Het woord. Een studie omtrent de grondslag van taal en taalgebruik
(1967)–Anton Reichling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Samenstelling van het hoofdstuk.Dit laatste hoofdstuk is geen samenvatting, het is een slot-verantwoording, een confontratie van het ontwikkelde woord-begrip met de verschijnselen zelf die de grondslag uitmaken van theorieën, aan de onze diametraal tegengesteld: wij kennen het woord in taal-gebruik alleen als ervarings-moment. Nu is het woord ófwel moment in grotere woord-gehelen, ófwel het is op zichzelf alléén moment van geheel de situatie waarin het optreedt. Het woord dat wij in onze wetenschap als zaak geïsoleerd kunnen beschouwen, bevindt zich in een andere phase dan het gebruikte woord. Wij zijn van dat taal-gebruik uitgegaan, en hebben altijd het gebruikte woord als vergelijkingsmoment genomen, als wij tot het systeem-woord concludeerden, of het beschouwde woord tegenover het gebruikte woord stelden. Maar, wij abstraheerden niettemin van ons derde hoofdstuk af; wij abstraheerden - al beschouwden wij steeds het gebruikte woord - van het zins-geheel, van het ervarings-geheel, van de situatie, van het taal-systeem. Wij hadden daartoe het recht, omdat wij aan konden tonen, dat het woord zich in die gehelen onderscheidt, maar wij zouden onvolledig blijven, als wij het woord niet ook zijn plaats aanwezen tegenóver die gehelen. Wanneer wij ons tot deze taak zetten, is het eerste en voornaamste princiep dat ons daarbij zal leiden, dat alleen de ‘Convergentie der verschijnselen’ hier uitkomst kan bieden: we hebben er nu ter dege voor te zorgen, niet te abstraheren, ook niet van een enkel kenmerk, dat het woord blijkt te vertonen. Ondertussen is het onmogelik, al de cirkels waarbinnen het woord optreedt en schijnt op te treden, tegelijk te behandelen; we moeten dus wel ook hier, verdelen; maar ‘verdelen’ regelrecht ‘in ordine ad’ het meest nabije geheel. Zo komen wij allereerst tot de beschouwing der ‘verbanden’, waarin het woord bestaat. In ‘Isoleerbaarheid en verband’ constateren we nu, dat het woord in 'n verband, in een groep, gekenmerkt wordt door ‘isoleerbaarheid’. In ‘Isoleerbaarheids-aspecten’ beschouwen we, op welke wijzen zich het woord ten opzichte van de verbanden onderscheidt. ‘Woord-momenten en woord- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
scheidbaarheid’ behandelt vervolgens, hoe het woord zich, door zijn isoleerbaarheid, kenmerkt tegenover elk van zijn delen. Edoch, ziehier een nieuw probleem, dat zich voordoet: er zijn woord-momenten, die zich schijnen voor te doen als waren zij woord zonder meer, en die niettemin de isoleerbaarheid niet vertonen: wij stoten op de compositie. Wij bewijzen in de gelijknamige paragraaf, dat wij het compositum als een ‘secundair woord’ hebben te beschouwen, en dat zijn ‘componenten’ niet op dezelfde wijze, als de woord-momenten met niet-zelfstandige betekenis, hun betekenis aan de woord-eenheid ontlenen; de componenten veronderstellen het ‘simplex’ als bestaand woord, vóór zij in het secundaire woord als niet-autonoom, maar zelfstandig betekenis-dragend moment, kunnen worden geponeerd. Wij hebben het compositum nu te onderscheiden van de woord-groep; daartoe behandelen wij eerst in ‘Samenkoppeling en samenstelling’ de twee soorten van compositie, die zich, door een duidelik verschil ten opzichte van de woord-groep, van elkaar onderscheiden. In ‘Verband en compositie-structuur’ behandelen we de theorie, die het compositum als groeps-moment beschouwt. De paragraaf ‘De geheel-verschijning van het compositum’ past nu het compositum-begrip, als eigensoortige eenheids-notie, toe op de gevallen die om verklaring vragen, en tenslotte behandelt de paragraaf ‘Simplex en compositum’ zeer beknopt de vraag, of wij het recht hadden en hebben simplex en compositum toch beiden woord te noemen. Hiermee is het eerste deel van ons hoofdstuk besloten, en gaan we over tot de verhouding woord: zin, woord: ervaringsgeheel, en woord: situatie. Hier is 't mogelik een methode van ‘vereint schlagen’ toe te passen. Zo kunnen we in ‘Afhankelikheid of autonomie’ aantonen, dat het ontkennen van de woord-autonomie, onverschillig in welke verhouding, voortdurend tot inconsequenties moest leiden, en dat wij dus zullen