mijlen afwandelde.... en als het maar niet erger werd, dacht zij, met een blik op haar volle gestalte, in het flatteerende sport-costuum van gecôteleerd oranje, zwart-doorstreept fluweel met de losse blouse en een matrozenkraag om den open hals, - nu, als het niet erger werd, dan zou dat óok nog wel gaan....
Zij maakte een schertsende opmerking naar Lydia, wier te volants-volle rok, hoog-gehakte fijne schoentjes en parasol, niet zeer den indruk maakten alsof zij ernstig aan sport had gedacht, - ‘en zelfs je parelsnoer draag je!’
- 't Is niet goed voor parelen ze niet te dragen, dat weet je wel!
Lydia's parelsnoer was meer excentriek dan mooi, uitsluitend van gekleurde parelen samengesteld: zwarte, rose, mauve, gele en bruine; niemand bewonderde het, maar zij hield nu eenmaal veel van dergelijke buitensporigheden.
| |
| |
aant.
- 't Was ook niet je bedoeling je te kleeden in 'n sport-toilet, fluisterde Happy Herbert, maar in 'n...
- Ja?
- Flirt-toilet.... waagde hij.
Lydia lachte haar welluidenden lach, - dien zij, naar ‘men’ wist te vertellen, te danken had aan haar bijwonen van een cursus in ‘klank-rijk lachen’ van Madame Pavloff te Parijs, - en fluisterde terug:
- Misschien heb je gelijk.... ik kom hier tenminste alleen maar als ‘dame d'honneur’, opdat... Machteld naar haar genoegen kan flirten.
Zij lachten beiden, terwijl zij naar het uitgestrekte veld gingen, waar eenige van Egmondsche grooms, als caddies dienst doende, stonden te wachten, met de groote leeren zakken, waarin de golf-clubs: de drivers, de bulgers, de niblicks, de putters, de spoons, de mashies, de lofters, de brassies, de cleeks, en hoe de bij het golf onmisbare instrumenten nog meer mogen heeten.
De verre, met glanzend gras bedekte gronden, lagen wijd en vlak onder den strak-blauwen, zonnigen hemel. Hier en daar wierp een enkele boom een donkere schaduwplek, maar zóo overheerschend was de helle gloed van de zon, dat Lydia haar parasol over den schouder bleef houden en haar handschoenen niet uittrok. Zij nam een golf-stick van den caddy aan, en deed een paar speelsche slagen met den witten gummibal; maar zij dacht geen oogenblik serieus aan golf, zij dacht aan dengene, voor wien zij gekomen was, en die haar opnieuw, als zoovele malen had gedesillusionneerd. Vlak bij haar zag zij den joligen, knappen jongen, die alles voor haar voelde, wat zij verlangde van den ander; die haar het hof maakte, nu eens luchtig en vroolijk, dan weer teeder en lief, en in wiens oogen zij ook wel eens het hartstochtelijke | |
| |
vuur had gezien.... de jongen, die was, in alle opzichten zooals zij den ánder wenschte, en dien zij daarom het eene oogenblik afstiet in een onredelijke drift, en het andere moment vriendelijk, te vriendelijk tegemoet kwam. in een opwelling van dankbaarheid en waardeering. ‘Happy Herbert’, hoe studentikoos hij er ook uitzag, evenals zijn neef Dandy Dick, hoe gemakkelijk hij ook door het leven te wandelen scheen, was veel degelijker en ernstiger dan hij er uitzag; hij bezat een bepaald, zeer ontwikkeld talent in financieele zaken, en hij werkte hard onder leiding van zijn vader, den directeur van de Teylingsche Bank, de instelling, waarbij ook Richard, Dick, een plaatsing had. Ieder wist, dat de bedoeling bestond mettertijd Herbert en Richard elk het hoofd te maken van een onderafdeeling in een andere stad: Haarlem, Arnhem, Dordrecht of Breda; zoo waren de beide jongelui van Teylingen in ieder opzicht, wat men noemt, een ‘goede partij’, wat uiterlijk, innerlijk, positie, fortuin en naam betrof. Zij waren beiden meester in de rechten, en te Utrecht, waar zij hadden gestudeerd, kregen zij hun bijnamen, die nu zóó onvergankelijk één met hen waren geworden, dat iedereen, gedachteloos, hen zoo noemde, als waren het eigennamen, als bijvoorbeeld Jan-Willem of Gerrit-Jan.
Werkelijk, Lydia moest het erkennen: Happy Herbert bezat slechts één gebrek, namelijk dit.... dat zij niet van hem hield.
De beide partijen, Machteld en Dandy Dick, Lydia en Happy Herbert, zouden, zooals gewoonlijk, tegen elkander spelen, elk met één bal. Machteld, door haar gestadige oefening, was het spel goed meester; zij vatte den golfclub stevig in haar beide kleine, forsche handen, zoodanig dat de pink van de rechterhand te liggen kwam over den duim van de linker; | |
| |
en zwaaide hem over haar schouder, zoodat de geraakte bal rap voort-scheerde over het veld, dat zij natuurlijk uitstekend kende, en hard-op klonk haar frissche stem door de lucht, bij het tellen der slagen: ‘Een!... twee!... drie!... en hoog en triomfantelijk: vier!.... als het haar was gelukt in vier streken den bal van het eene holletje naar het andere te krijgen, zooals het een goed speler betaamt.
