De CL Psalmen Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht door Petrum Dathenum, ende nu in sin ende rijmen gebetert
(1640)–Jacobus Revius– Auteursrechtvrij
[Folio K1v]
| |
Syn name wort in Israël
Op't heerlyckste geopenbaert.
In Salem is syn tent gerichtet.
In Sion is syn huys gestichtet.
2 Daer brack de Heer en wierp ter eerd'
De snelle pijl, den taeyen booch,
Den gladden schilt, het staelen sweert,
De crijchsmacht die hem tegen tooch.
Ghy gaet in mogentheyt te boven
Al die op het geberchte roven.
3 De stoute zijn gemaeckt tot buyt,
Een diepen slaep haer over quam.
De helden zijn geschuddet uyt,
De vreese haer de handen nam.
Wanneer ghy scheldet, peert en wagen
Leyt in een sluymer neer geslagen.
4 Ghy zijt, ghy zijt vervaerlijck, Heer!
Wat mensche sal doch connen staen
Voor u gesichte, soo wanneer
V toorn beginnet aen te gaen?
| |
[Folio K2r]
| |
Als ghy laet hooren uwen wille
Het aertrijck beeft en swijget stille.
5 Ghy stondet op in u gericht,
Op dat de onderdruckte schaer
Van hare droefenis verlicht
Mocht wesen buyten alle vaer.
Als u de menschen wederstreven
Tot eere sy u oorsaeck geven.
6 Ghy breydelt met een harden toom
Den trots desgenen die u haett.
Een yder met beloften coom
Tot God, en dien' hem metter daet.
Ghy die rontom het huys des Heeren
V wooning' houdet, wilt hem eeren.
7 Brengt gaven hem die wert gevreest
En hooch geacht by yder man.
Hy is het die der vorsten geest
Als rijpe druyven snoeyen can.
Hy wil gehouden zijn in weerden
Van alle coningen der eerden.
|
|