proberen de omgekeerde weg te volgen, en niet van de autonomie der grotere gehelen, maar van het autonome woord uit te gaan. De bestaande onderzoekingen dwingen ons tot een verantwoording van ons standpunt tegenover het hunne. We beginnen met G. Sterns ‘context’-begrip, en de ‘Situation’-notie van Gardiner; dan volgt: ‘Naar aanleiding van Bühlers “Feld”-begrip’. In ‘Situatie’ nemen we nu zelf de leiding, en ontwikkelen óns ‘situatie’-begrip, en beschouwen vervolgens welke plaats dat tegenover het autonome woord inneemt; dat doen we in ‘Situatie en interpretatie’. Het blijkt dan, dat de situatie aan de taal-gebruiker vaste punten levert voor zijn woord-gebruik, maar dat deze niets aan de betekenis zelf, der woorden, laat staan aan hun autonomie ten opzichte van die situatie, af hoeven te doen. In ‘Veld van gebruik, context en symbool-veld’ zetten wij de eerste stap voor een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
verduideliking van de verhouding zin: woord; we steken de gebieden af waarbinnen wij die verhouding zullen kunnen uitzetten. Dan volgt in ‘Formulering’ de beschouwing van het meerledig taal-gebruik zelf: de zins-eenheid blijkt iets anders te zijn, dan de, in de tijd verlopende, formulering, die aan de eenheid-stellende act noodzakelik voorafgaat. Na deze stap is het eindelik mogelik de oplossing te geven van de, nog steeds niet geheel opgeloste antinomie, dat het princiep totum est prius partibus, als het juist is, meebrengt, dat het woord tenslotte toch tegenover het grotere gebruiks-geheel, dat de zin is, in een verhouding van afhankelikheid moet staan. Dat blijkt nu ook inderdaad het geval: als werkelikheid-stellend ervarings-moment is het woord ‘natura posterius’ aan de zin. Ondertussen is de laatste stap nóg niet gezet; nog steeds wacht de vraag een antwoord, op welke wijze wij ons de functie van de woorden in dat grote geheel, in zover het in de formulering wordt opgebouwd, hebben te denken. En opnieuw blijkt nu, in ‘Symbool-veld en schema’, dat de bouw-princiepen steunen op het autonome woord. In ‘Handelend denken’ volgt een laatste confrontatie van de gewonnen inzichten met het handelings-karakter van het woord. De laatste paragraaf: ‘Het taalsysteem’ plaatst het woord tenslotte in het geheel der werk-mogelikheden waarvan het deel uitmaakt, en lost de moeilikheden op, die tegen het woord als prae-determinerende werk-mogelikheid werden gemaakt, op grond van het feit, dat het gebruik aan alle systeem-vorming zou moeten voorafgaan. Dat het systeem geen ‘abstractie’ is, is dan niets anders dan een onmiddellike consequentie uit hetgeen wij op 't slot van ons vorige hoofdstuk reeds betoogden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Convergentie der verschijnselen.Jespersen maakt, waar de vraag naar het woord-criterium ter sprake komt, de uiterst belangrijke opmerking, dat er schrijvers zijn, die hierbij: ‘strangely overlook the really important criteria which we possess in this matter.’Ga naar voetnoot1) Als de vraag komt: welk wetenschappelik criterium kunnen wij tenslotte geven, om het ervarings-feit van het woord-bestaan in het meerwoorden-geheel kort te formuleren, dan vragen we naar een formule voor een reeks convergerende verschijnselen, die wij bij de analyse van dat feit vonden, en nog vinden zullen. Bühler schrijft: ‘man soll den Wert formelhafter Definitionen nicht überschätzen; immerhin sind sie der Einzelforschung da und dort erwünscht und in der vollendeten Theorie eines Wissensgebietes unentbehrlich.’ (Sprachtheorie, blz. 298) Niettemin: waarde hebben zij alleen, wanneer men er | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