Dandy Dick was een even bekwaam partner; maar van de andere partij rustte al het werk op Happy Herbert, daar Lydia, met één hand haar hamer besturende, den bal meer van den goeden weg afbracht dan er op. ‘Ik kijk wel graag toe’ verklaarde zij, en inderdaad scheen dit ook haar eenige raison voor het spel te zijn; zij zag graag de slanke, vlugge gestalten der jongens in de eenvoudige sportpakken zich voortbewegen over het veld, met krachtige slagen van hun sterke, behendige handen den bal voortdrijvend over het gras; het was haar een aesthetisch welbehagen hun verrichtingen gade te slaan; en het amuseerde haar Machteld's figuurtje te zien, tóch nog soupel en gracieus, en met aardige, flatteuse gebaartjes als van een kind, terwijl haar blauwe oogen schitterden, en er een mooi, helder-rood kleurtje op haar wangen kwam. Nu eens had zij een ‘iron’ noodig, dan weer een ‘baffy’ of een ‘driver’ en zegevierend keek zij op, als zij in één slag den bal een vijftig meter had weten weg te slingeren,
- Ik weet ook niet, waar de kuiltjes zijn, klaagde Lydia verontwaardigd, toen zij weer haar bal een verkeerde richting had uitgestuurd.
- We zullen van Egmond zeggen, dat hij er vlaggetjes bij moet plaatsen, dat doen ze veel, zei Happy Herbert, alvast een caddie aanroepende met een Hallo! om hem telkens een verder holletje te laten | |
| |
aanwijzen, om dan weer te verdwijnen, Maar het spel begon Lydia te vervelen; daar het haar volstrekt onverschillig liet, werd zij spoedig vermoeid, en zij kreeg een bui van ongehumeurdheid, die Herbert door scherts trachtte te verdrijven. Hij begon haar te vertellen van een jongen neef van hem, Philibert van Heemstede, die juist luitenant bij de cavalerie geworden, nog geheel onder den indruk was van de première ivresse de l'uniforme .. hij verbeeldde zich, dat iedereen hem bewonderend aankeek, en dat vooral de vrouwen hevig geïmponeerd door hem waren....
- Ik zal hem eens meebrengen. Machteld zal zich met hem amuseeren....
- Machteld? vroeg Lydia, gebelgd, dat er, in haar tegenwoordigheid het eerst aan een andere werd gedacht.
- O, jij ook, maar op een andere manier dan Machteld, die verbeeldt zich dadelijk en graag, dat iedereen verliefd op haar is....
Lydia keek hem eens aan. Zou hij het nog niet gemerkt hebben, hoe zij eveneens bijna altijd in den waan, - was het een waan? - verkeerde, dat een man, wie dan ook, onder den invloed harer ‘bekoorlijkheden’ raakte, zoodra hij haar had ontmoet? Neen, de naïeve, argelooze jongen had daarvan niets begrepen, en dacht waarschijnlijk, dat haar vriendelijkheid jegens hem een uitzondering was....
- Nu, de kolonel heeft hem 'n paard verkocht, 'n paard, neen maar, zoo een heb je er nog nooit gezien. 't Kent alle signalen, zeg, en 't zijn er 'n menigte; en 't weet precies, wat er op volgen moet, beter dan Philibert zelf! De kolonel zei: Als je 'n signaal hoort blazen, dan blijf je maar rustig zitten en laat je peerd gaan, waarheen hij wil, hij vergist zich nooit. En hij vergist zich ook nooit....
| |
| |
- Zoo, zei Lydia, die absoluut geen belang stelde in het verhaal.
- Paarden zijn zulke intelligente dieren, ik heb zelf....
- Ja, zei Lydia ongeduldig, ik heb met paarden natuurlijk ook wel curieuse staaltjes ondervonden, maar mijn ervaring is, dat 'n paard op zichzelf niet zoo'n bizonder intellect heeft; 't is er mee, net als met de menschen, de een is knap, de ander buitengewoon stupide. En daarom kunnen die anecdotes me niet 't minste of geringste schelen.
Happy Herbert hoorde aan haar toon, dat zij geprikkeld was.
- Ben je moe? Zou je liever willen uitscheiden? vroeg hij
- Ja; voor wie is dat golf toch een pleizier? onder 'n schroeiende zon 'n recalcitrante bal voort te jagen in 'n richting, waarin hij niet wil.... ik gun je 't genoegen.
Boos wierp zij haar club op het gras, en zei:
- Ik ga wat zitten in 't paviljoen.
In de verte teekenden zich de figuren van Machteld en Dandy Dick bewegelijk af tegen den achtergrond van de lichte lucht. Geen oogenblik was hun belangstelling in het spel verzwakt, en het liet zich aanzien, dat zij vooreerst nog niet van plan waren om te eindigen.
- Wil ik de partij dan verder uitspelen? had Herbert de onhandigheid om te vragen.
Lydia keek hem alleen maar even aan, zonder antwoord te geven, en Herbert begreep, dat zij zijn voorstel als een directe beleediging had opgevat. Hoe, hij zou de gelegenheid hebben, om stil, en alleen met haar, bij haar te zitten praten, en hij zou die verzuimen? Hij begreep volstrekt niet, hoe hij | |
| |
zoo dwaas en dom had kunnen zijn, maar hij maakte het weer goed, door heel deemoedig en heel teeder te vragen:
- Of mag 'k.... mag 'k met je meegaan, misschien?
- Waarom niet, zei Lydia, geveinsd onverschillig, maar innerlijk voldaan. Want al waren Herbert's woorden en daden oogenschijnlijk ook gelijk aan de woorden en daden van haar andere flirts, zij voelde daarin den ernst, die het spel tot een groote liefde zou kunnen doen worden.... als zij het wilde. Hij had een reverentie voor haar, die zij in de hofmakerij van haar andere aanbidders miste; dezen verloren nooit het besef van hun eigen persoonlijkheid, maar dikwijls bespeurde zij in Herberts wezen een aan zichzelf onttrokken zijn, een confusie, een verliezen van zijn zelfbeheersching, dat haar een nerveuse vreugde gaf, een cerebrale tevredenheid.
