Japanse verzen(1903)–J.K. Rensburg– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] XXVI. Uit de Midden-Ewen. Nog staat als ster, di - langsaam neergedaald - Voor voetstuk zich tot lotusbloem vergroteGa naar eind1) In tempels, waar zijn stengel neerspiraalt En heft - de blote borst van 't kleed omvloten - De Boetsoe,Ga naar eind2) wiens gelaat NirwanaGa naar eind3) straalt. 't Schijnt, zo zijn oogen zalig staan gesloten - Of 't wimperpaar van Licht toch word doorschoten, Hij als in droom zijn goddelik Woord herhaalt Met breed gebaar. Nog steeds bij 't gongen-gonzen Stroomt 't volk door torii'sGa naar eind4) in de tempels, knielt Het hoofd ter aard' door handgebrei geschoord Of smeekt de handen stijf op met de bonzenGa naar eind5) En mompelt beden als door srik bezield Of 't donderen van het Rad der KarmaGa naar eind6) hoort. eind1) De lotusbloem, waarop de Boeddha (Wijze) zetelt is het hoofdsimbool van den boeddhistisen godsdienst. eind2) Boetsoe in het japans: Boeddha. eind3) Nirwana: Voleinding, Zilerust door de vernitiging der ijdele begeerten. eind4) Torii, japanse poort bestaande uit twee masten met een dwarsbalk en daarboven een chinees gestileerd juk. Ze staan vooral voor tempels. eind5) Bonze, boeddhisties priester. eind6) Karma, de gerechtigheid, di onverbiddelik loont en straft tot in de volgende geslachten. Het Rad der Karma wentelt de gevolgen van idere daad terug op den dader en zijn nakomelingen. Vorige Volgende