heel het complex van begrippen achter denkt, dat tot de mogelikheid van de formulering ener dergelike definitie leidde. Wanneer wij dus zeggen: het woord is het kleinste isoleerbare taal-moment, dan veronderstellen wij alles wat wij omtrent de woord-eenheid, de betekenis, de Gestalt, uiteenzetten. We veronderstellen dan eo ipso, dat de structuur van wat in de verschillende talen ‘woord’ is, volstrekt niet identiek hoeft te zijn; en we veronderstellen ook, wat Graff - een beetje anders dan wij het zouden doen - zegt: ‘In speech, then, we are bound to find components whose process of systematization is not sufficiently advanced to allow of any clear-cut classification. This is not due to a defect in the definition of the various systematic units, for instance, of the word, but to the evolutionary character of language.’ (blz. 123) En niet alleen dat deze ontwikkelingsgang noodzakelikerwijs meebrengt, dat aan de verschijningsvorm van elk taal-moment in elke afzonderlike taal, alleen een hypotheties noodzakelike constantheid toekomt, een constantheid nl. die tot voorwaarde heeft, dat het taal-makend individu zich naar de systeem-gewoonten voegt, maar bovendien is het woord, dat, zoals wij in de voorafgaande hoofdstukken aantoonden, noodzakelike voorwaarde is van alle taal en taalgebruik, in zijn verschijningsvorm in elk verschillend taal-systeem ook verschillend. Dit alles brengt mee, dat de logies abstracte linguistiese woord-definitie voor de verschillende talen wel gelijkluidend kan zijn, maar dat een noëtiese definitie noodzakelik verschillen zal moeten vertonen. Immers, de woordstructuren (we denken aan het Paiute-woord en 'n nederlands woord b.v.) zijn in feite niet gelijkvormig, en de woord-groeperings-verschijnselen in de verschillende talen, verschillen in dezelfde mate. We worden dus in onze uiteenzettingen gedwongen, én om ons allereerst op één taal - in casu de nederlandse - te richten, en anderzijds te trachten, het contingente in de taal-feiten van die biezondere taal op te sporen, zodat tenslotte alleen dát kenmerk resteert, dat aan de bepaalde taal uit hoofde van haar taal-zijn eigen is, en dat dus aan elke taal eigen móet wezen. Daarmee is dan niet voor alle talen het laatste, maar .... het eerste woord gesproken! Dan immers volgt het onderzoek, hoe nu in elke afzonderlike taal dit kenmerk in de concrete systematiek feitelik gerealiseerd wordt. Het is de overtuiging van de schrijver, dat dit laatste prakties alleen te verwezenliken is in 'n reeks monographieën van linguisten die de betreffende talen ófwel tot moedertaal hebben, ófwel als 'n moedertaal beheersen. Dit zelfstandig voor 'n vreemde taal te beproeven, ligt buiten zijn competentie. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte: wie naar 'n kenmerk vraagt van 't woord als syntagma, veronderstelt syntagmaties verband, veronderstelt de woord-groep. En hiermede is tevens gezegd, dat een geheel volledig antwoord op de vraag naar een criterium voor het woord als syntagma, alleen te geven is in vergelijking van het woord met de groep-verschijnselen. Doch, de woordgroep is het stiefkind van de linguistiek. Van Ginneken werkte - in zijn ‘Principes’ - een voorlopige woord-groepen-leer uit. Hij noemt de groep daar ‘construction’, en definieert die als volgt: ‘c'est un groupe de mots, se succédant ou non, reliés ou non par l'écriture et séparés ou non par la ponctuation, mais qui se tiennent cependant et le montrent avec évidence par l'influence de forme ou de signification qu'ils exercent les uns sur les autres.’ (blz. 274) Edoch, de zin stond nog te zeer in het middelpunt van ieders belangstelling - daar zorgde Wundt voor - dan dat van Ginnekens eerste poging onmiddellik voldoende aandacht zou krijgen. Er gingen verschillende jaren overheen, voor Ries zijn ‘Wortgruppenlehre’ in het licht zond. Ondertussen ontwikkelden zich de psychologie en de linguistiek zoals ze deden, en van Ginnekens eerste project zou tans op een andere wijze dienen te worden verantwoord. Niettemin blijven zijn linguistiese uitgangsnoties volkomen intact, en kunnen we van de feiten, zoals we die bij hem vinden, uitgaan. Een recente uitgewerkte verklarende woordgroepen-leer bestaat niet. We zullen er ons dus op moeten voorbereiden, dat we sommige verschijnselen eenvoudigweg als vergelijkings-feit zullen hebben te nemen, zonder dit feit zelf nog te hebben verklaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Isoleerbaarheid en verband.Het woord als syntagma kenmerkt zich door isoleerbaarheid.Ga naar voetnoot2) Onder een of andere vorm duikt het begrip van dit verschijnsel bij verschillende schrijvers op. Nagenoeg steeds wordt daarbij echter de convergentie der woordverschijnselen prakties uit het oog verloren, en ontstaat er, bij 'n abstractieve beschouwing van het enkele aspect: isoleerbaarheid, twijfel. Sapir aarzelt het minst. Dit laat zich gemakkelik