Ook waardeerde zij het zoozeer in hem, dat hij niet in onberedeneerde hartstochtelijkheid hun omgang tot een beslissende conclusie dreef. Want hij was degene, die haar ‘verzoende met het leven,’ zooals zij in melancholische stemmingen aan Machteld bekende, hij was haar een troost, een levensvervulling, die zij onmogelijk kon missen. En Machteld was zelve te luchthartig, waar het 't lot van mannen betrof, om haar te waarschuwen, dat zij Herbert, bij wien een serieuse neiging bestond, moest sparen.
Zij zaten in den koepel, in de gemakkelijke, porcelein-wit gelakte stoelen, en Herbert hield met tact een oppervlakkig gesprek gaande. Hij was te gezond verstandig, om niet te zien, dat zij nu niet vatbaar was voor sentimenteele ontboezemingen, en hij was al zeer voldaan, dat zij niet boos op hem was gebleven, en hem toestond haar gezelschap te | |
| |
houden. Zij praatten met korte zinnetjes over gemeenschappelijke kennissen; over het geval, dat Colette Wesselincx nu tóch naar een zenuwinrichting had moeten worden overgebracht....
- Werkelijk? vroeg Herbert geïnteresseerd. Ja, begrijp jij dat nu? Dat was nu 'n vrouwtje, van wie men veronderstellen kon, dat ze alles van 't leven gekregen had, wat 't maar vermag te geven: 'n door en door goede man, die van haar hield, schoonheid, gezondheid, rijkdom....
- Alles? vroeg Lydia, met een licht-ironische schouderophaling, Hoe kunnen wij beoordeelen wat ‘alles’ voor haar was? In haar eigen gevoel heeft 't leven haar misschien arm, doodarm gelaten.... Heb je niet gehoord van 't verdrinken in zee van haar stiefzoon Hajo, de zoon van haar man uit zijn eerste huwelijk? men zegt....
- Geef je iets om wat men beweert? Men is de grootste leugenaar, die er bestaat, de moordenaar van reputaties, men is 'n misdadiger!
Lydia lachte.
- Wij zijn allemaal 'n stukje ‘men’, Herbert, jij zoowel als ik.... De zucht om kwaad te doen, om iets te vernietigen, is ieder mensch aangeboren. En.. als niet iedereen dat ‘bête humaine’ in zich had, dan.... dan zou 't leven nog veel minder waard zijn geleefd te worden, dan was 't nog veel oninteressanter, vlakker, eentoniger, vervelender, dan 't nu al is.... Enfin, ik wil je toch vertellen, wat er wordt beweerd: dat Hajo's dood 'n zelfmoord was, omdat Colette en hij elkaar hadden lief gekregen.
- Wat 'n tragedie.... Arme, nobele jongen. Ik heb hem, toen hij student in Delft was en ik in Utrecht, wel bij feesten gezien. Hij leek me zoo rustig, zoo opgewekt; ik zou hem nooit in staat geacht | |
| |
hebben tot zoo'n wanhoopsdaad. Maar je kan daar natuurlijk nooit iets van zeggen....
- Hij is wel te beklagen, maar Colette, die leven bleef, toch nog veel meer.
- Ik kan niet zeggen, dat ik haar bizonder sympathiek vond.
- Hoe kan iemand, die ongelukkig is, banaal sympathiek zijn voor anderen!....
Zóo driftig was zij uitgevallen, dat Herbert met eenige verbazing naar haar keek. Soms kwam het hem ontmoedigend voor, dat hij haar eigenlijk in het geheel niet kende; dat zij een andere was dan degene, die met hem sprak en lachte, dat zij een gehéél en dieper zieleleven voor hem verborgen hield.... omdat.... ja, omdat hij niets voor haar beteekende en nooit iets beteekenen zou....
Maar zijn jonge, hoopvolle en krachtige energie overwon die momenten weer snel. Dat zij hem gaarne mocht lijden, zag hij, ondanks alles, te goed, om in het tegenwoordige niet met deze voorloopige zege tevreden te zijn.
Lydia had zich al weer bedwongen.
- Ik geloof, zei ze, dat ongeëquilibreerde, humeurige, capricieuse, zenuwachtige vrouwen bijna altijd verkeerd beoordeeld, en onrechtvaardig veroordeeld worden. Zoek eens in hun leven, dring eens verder door dan de oppervlakte, - haast altijd zal je 'n verborgen pijn vinden, 'n verterend verdriet, dat je alles, alles verklaart.
- 't Is mogelijk, zei Herbert. Maar ik voor mij zou die vrouwen dan willen aanraden, niet altijd aan zichzelf te denken; ze komen er niet verder mee, maken zich alleen maar nog rampzaliger, en zijn 'n plaag voor degenen, die met haar moeten omgaan.
- Dat is mannentaal! riep Lydia vroolijk, in quasi | |
| |
bewondering. Jij lost in 'n paar woorden dat moeilijkste van alle vraagstukken op: laat 'n vrouw, die verdriet heeft, daar eenvoudig niet meer aan denken, dan voelt ze 't niet meer.... en dan, wel, dan bestaat 't ook immers niet!
Zij lachte nog voort, en Herbert raakte eenigszins verward, omdat hij haar lach niet begreep.... Maar zij was al weer gewoon, en maakte er hem opmerkzaam op, dat Machteld en Dandy Dick óok naar het paviljoen kwamen.
Toen de twee dichter naderden, konden zij verstaan wat dezen spraken:
- ....de groote fout van de meeste spelers is, dat, als ze de brassy gebruiken, hun houding en hun ‘swing’ precies dezelfde is als met de driver.... Maar met de brassy moet je dichter bij de bal staan, de buiging van je zwaai is dan meer abrupt, gaat meer recht omhoog, met 't gevolg, dat je de bal gemakkelijker ópkrijgt.
