Japanse verzen(1903)–J.K. Rensburg– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] XXV. De Kogo. Zoals na d'eerste donder plots de lucht Stof, mensen, bladeren van de wegen vaagt - Nu plutteren druppels tot, versneld, gerucht, Razen van regen aanvaart - zo, gejaagd, Nam 't volk voor naderend hoefgeglop de vlucht, Als van den mantelzwier der wacht omvlaagd De KogoGa naar eind1) aantoog, elk voor 't hoofd beducht. Want sterven moest de onderdaan, di 't waagd' Eén blik te heffen naar den palankijn Van goud, waar achter violet gordijn Ze' in 't wit - met zwarte draken overkringd, - Door ebben aureool van 't haar omringd,Ga naar eind2) School, mysties gloejend 't adelaarsgezichtGa naar eind3) Als door den gloed der keizersvlag omlicht. eind1) Kogo, de eerste vrouw uit den keizerliken harem, keizerin. Spreek g uit als in: Gabe. eind2) Er staat ‘omringd,’ daar dit kapsel in vorm van het algemene japanse afwijkt en slechts door de Keizerin en de hofdames word gedragen. eind3) Een kenmerk van den japansen adel is het arends-profiel. Vorige Volgende