begrijpen: hij gaat uit van het ervarings-feit der woord-onderscheiding, dat hij bevestigd vindt in het gedrag zijner proefpersonen. Hij constateert: de isolatie is er.Ga naar voetnoot3) Aan dit standpunt ligt het volkomen juiste inzicht ten grondslag, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat 'n taal-moment niet woord is omdat het isoleerbaar is, maar dat 'n taal-moment isoleerbaarheid vertoont omdat het woord is; de isoleerbaarheid is 'n criterium, meer niet. Redeneren vanuit ‘isoleerbaarheid’ in 't algemeen, zonder rekening te houden met hetgeen wij van elders weten, leidt tot niets. Onder isoleerbaarheid versta ik: de scheidbaarheid van 'n taal-eenheid van en door gelijksoortige eenheden, waarmee zij in onmiddellik verband gebruikt wordt. Het begrip der isoleerbaarheid steunt op het feit, dat identieke taal-eenheden, de woorden, in verschillende gebruiks-gevallen vergeleken, in verschillend verband kunnen optreden. De aspecten die het verschijnsel der isoleerbaarheid vertoont, zijn drieërlei:
Het is zonder twijfel een woord-verschijnsel, doch alleen secundair: het staat rechtstreeks in correlatie met het flexie-systeem, de woord-orde, en de woord-betekenis, zodat het alleen als secundair criterium van belang is. Bij de studie der woord-soorten doet het zijn diensten. (Vgl. Langeveld, blz. 50 vlg.) De isoleerbaarheid veronderstelt verband. Dat vraagt 'n uitleg. De woorden vertonen een verband als momenten van het zinsgeheel, én zij vertonen een verband als momenten eventueel van woord-groepen. Alleen dit laatste verband is hier voor ons van belang; het zinsverband is van 'n andere orde.Ga naar voetnoot4) Evenals de zin, vertonen ook de woord-groepen een eenheid, die een andere is dan de woord-eenheid, doch die hun anderzijds ook toekomt, onafhankelik van de zin als ‘Aktualwerk’: 'n trouwe hond. Z'n eenheid ontleent de groep aan het feit, dat ook hij denkend wordt geconstrueerd: de woorden worden in de groep op elkaar betrokken. We spreken niettemin van groeps-verband, omdat de groepen wel 'n structuur- maar | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
geen betekenis-eenheid uitmaken.Ga naar voetnoot5) De groepen kunnen onderling weer verbonden zijn: ‘[de nieuwe fiets] [(van) m'n jongste broertje]’ - Te zeggen, dat broertje en fiets b.v., in de verbonden groepen verband vertonen, zou n kleine correctie behoeven: de term verband wordt dan analoog gebruikt, en we spreken prakties over twee onderscheiden verschijnselen: verband tussen woorden, en verband tussen woord-groepen; daarover aanstonds in noot 7 wat meer. Isoleerbaarheid der woorden wil nu niet zeggen, dat elk verband tussen de woorden in elk concreet gebruik altijd verbroken kan worden; het wil enkel zeggen: dat elk woord in andere verbanden, geïsoleerd ten opzichte van de woorden waarmee het in dit verband optreedt, vóórkomt. Als ik zeg: ‘Hedenavond om acht uur precies begint de uitvoering’, dan zijn acht en uur in dit verband niet isoleerbaar, maar ze zijn wel - door uiteenplaatsing - geïsoleerd in: ‘Hedenavond om zes, acht (en tien) uur beginnen de uitvoeringen.’ Van de andere kant, zijn woorden als acht of tien, de ‘bepaalde hoofdtelwoorden’, in 'n soortgelijk verband nooit scheidbaar van het bepaalde woord uur b.v. Toch zijn uur en tien duidelik ‘woorden’: ze vertonen in andere verbanden isoleerbaarheid.Ga naar voetnoot6) Het verband dat de woorden vertonen is duidelik tweeërlei: verband in de tijd, en verband buiten de tijd. De woorden zijn in de tijd verbonden volgens het continu verloop waarin ze elkaar opvolgen, waarin ze dus volgorde vertonen; zij zijn buiten de tijd verbonden, zó, dat hun verband vrij komt van de volgorde. Het verband buiten de tijd kan direct of indirect zijn:Ga naar voetnoot7) Hij eet heel veel; eet en heel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zijn in de tijd direct verbonden, doch buiten de tijd indirect; eet en veel zijn in de tijd indirect verbonden, doch buiten de tijd direct. Tenslotte: Hij eet veel; Hij en eet, en eet en veel, zijn én in de tijd én buiten de tijd direct verbonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Isoleerbaarheids-aspecten.Opdat twee taal-momenten, momenten van één woord kunnen zijn, is het noodsakelik dat zij direct