- Je kan daar geen vaste regels voor geven; in 'n sterke wind speel je heel anders, dan als 't windstil is; met wind tegen zorg je zooveel mogelijk, dat je bal op de bodem blijft.
- In hevige wind is de cleek de allerbeste club, ik ben 'n sterk voorstander van de ronde, soliede cleek; de cleek is volstrekt niet minder krachtig dan de brassy, en je staat soms verbaasd, wat 'n lange slagen je er mee kan doen.
- De cleek is anders de bête noire van de meeste spelers; de baffy is veel populairder.
Er was iets even-vinnigs in Machtelds tegenspreken, dat Lydia niet ontging. En nauwelijks was Machteld den drempel over, of zij richtte zich tegen háár:
- Flauw om zoo weg te loopen! Hoe wil je 't ooit leeren op die manier?
| |
| |
- Ik wil 't niet leeren.
- Hoe kan je 't zeggen, zuchtte Machteld, hoe kan je 't zeggen. Zij zette zich vermoeid in een der met cretonne kussens belegde leunstoelen, en streek met haar kanten zakdoek langs haar verhitte gezichtje. Golf verzoent er je mee, dat je als vrouw 'n ondergeschikte positie in 't leven hebt, dat je in de politiek niets beteekent, en dat je niet verkiesbaar ben.... Golf geneest je van alle mogelijke sentimenteele complicaties.... nietwaar, Dandy Dick?
- Ik houd héél véél van golf, antwoordde de jonge man, met een blik, die de naïeve ongevoeligheid van zijn antwoord vergoedde.
Machteld werd er zeer vroolijk door. Zij begon tegenover Lydia haar technische kennis te luchten, en disputeerde met Dick en Herbert over de verschillende clubs:
- Van alle clubs in je bag is de iron de voornaamste, ik ben er 't meest mee vertrouwd, 't is 'n soort vriend van me.
- Van de driver tot de mashie moet je telkens wal dichter op de bal staan.
- O, dat is duidelijk; hoe korter de club hoe dichter bij. Je swing wordt dan ook aldoor korter.
- Ik heb er eens over gedacht, zei Machteld, dat we 'n onderscheidingsteeken zouden moeten hebben, bijvoorbeeld 'n das in de kleuren van onze vereeniging.
- Welke kleuren dan?
- Wel.... zwart en oranje, zei Machteld.
- O, daar ben ik niet tegen, dal is tenminste niet banaal.
- Zeg, zei Machteld, en moest opeens hartelijk lachen, ik heb een van de tuinlui iets hooren zeggen over jóu.
| |
| |
aant.
- Over mij?! vroeg Lydia, zoo verontwaardigd, dat Machteld nog harder lachte, en riep:
- Nee, 't is niets, waarover ik jaloersch zou behoeven te zijn!
- Wat was 't dan?
- Hij zag je spelen, en hoe je bij iedere slag bosjes gras uit 't veld rukte, en toen zei hij tegen z'n kameraad: 't is maar goed, dat die dame hier nooit al te lang achter elkaar speelt, we zouen anders gauw niet veel terrein meer overhouden.
- Heel geestig, zei Lydia met een moue; 't valt me werkelijk mee van zoo'n man.
- O, ik heb dorst, zei Machteld. Clara van Egmond kon ons toch best hier wat laten serveeren.
- Ze houdt zich liever, alsof ze niet weet, dat we hier zijn.
- Willen we naar 't huis gaan? Ze zal 't héérlijk vinden ons 'n kop thee te mogen schenken.
- Och, neen, laten we haar niet plagen, zei Herbert goedig. Bovendien, Dick, moeten we om half vijf op 't Voorhout zijn, je weet 't.
- Zoo, hebben jullie weer ‘dienst’? vroeg Machteld spottend. En als ik jullie nu eens inviteerde om bij mij te komen teaën?
Dick aarzelde zichtbaar. Maar Herbert had al dadelijk geantwoord:
- Zou je ons dal niet willen toestaan op 'n andere keer? Er is vanmiddag 'n vergadering, waarop we moeilijk kunnen ontbreken.
- Er zijn altijd ‘vergaderingen’ en ‘conferenties’ waarop 'n man ‘moeilijk kan ontbreken.’ Men zou anders niet zeggen, dat jullie 't zoo druk hebben, je neemt vrij wanneer je wil.
- Dat kan, zei Dick zachtzinnig, omdat we, als we wèl op kantoor zijn, ook dubbel hard werken.
| |
| |
aant.
- En jij Lydia? vroeg Machteld, nog altijd gepikeerd, heb jij ook andere besognes?
- Ik niet; ik heb zelfs op je gerekend om in je auto mee terug te mogen rijden; tante Davina had vanmiddag 't rijtuig noodig en dus heeft 't me alleen maar even gebracht.
| |
II.
In de auto had Machteld, vermoeid, zich in de kussens neergevlijd, en zij antwoordde niet op Lydia's opmerking:
- Hoe kan je toch die jongens zoo aldoor in je nabijheid willen houden. Ik vind 't juist aangenaam weer 's alleen, weer 's jezelf te kunnen zijn....
Na het spel was Machteld altijd eenigszins kregelig; zij kwam eerst weer in haar assiette ordinaire, wanneer zij zich had gebaad en verkleed in een ruimen teagown van zachte soupele zijde.
Lydia wachtte ondertusschen in Machtelds boudoir.
Met lustelooze bewegingen ontdeed zij zich van haar hoed en handschoenen. Met haar nerveuse handen verschikte zij de lokjes op haar voorhoofd; haar hartstochtelijke oogen ontmoetten zichzelf in den spiegel, en hun blik werd van een diepe, donkere melancholie, hoe langer zij keek. Zij zag hoe de zachte lijn harer lippen zich verscherpte in een harden, bitteren trek; nog ben ik mooi, dacht zij, maar voor hoelang, hoelang.... Ik heb een gezicht, dat niet aldoor jong blijven zal, zooals 't ronde, kinderlijke van Machteld; 't verdriet maakt me leelijk en dat is zijn schuld, zijn schuld, - o, moest ik hem niet haten, hem niet verafschuwen, in plaats dat ik hem zoo liefheb.... zoo liefheb....
