Japanse verzen(1903)–J.K. Rensburg– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] II. Foedzji-No-Hana. Als een japans poëet, di, ruim omwaad, Gebukt voor slank, blank vel van rijst-velijn, In helrood inkt-meer een penseelspits baad, Waarlangs in zeegroene en wolkrose schijn De zoom, een parelmoeren schelprand gaat, En waaraan stenen hondje, kneuterig-klein, Tot stoornis met een sprong te dreigen staat Om woest te spatten op 't papier-satijn.Ga naar eind1) Zo wil ik stil Japanse Verzen rijen Als zulk een dichter, di met zacht gestreel Woord-tekens, helrood, uitzwiert van 't penseel, Zodat het blad vol trossen beelden hangt Gelijk lichtblauwe foedzji neder rankt En met zo'n fleur van lente U vermeien. eind1) Een inktkoker als hier besreven, ziet men veel als weelde-artikel. Vorige Volgende