verband in de tijd hebben; het feit der woord-eenheid, als aanschouwelik-onaanschouwelike ken-eenheid, brengt dat mee: de aanschouwelike eenheid - en daarmee de woord-eenheid - wordt natuurnoodzakelik verbroken als de aanschouwelike momenten van die eenheid gescheiden worden door andere aanschouwelike eenheden.Ga naar voetnoot7*) Het begrip der distantie-composita hield, tenminste in zover men de delen van 'n dergelik ‘compositum’, als zij in de tijd niet direct verbonden optreden, als één woord beschouwde, hiermee geen rekening. Op deze wijze werd het woord tot een ‘begriffliche’ eenheid alleen, teruggebracht,Ga naar voetnoot8) en werd zijn aanschouwelike eenheid, altans impliciet, genegeerd.Ga naar voetnoot9) We laten de composita qua tale (samenkoppelingen en samenstellingen), voorlopig buiten bespreking. We behandelen eerst, de al of niet flecterende, en de al of niet ge-affigeerde woorden. Woorden die wel in de tijd (en daarover gaat natuurlik altijd ons onderzoek), maar niet buiten, de tijd direct verbonden zijn, zijn altijd scheidbaar;Ga naar voetnoot10) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
woorden die ook buiten de tijd direct zijn verbonden, zijn niet in elk concreet geval scheidbaar. We hebben dat al bij het verband van 'n telwoord met een woord als uur gezien. Dit laatste echter is nóch een speciaal woord-verschijnsel, nóch een speciaal groeps-verschijnsel; het hangt af van biezondere toepassings-gevallen der woorden in verband met de aard der te benoemen zaken, zonder dat dit door het woord-karakter, of door de groeps-verschijnselen, wordt bewerkt. In 'n logies abstracte definitie b.v., die op ‘omni et soli definito’ moet zijn berekend, bestaan er uit de aard der zaak ook bepaalde groepen, die geen scheidbaarheid vertonen; en evenmin bestaat die scheidbaarheid in ‘uitdrukkingen’, die berusten op toepassings-gewoonten in bepaalde situaties: de ‘Vader des Vaderlands’ b.v. of duideliker nog: ‘de uiterste dag’, vertoont geen scheidbaarheid; niet echter omdat we met biezondere groeps-verschijnselen te maken hebben, noch omdat er sprake zou zijn van 'n eigenaardig karakter der gebruikte woorden, maar eenvoudigweg, omdat we de gewoonte aannemen die groep van woorden op een bepaalde dag toe te passen. Dergelike verbanden geven natuurlik gemakkelik aanleiding tot het maken van nieuwe woorden; doch die aanleiding ligt niet in de woorden zelf der betreffende groep, noch in het systematies aspect van de groep-structuur, maar eenvoudigweg in psychiese condities, die voortdurende herhaling mee kan brengen. De meeste woorden kunnen bilateraal gescheiden worden; er zijn er echter ook die in bepaalde gevallen alleen unilateraal scheidbaar zijn, en die in de totaliteit hunner aspecten beschouwd, toch het woordkarakter vertonen. Een dergelik woord is het partikel te voor infinitieven in praedicatieve functie:Ga naar voetnoot11) ‘de was hangt (vandaag) te drogen’. In andere verbanden dan dit, is te soms bilateraal scheidbaar soms alleen unilateraal. Het woordenboek onderscheidt bovendien de gevallen van ‘vrij gebruik’ van die gevallen, waarin te in min of meer vaste verbindingen voorkomt. Dat dit te gemakkelik z'n woord-karakter verliest en met 'n ander woord tot één woord wordt samengevat is over-bekend. In ‘vrij gebruik’ komt het in het nieuw-nederlands nauweliks nog voor; het treedt meest in vaste verbindingen op. Te hoort tot de eigenaardige groep der ‘verbindingswoorden’; het is 'n betrekking-stellend, taal-technies woord. Uit zijn aard als verbindingswoord volgt, dat het noodzakelik bilateraal verband buiten de tijd veronderstelt. Een voegwoord als en vertoont altijd (vgl. noot 10) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bilateriale scheidbaarheid, 'n partikel als te vertoont de bilaterale scheidbaarheid maar zelden; te zijnen behoeve, te dien einde. Wie de lijst der voorbeelden doorloopt ziet aanstonds, dat de aard van het verband in functie van de verbonden woorden, de scheidbaarheid beïnvloedt. Men zou, omdat dit te voor infinitieven nooit scheidbaar is, het woord-karakter van dit taal-moment in dit bepaald verband, of altans het woord-karakter van dergelike momenten in sommig verband, kunnen gaan betwijfelen, als zich daartegen niet de onmogelikheid stelde, vormen