Zij legde haar hoofd tegen de leuning van haar | |
| |
fauteuil en sloot haar oogen. Zoo lag zij, in gepeins verzonken, totdat, opgewekt, frisch en levendig, Machteld de kamer binnen-trad. Zij zag er bizonder goed uit in een los toilet van witte Liberty en zwarte kant; zij droeg zelden lichte kleuren, die maakten haar te dik, vond zij, maar wit en zwart was een harer geliefde combinaties en die haar uitstekend kleedde.
- Ziezoo, daar ben ik. En nu zullen we de thee eens laten brengen, hè.
Zij schelde den knecht, die bedaard en geruischloos de theetafel in orde maakte en op een tafeltje een klein goûter aanrichtte van savouries, sweets en vruchten, want Machteld, die zich nooit het genoegen gunde, aan een maaltijd voldoende te eten, had eigenlijk altijd honger.
- Heb je 'n andere knecht? vroeg Lydia, toen zij weer alleen waren. Ik dacht, je was zoo tevreden over Johan?
- Dat was ik, o, dat was ik ook. 't Spijt me genoeg, dat ik 'm weg heb moeten doen. Maar 't móest. Stel je voor, hij had de meest compromittante gewoonte aangenomen, om hevig te blozen, telkens als hij mij uit de automobiel hielp, als hij bediende aan tafel, als ik hem 'n order gaf....
- 't Is anders net iets voor jou, om daar niet boos om te worden, zei Lydia. Bovendien zou dat wel weer zijn over-gegaan....
- Daar was 'k juist bang voor, zei Machteld met een schaterend lachje. Hij beleedigde me door z'n blozen, maar hij zou me nóg meer beleedigen, als hij 't niet meer deed.... Enfin, ik heb hem 'n goede plaats bezorgd bij de Wensincks; ik heb 'm gezegd, dat die 'n vertrouwde eerste knecht zochten, 'n soort van hofmeester, en dat ik hem, omdat hij voor zoo'n post zoo uitnemend geschikt was, en de Wensincks | |
| |
familie van me zijn, aan hen wilde afstaan. Kom, neem toch 'n sandwich. Anton is 'n specialiteit in sandwiches. Telkens verzint hij nieuwe. Deze zijn met artisjokken en mayonnaise. Héél goed. Ik kan ze je aanbevelen. Gisteren had hij er gemaakt van tomaat met kapertjes en ei en ansjovis, delicieus. Ik heb er al eens over gedacht, of die zorg voor m'n sandwiches ook soms 'n andere vorm voor ‘blozen’ is.... Maar ik verdiep me daar maar liever niet in, want anders zou ik wéér moeten veranderen....
Lydia had stil geluisterd naar Machteld's gebabbel. Zij keek haar lang aan, en zeide met een zucht:
- Je bent 'n gelukkig mensch, Machteld.
- Gelukkig? Ja, natuurlijk, dat ben ik, zei Machteld achteloos. Maar waarom constateer je dat zoo?
- Omdat je zoo voldaan kan zijn over 'n lekkere sandwich, over 't feit, dat 'n knecht voor je bloost, dat de eerste de beste man naar je omkijkt op straat.... Je stelt je niet aan, 't is geen pose, 't zijn allemaal werkelijke kleine vreugden voor je.... Maar ik begrijp 't wel, 't komt door de achtergrond van je groot geluk, door dat sterke licht, krijgt alles 'n gulden afglansje, lijkt alles zoo lief en aardig, - door je groot geluk, dat je getrouwd bent met 'n man van wie je houdt en die jou lief-heeft boven-al.
- Ja, m'n goede Ernie.... zei Machteld verteederd. 't Is wèl bizonder, hè, dat we al zes jaar getrouwd en nog zoo dol op elkaar zijn.
- Maar als dat waar is, als je heusch zoo ‘dol’ op hem ben, hoe is 't dan mogelijk, dat je je zoo graag 't hof maken laat door allerlei jongelui, dat je zoo rechts en links flirt, dat je nooit zonder aanbidder ben....
- O, dat komt.... zei Machteld. Ik zal 't je zeggen. Ik zal 't je precies zeggen. In de Ecornifleur
| |
| |
aant.
zegt Jules Renard 'n zinnetje, dat absoluut mijn principe uitdrukt: Il faut des souvenirs à une femme qui vieillit.
- Une femme qui vieillit.... noem je zóó jezelf?
- Nog niet.... Maar ik begin vroeg, om veel, heel veel souvenirs te hebben. Ik wil niets anders, dan dat iemand verliefd op me is.... je ne peux pas vivre sans étre aimée. 't Is met mij, als met dat vrouwtje van Guy de Maupassant, die vrouwenkenner bij uitstek, - il faut que je sente que quelqu'un pense à moi, toujours, partout. Quand je m'endors, quand je m'éveille, il faut que je sache qu'on m'aime quelque part, qu'on rêve de moi.... Sans cela je serais malheureuse, malheureuse....
- De coquetterie is één met je heele wezen, zei Lydia.
- Dat is zoo. Als kind, als heel jong meisje al, vond ik, dat de attentie van mannen me toekwam als 'n recht. Als ik voorbijging met Miss Elliot en 'n man keek twee, driemaal naar me om, of als ik dan hoorde, hoe iemand die stil stond, zich op z'n voeten naar me omdraaide, als ik langs 'm was gegaan, als 'n kennis me 'n vriendelijk complimentje maakte, dan was 'k vroolijk en tevreden. Eens herinner ik me, hoe Miss Elliot me 'n ongenadig standje maakte, omdat ik had omgekeken, en hoe ik me driftig verdedigde: maar dacht u dan, dat ik naar 'm omkeek? ik wou alleen maar weten, of hij omkeek naar mij. Ik was toen zestien jaar....