als tedrogen als woord te isoleren. Het nederlands kent geen woord-eenheid tedrogen, het kent wel 'n verband te drogen. Voor wie eenmaal op zijn taal reflecteert, blijkt het woord, en ook dit woord, een onmiddellik ervarings-gegeven.Ga naar voetnoot12) Het kan niet anders, want het woord is de noodzakelik veronderstelde ervarings-onderscheiding voor alle taal-gebruik. Waarop berust dit inzicht? Op het feit dat te zich opponeert tot drogen: de betekenis van drogen wordt door te niet gemodificeerd; dat moest wel het geval zijn, wanneer te en drogen een eenheid vormden; want te vertoont betekenis en functie. We staan voor 't feit, dat drogen zich duidelik als 'n eenheid tegenover te opponeert, en dat tóch dit te een betrekkings-betekenis en taal-techniese functie vertoont. Dit laatste zou onmogelik zijn, als te moment van 'n woord-eenheid tedrogen was: in dat geval immers, zou tedrogen noodzakelik zelf de mogelikheid van gebruik met andere woorden moeten bepalen onafhankelik van de aard van het verband; wij zouden moeten kunnen zeggen: ‘Hij gebruikt kalk tedrogen’, voor ‘Hij gebruikt kalk om te drogen.’ Bewijst nu het feit, dat te geen moment is van 'n woord tedrogen, dat te een woord is? Ja, want ook al is de woord-groep 'n eenheid, zij is van 'n andere orde dan de woord-eenheid: zij stelt geen betekenis-eenheid, doch betekenis-verband in een structuur- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eenheid; de groeps-eenheid maakt een ‘schema’ uit, waarin we gewoon zijn de woorden op een bepaalde wijze te verbinden, omdat wij met soortgelijke woorden een soortgelijk verband kunnen constitueren. Een moment als te, met betekenis en functie, dat als ‘groeps-exponent’, of zo iets, zou fungeren, is onbestaanbaar, omdat het, als het geen woord zou zijn en geen woord-moment, z'n betekenis aan iets zou moeten ontlenen, dat zelf geen betekenis-eenheid uitmaakt, doch structuur-eenheid; de groep is geen som van betekenissen maar toch is er in haar aan ken-momenten niet meer dan de synthese der, in haar op elkander betrokken, woorden toelaat: wat betekenis heeft, moet woord zijn, of moet die betekenis aan 'n woord ontlenen. Beschouwen we nu het bilateraal ‘verband’ dat de verbindings-woorden vertonen, wat blijkt dan? Dan blijkt dit: te vertoont evenzeer verband met hangt als met drogen, maar te vormt noch met drogen, noch met hangt een eenheid; te dankt derhalve z'n betekenis aan zichzelf en.... te is dus woord. Conclusie: taal-momenten die bilateraal verband vertonen zijn noodzakelik ‘woord’; taal-momenten die geen woord zijn, vormen, als zij betekenis hebben, noodzakelik met andere momenten een eenheid, en kunnen alleen in die eenheid ‘verband’ vertonen met andere taal-momenten, kunnen derhalve alleen - en dit nog maar ‘overdrachtelik’ - ‘unilateraal verband’ vertonen: het woord moeders (als enkelvoud) ‘vraagt’ naar iets (vgl. blz. 274 hiervóór), vraagt aanvulling, veronderstelt op een of andere wijze ‘verband’; maar de -s van moeders vraagt slechts eenzijdig ‘verband’, of liever een-wording. De -s in Moeders paraplu vertoont, buiten de tijd, geen ‘verband’ met paraplu, maar moeders vertoont dat verband wel: de -s is noodzakelik deel van een ander geheel, dat zelf weer kleinste isoleerbare eenheid is. Het is duidelik, dat de scheidbaarheid moet beschouwd worden in functie van het verband, en dat Graff (blz. 122) dus met enig recht opponeerde tegen Jespersen, die schreef: ‘This is the crucial point: the French and English combinations are two (three) words, because the elements are not always placed together; Lat. amat, amavit, are each of them only one word because they can never be divided, and in the same way we never find anything placed between am and o in the first person, amo.’ (Language, blz. 423) Wat Jespersen zegt is waar, maar niet geheel volledig in z'n eerste helft: er zijn elementen die, althans in 'n bepaald soort verband ‘are...... always placed together’, zonder dat zij daardoor hun woord-aard, en zelfs niet hun syntagma- criterium verliezen, als dit laatste maar wordt gezien in functie van hun aard als be-trekkings-woord, dat bilateraal verband eist. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De feiten die wij signaleerden, zijn nogal simpel. Het criterium der scheidbaarheid is werkelik ‘unpretentious’; het onderscheidt onmiddellik het woord van alle affixen en uitgangen; deze zijn op geen enkele wijze scheidbaar: de in ‘de sneeuw valt’ is 'n woord, want: de (fijne) sneeuw valt; -de van ‘het sneeuwde’ is geen woord, want: .... Het criterium der scheidbaarheid bevestigt, wat wij uit de ervaring weten.Ga naar voetnoot13) Het feit der wezensnoodzakelike scheidbaarheid der woorden, berust op de blijvende woord-eenheid, in zover deze eenheid het mogelik maakt, het identieke in verschillend verband te herhalen. Meerwoord-gehelen zonder woord-scheidbaarheid, zijn evenzeer ondenkbaar, als taal zonder blijvende aanschouwelik-onaanschouwelike teken-eenheden, d.w.z. als taal zonder woorden. De omstelbaarheid is een aspect van ‘isoleerbaarheid’, dat als woord-criterium volkomen doorzichtig is, maar dat even absoluut in functie staat van het verband: geen enkel betrekkings-woord kan omstelbaarheid vertonen. Verdere problemen biedt dit aspect niet.Ga naar voetnoot14) We beperken ons en weerstaan de neiging om de wisselwerking van woord-karakter, flexie-verschijnselen en woord-orde op scheidbaarheid en omstelbaarheid in verschillend verband verder uiteen te zetten. We concluderen: de definitie van het syntagma als: kleinste isoleerbare taalmoment, heeft buiten de composita z'n bruikbaarheid bewezen. De term kleinste heeft geen verdere afzonderlike bespreking nodig: ook de zin, ook de groep is ‘isoleerbaar’; door de toevoeging ‘kleinste’ zijn zij - ook buiten elke verdere bepaling om - uitgesloten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Woord-momenten en woord-scheidbaarheid.We wijden een afzonderlike paragraaf aan het criterium der scheidbaarheid vergeleken met enkele verschijnselen der woord-momenten, omdat deze verschijnselen aanleiding waren tot twijfel over dat criterium. Dat scheidbaarheid 'n woord-criterium is, dat het woord kenmerkt tegenover al zijn momenten, wordt door Graff betwijfeld op grond van de verschijnselen van de ‘genitief -s’: ‘Thus, the fact that the English article may be separated by one or more other words from the word it determines is in itself not sufficient to establish its identity as a word. On that account the English genitive element -'s would be a word, for it is occasionally separated from its noun (compare the expressions “William of Orange's reign,” “that man over there's coat”). Furthermore, the application of such an external criterium would meet with innumerable difficulties in the case of the so-called incorporating languages.’ (blz. 125) Graff heeft, om te beginnen, gelijk met de bewering, dat het feit dat 'n taal-moment ‘gescheiden’ kan worden van de woorden die het ‘bepaalt’, ‘in itself’ niet voldoende is, om te bewijzen dat dit taal-moment woord is. Doch wij hebben dan ook volstrekt niet het omgekeerde beweerd, maar zeiden, dat 'n woord ‘gescheiden’ kan worden, en wel gescheiden uit een verband: is dat verband bilateraal, dan kan de unilaterale scheidbaarheid in het complex der kenmerken criterium zijn. Het is inderdaad noodzakelik de scheidbaarheid niet zuiver ‘uitwendig’ te beschouwen, net te doen alsof we niets anders kennen, dan hetgeen we aan twee vergeleken klankstromen waarnemen, want dan is alles op z'n tijd ‘scheidbaar’(!): zo-de - zo(u)de; ‘hij richt zijn paarden af.’ - ‘hij richt zijn paard (teg)en de herrie af.’ Graff ontwikkelde een begrip van ‘systematic structure’ om aan te tonen hoe woord en woord-deel zich verhouden.Ga naar voetnoot15) Bezien we nu eens onze -s. Bloomfield hield zich reeds uitvoerig met het verschijnsel bezig. Zoals we zagen (blz. 349 hiervóór) schreef hij: ‘Such imperfectly separable elements are called formational elements, as opposed to the independently recurrent units of analyses, words. Words only and scarcely ever formational elements, can be dealt with as conceptual units of general thinking.’ (blz. 62-63)Ga naar voetnoot16) Verder meent hij, dat het duidelik is dat de -s geen ‘zelfstandige’ betekenis heeft, of ‘independently’ gebruikt kan worden; een woord is dit ‘element’ dus | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