- En denk je er nooit aan, hoevelen je er misschien ongelukkig maakt?
- Ongelukkig? Neen, ma chère. Mijn ondervinding van de mannen is, dat ze niet veel minder oppervlakkig zijn dan ik zelf ben. Sommigen zijn na m'n afwijzing, om zich le ‘wreken’, dadelijk getrouwd, en | |
| |
hebben er pleizier in me goed te toonen, hoe ‘gelukkig’ ze zijn. Anderen maakten 'n buitenlandsche reis, en kwamen hersteld terug; neen, 't is voor 'n man juist heel goed, 'n beetje in zijn ijdelheid te worden gekrenkt, z'n karakter verbetert er door.
- En dus maak je daarom nu Dandy Dick 't hoofd op hol, zal 'm tot 'n liefdesverklaring dwingen, en 'm weigeren, ‘om z'n karakter te verbeteren’!
- Maak je over Dandy Dick maar niet bezorgd, dat is zoo'n bezadigde jongen. Hij is nu nog in 't onuitstaanbare stadium van eerbied; geen ‘onvertogen’ woord zal er over z'n lippen komen, omdat ik ouder ben dan hij èn getrouwd. Alsof één enkele vrouw ter wereld beleedigd zou kunnen zijn door de hulde, die er voor haar ligt in de verliefdheid van 'n man. O, die Dick.... als ik praat over 'n iron, dan praat hij over 'n brassy of 'n cleek, in plaats dat hij niet eens hoort welk onderwerp ik entameer, en me verkeerde, verwarde antwoorden geeft.... Enfin, dal zal nog wel komen, dat zal nog wel komen....
- Maar wat wil je dan eigenlijk met hem?
- O, niets anders, dan dat hij verliefd op me wordt. Ik wil heusch geen blijvende realiteit in z'n leven zijn.... alleen maar.... zooals hij voor mij zal wezen.... 'n herinnering.
Lydia zuchtte weer.
- Je bent 'n gelukkig mensch, herhaalde zij.
- Kom dat ben jij immers ook.... Neem je nu geen sandwich?
- Neen, ik heb liever wat vruchten.
Zij koos een paar versche vijgen, die zij langzaam, alsof zij in gedachten was, ontdeed van de zachte, gladde, donker-dofgroene schil en daarna in partjes sneed, die roomkleurig waren, in het midden bij de vele kleine pitjes even aangerood.
| |
| |
Zij at; maar schoof opeens haar bordje met een driftig gebaar op zij.
- Hoe vind je dat nu, vroeg zij, alsof de woorden haar al lang op de lippen hadden gebrand, dat André wéer is weg-gebleven?
- Waarom zou hij niet. Hij is nu eenmaal geen sportsman.
- Terwijl hij weet, dat ik 't zoo graag heb, als hij komt?
- Wéét hij dat?
- Ja, hij weet 't, zei Lydia, ongeduldig, kortaf.
- Misschien, zei Machteld voorzichtig, misschien.... laat je 'm 'n beetje te veel merken, dat je.... nog al op 'm gesteld ben....
- Hoe kan ik anders! viel Lydia hartstochtelijk uit. O, als je wist, hoe ik aan 'm denk, hoe hij m'n heele bestaan vervult, hoe er geen oogenblik van den dag is, waarop 't verlangen naar hem me niet kwelt... ik heb 'm lief, maar m'n liefde is als 'n pijn, als 'n koorts.... ik word er door ondermijnd, ik zal er aan sterven.... ik zal er aan sterven....
- Kom, kom, zei Machteld nuchter, zoover zijn we nog niet. Zij kende Lydia al zoo lang; zij waren samen op kostschool geweest en sedert altijd vriendinnen gebleven, en zij wist hoe geëxalteerd Lydia was, hoe onstuimig in haar genegenheden en haar antipathieën, en haar practische kalmte had Lydia vaak van dwaasheden weerhouden. Zij had er dikwijls op aangedrongen dat Lydia toch een huwelijk zou sluiten, evenals zij had gedaan; maar Lydia had daaromtrent nog ‘romantische’ denkbeelden, en wilde niet trouwen, voordat zij de eenige, groote, ware, de alles overweldigende liefde van haar leven zou hebben gevonden.
En nu.... met al de spontane, onberedeneerde
| |
| |
aant.
kracht van haar gepassioneerd temperament, was zij verliefd geworden op André van Haren, een jongen man, die in alles haar tegenbeeld was, stil, eenzelvig, bedaard, levende voor zijn studie en zijn muziek, en dïe, tot dusverre scheen het zoo tenminste, haar neiging voor hem niet beantwoordde. Ware dit wèl zoo geweest, dan zou, vermoedde Machteld, Lydia's liefde nooit zoo fel, zoo wild zijn geworden....
- Als André je dadelijk, zooals zooveel anderen, 't hof had gemaakt, en je liefde had zoeken te winnen, dan had hij je ook verveeld, en zou je niets om 'm hebben gegeven. Nu is hij 'n mooie illusie voor je; laat ik liever zeggen 'n soort van ‘cruelle énigme...’
- Neen, zei Lydia, je vergist je. Zoodra ik 'm zag, maakte hij 'n indruk op me, die 'k niet kan beschrijven. Ik vond 'm knap met z'n zwarte korte haar, z'n donkere, zwaarmoedige oogen, en zoo interessant.... Hij deed me denken aan André de Fouquières, ja, daar lijkt hij op.... Je hebt die Fransche schrijver immers ook ontmoet. - En hoe meer ik hem leerde kennen, hoe dieper m'n gevoel voor 'm werd... En nu.... zij haalde diep adem, en balde haar handen tot vuisten, nu wil ik, dat hij ook om me geven zal, of anders.... anders....
- Ik heb eens ergens gelezen, zei Machteld féroce comme une jeune femme, en ik vond dat, zóó maar gezegd ‘une jeune femme’, zonder iets er bij, bijvoorbeeld: une jeune femme passionnée, of jalouse of amoureuse desnoods, niet juist, en minstens niet heel vleiend. Maar als ik jou zie, Lydia, dan moet ik bekennen, dat Barbey d'Aurevilly in die uitdrukking wèl gelijk heeft gehad.
- Spot niet met me! barstte Lydia uit. Je weet niet, hoe ernstig 't is.
- Je doet me soms denken, zei Machteld, onbarm- | |
| |
hartig in haar gezond verstand, aan die menschen, die zich kunstmatig opwinden, die zich stelselmatig, opzettelijk, in 'n soort van geestesvervoering brengen... en zich dan ten slotte verbeelden, dat die exaltatie echt is.
- Je begrijpt niets van me, zei Lydia gesmoord, als je denkt, dat 't zoo is met mij.
- Ik wil je niet plagen; dat is heelemaal m'n bedoeling niet. Ik zou je integendeel willen helpen, omdat 't zoo onnoodig is, je zoo ongelukkig te maken, als jij doet. Er zijn buiten André van Haren zoovéel mannen op de wereld, die geschikt voor je zouden zijn, eigenlijk veel beter geschikt, en veel aardiger, veel ‘beminnenswaardiger....’ Waarom heb je toch juist je hart op die éene gesteld.... Een practisch vrouwtje zei eens: ‘ik noem 't sentimentaliteit; ‘die en geen ander. Ik vind, van de eene man houd je om deze eigenschap, van de andere om die.... 't is nonsens, dat maar éen man op aarde goed genoeg wezen zou om met je te mogen trouwen.’ En zoo is 't ook. Denk je dat ik me zou hebben dood-getreurd, als ik Ernst niet had gekregen? Ik had natuurlijk een ander genomen.
- Dat bewijst alleen, zei Lydia, dat je nu mogelijk wel zoo'n beetje van ‘Ernie’ houdt, maar dat je hem niet lief hebt. 't Zou je dan trouwens ook onmogelijk zijn, om zoo te flirten, als jij doet, je zou dan volkomen genoeg hebben aan je liefde.
- Dat bestrijd ik, riep Machteld met een kleur. Er is geen enkele vrouw, die 't niet aangenaam vindt te worden opgemerkt en uitverkoren, ook al is ze getrouwd. Elke vrouw verlangt naar hulde, naar attentie, naar bewondering.... en 'n vrouw die niet coquet is, mist de meest-essentieel vrouwelijke karaktertrek.... En zoolang flirten niets anders is dan 'n | |
| |
luchtig spel, 'n soort van geestelijke sport, zie ik niet in, waarom 'n getrouwde vrouw 't niet óok zou mogen doen.
- Dat zie je niet in, omdat je Ernst niet.... Machteld's blos verdiepte zich tot een helder karmijn.
- Zeg nu niet wéer, dat ik Ernst niet zou liefhebben. Dat doe ik wel. Innig houd ik van hem, en dat weet hij ook. Daarom durft hij me zoo gerust m'n gang te laten gaan....
- Je vindt 't prettig door hem gekust en geliefkoosd te worden....
- Zeker! en dat is 't bewijs. Dat zou ik nooit ‘prettig’ kunnen vinden van 'n andere man.
- En je zou ‘natuurlijk’ met 'n ander getrouwd zijn, als Ernst je niet had gevraagd? kon Lydia niet laten ironisch op te merken.
- Ach, nu ja, riep Machteld, in verwarring gebracht. Dat weet ik ook niet, of 'k dat zou hebben gedaan.... Of jawel, natuurlijk, ik had niet ongetrouwd willen blijven, maar dan had ik van die andere man toch niet gehouden, zooals ik Ernst lief heb. Zij zei het met opzettelijken nadruk, omdat zij bang was, dat Lydia terug zou komen op haar onwillekeurige openhartige bekentenis: ‘Denk je, dat ik me zou hebben dood-getreurd, als ik Ernst niet had gekregen?’ Maar Lydia deed het niet, zij was inwendig veel te somber gestemd, om met Machteld te redekavelen. Zij begreep het nauwelijks van zichzelve, hoe zij aan de oppervlakkige, luchthartige Machteld haar geheim had kunnen openbaren; maar hoe zorgeloos Machteld ook was, zij was eerlijk en trouw in haar vriendschap, en zou, wat haar was toevertrouwd, nooit verraden.
En zij zou ook niet geweten hebben, hoe zij het | |
| |
had moeten uithouden, als zij haar verstikkend geheim voor zich alleen moest bewaren, als zij zich nooit eens uiten kon, vrij klagen en jammeren, en schreien desnoods, bij iemand, van wier genegenheid zij zich overtuigd houden mocht.
- Geloof jij, zei ze, zeg me eens oprecht wat je denkt, geloof jij, dat André nog wel 's ooit iets om mij geven zal?
- Ja, zei Machteld, dat geloof ik wel. Als hij je heelemaal zou leeren kennen, zooals je bent, dan geloof ik, dat hij niet anders zou kunnen dan van je houden. Bovendien schijnt er niemand anders te zijn, van wie hij notitie neemt. Dus.... Maar anders, zei ze gemoedelijk, zou ik me heusch niet zoo ellendig maken om niets. Er is zóóveel, waardoor je gelukkig kan zijn. Je bent mooi, je bent rijk en gezond, je kan je aanbidders niet tellen....
Lydia haalde de schouders op, ongeduldig.
- Wat geeft dat, wat geeft dat alles.... 't Is alsof je iemand, die versmacht van dorst, zou willen wijzen op al 't heerlijke voedsel, dat hij heeft.... Hij vraagt, hij smeekt om drinken.... en je antwoordt verbaasd: maar kijk eens, je hebt hier toch pasteien en taarten, wat wil je meer! Hoe kom je er toe, nóg meer te willen, dat is schandelijk ondankbaar en veeleischend; met 'n enkel stukje taart of pastei zou 'n ander al gelukkig zijn, en jij hebt zóóveel en je acht 't niet, neen, je durft zelfs om nog wal anders te vragen!....
- 't Is waar, als je de persoon in kwestie niet bent, kan je moeilijk beoordeelen, wat voor iemand 't geluk of 't ongeluk uitmaakt.
- Dat weet niemand, niemand dan je zelf alleen. Ik weet bijvoorbeeld zeker, dat vele meisjes me Happy Herbert benijden, en mij is hij volkomen onverschil- | |
| |
lig. Of neen, dat moet ik niet zeggen. Ik houd van 'm, ik zou z'n liefde niet willen missen, ik zou niet weten, wat ik op 'm had aan te merken, en toch....
- Je moest 'm eigenlijk maar nemen. Hij is lief en goed. Hij zal alles doen om je gelukkig te maken.
Lydia schudde het hoofd: haar oogen werden vochtig.
- Ik kan niet, zei ze. Ik kan niet.... O, als ik André maar wat meer kon zien, als hij me maar wat beter kende. Maar wat geeft 't, of we elkaar eens 'n enkele maal op 'n thee of 'n soirée ontmoeten. Ik wou, dat ik eens iets verzinnen kon, om dagelijks hem te spreken.... Was hij maar arm, dan stelde ik 'm voor me viool-les te geven. Maar.... ik zal iets bedenken. Dat golf-spelen heeft niets gegeven.... och neen, hij is ook, zooals je zegt, geen sportsman....
Er werd geklopt, en op een: ja, van Machteld trad de knecht binnen, en bleef bij de deur staan.
- Mevrouw, mevrouw van Egmond heeft getelefoneerd....
- Mevrouw van Egmond!
Machteld en Lydia keken elkander aan.
- Ja, mevrouw. Mevrouw heeft gevraagd, of u, en misschien ook freule Lichtenberghe, vanmiddag nog kwamen golf-spelen?
Weer keken Machteld en Lydia elkander, stom van verbazing, aan. Wat beteekende dit? Wat ging het Clara aan, of zij kwamen of niet?
- ....want meneer van Haren was gekomen, en hij wachtte al zoo lang....
Met een schok was het warme bloed naar Lydia's gezicht gevlogen. O, die wanhopig-vormelijke, correcte man.... natuurlijk was hij beleefdheidshalve naar het huis gegaan en niet onmiddellijk naar het terrein.... o, dat zij het niet had begrepen!....
| |
| |
- ....en mevrouw van Oudvelt was nu óók gekomen, ging Anton voort.
Machteld was in de pijnlijkste verlegenheid. Wat moest zij antwoorden? Zij kon toch niet laten zeggen, dat zij er al waren geweest en weer heen-gegaan? Zij keek naar Lydia om raad, maar zij zag deze te veel onder den indruk van het medegedeelde bericht, dan dat zij haar kon helpen.
- Zeg maar.... begon zij, zeg maar.... Zeg, dat freule Lichtenberghe en ik morgen, versta je? morgen heel graag zullen komen golf-spelen. Je zegt niets anders, niets van vandaag, je zegt alleen maar, dat we morgen heel graag zullen komen. Begrepen?
De knecht boog en vertrok.
- O! barstte Machteld uit. Hoe vind je nu zóó iets!.... Zij proestte van een lach, die haar ondanks haar schaamte en spanning prikkelend naar de keel was gestegen. Hoe heb ik me daar uit-gered? Was 't niet diplomatisch?
- Ik vind 't verschrikkelijk, zei Lydia. Wat moet hij wel van me denken! Eerst vraag ik hem om te komen, en als hij 't doet, dan blijf ik weg.... En als hij toevallig hoort, dat ik er wèl ben geweest, maar de vrouw des huizes heb genegeerd, is 't nog veel erger.
- Ach wat, die ouderwetsche beleefdheid van hem.... Wij zijn immers de eenigen niet, die zoo maar naar 't veld gaan, ze doen 't allemaal. En dat was ook de bedoeling van van Egmond, toen hij z'n grond beschikbaar stelde, dat we vrij in en uit konden gaan. Als we ons aan allerlei plichtplegingen moeten onderwerpen, hadden we immers veel beter gedaan, ergens 'n terrein te huren.
- Ze doen 't niet allemaal, zei Lydia. Je hebt toch zelf gehoord, dat ‘mevrouw van Oudvelt’ óók was gekomen.
| |
| |
- O, die! zei Machteld, lachend, luchtig. Frédérique van Oudvelt heeft vues op van Egmond, en daarom neemt ze Clara en amitié. Ik voor mij, geloof dat al haar geïntrigeer haar niets zal baten. Want zoover ik zie, houdt van Egmond werkelijk van Clara. Waarom zou hij haar anders hebben getrouwd? Bovendien, wanneer 'n man als hij zóóver gaat, dan zal hij, dunkt me, liever z'n teleurstelling dragen dan openlijk bekennen, dat hij zich heeft vergist. Wat denk jij?
Lydia antwoordde niet.
- Kom, je tobt toch niet over André? Morgen gaan we weer naar Egmond, en eerst heel gedwee aan de vrouw des huizes onze opwachting maken.... dan zie je hem immers.
- Ik geloof 't niet, zei Lydia mismoedig. Hij zal morgen niet komen....
|
|