niet. Het is wel 'n moment dat grotere ‘zelfstandigheid’ vertoont, meent hij, dan 'n meervouds -s b.v., omdat het op de bekende wijze ‘gescheiden’ kan worden. Voor alles dit éne: ‘-s’ maakt geen ‘zelfstandige’ betekenis-eenheid uit;Ga naar voetnoot16*) dit moment wordt dan ook nooit ofte nimmer van en door gelijksoortige eenheden gescheiden van het moment waarmee het optrad. De -s vertoont dus geen ‘scheidbaarheid’; we hebben in ieder geval met 'n ander verschijnsel te doen. Gtaff vergat zelf, dat we niet één aspect uit 'n groep van convergerende verschijnselen moeten losmaken! De -s is meer dan 'n betekenisloze zins-evenwicht-factor (vgl. blz. 270 hiervoor), dus is zij 'n woord. De conclusie is stringent in de vóóronderstelling, dat betekenis-dragende ‘groeps-exponenten’ die geen woord uitmaken, onbestaanbaar zijn. Voor wie mocht twijfelen aan de juistheid van de redenering, die ons er toe bracht de onmogelikheid van het bestaan van dergelike momenten aan te nemen, volgt nog 'n korte analyse van de -s als woord-moment: Jantje-s trommel. Jantje van de overkant's trommel. Jantje van die (vervelende) overkant's (lamme) trommel. Overkants is 'n woord; het is, zij het dan ook al in dit geval op weinig elegante wijze, scheidbaar. Langs overkants is de groep verbonden met (lamme) trommel. Zeker, de kern van de groep is Jantje, en de groep is verbonden met (lamme) trommel, en de -s is het moment waarin we die betrekking stellen en onzelfstandig symboliseren. Het is door middel van 'n woord-moment, dat de groep verbonden is met 'n andere groep of met 'n ander woord.Ga naar voetnoot17) Dat geeft ons echter nog niet het recht om te doen zoals Jespersen doet, en te zeggen: ‘The -s is now in English added freely to whole groups of words, as in the King of England's power...’ (Language, blz. 129) De voorbeelden die Jespersen uit de kindertaal aanhaalt zijn m.i. niet overtuigend. Maar, dat alles doet niets af aan 't feit, dat de -s met overkant- een eenheid uitmaakt: het nederlandse taal-eigen verzet zich zelfs niet tegen 'n groep als: Wims zusjes vriendinnetje. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Graff veronderstelt, dat het aspect der scheidbaarheid, wegens zijn ‘uitwendighrid’, bij z.g. ‘incorporerende’ talen grote moeilikheden zal meebrengen. Het criterium ís niet ‘uitwendig’, en Graffs bewering is dus juist zoveel waard als zijn bewijzen toelaten. Welnu, waar hij de ‘incorporering’ bespreekt, legt hij nergens uit waarin die moeilikheden bestaan.Ga naar voetnoot18) Het is mogelik, dat er meer ‘moeilikheden’ zijn, dan zelfs Sapir in de incorporerende Indianen-talen die hij bestudeerde vond, maar dan hebben we toch voor de oplossing daarvan dít vaste uitgangspunt, dat, óók in die talen, volgens het unaniem getuigenis van de onderzoekers - Graff ingesloten - het woord 'n eenheid is. Altijd zijn de momenten, waarvan gezegd wordt dat zij ‘geïncorporeerd’ worden, in de vorm waarin ze ‘geïncorporeerd’ worden, ‘autonomously’ onbruikbaar (blz. 335); altijd zijn zij momenten van 'n bepaalde woord-eenheid. Wat volgt hieruit? Dat ‘incorporatie’ niet betekent, dat hetzelfde woord nu eens zónder geïncorporeerde momenten, dan weer eens mét geïncorporeerde momenten, mét ‘infixen’, optreedt, doch dat het woord zónder, en het woord mét infixen, twee verschillende woorden zijn. Incorporering kan alleen een moeilikheid tegen woord-scheidbaarheid lijken, omdat men uitging van het onjuiste woord-begrip dat wij op bladz. 361 signaleerden: men veronderstelt eerst dat 't woord 'n soort gemiddelde is, 'n ‘abstractie’! Lat. vinco en vici zijn twee woorden, en er wordt niet binnen 'n bepaald woord 'n ander, ‘woord’ gebracht, en er wordt ook niet 'n ‘infix’ ‘verplaatst’: er werd eenvoudigweg 'n woord gemaakt waarvan, vergeleken met een systematies verwant maar niet identiek ‘woord’, gezegd kan worden, dat het een ‘infigering’ van een bepaald functioneel Gestalt-moment vertoont. In werkelikheid veronderstelt de ‘infigering’ het maken van een bepaald, met 'n ander verwant, woord, met behulp van een functioneel Gestalt-moment, dat niet het aanschouwelik ‘begin’ of ‘einde’ van die Gestalt uitmaakt. We hebben dus allerminst 't recht te spreken van 'n modificatie van 'n identieke Gestalt. We ontkennen daarmee volstrekt niet, dat de synergetiese structuur der beide verwante woorden in haar physiologies aspect ten dele identiek zou kunnen zijn; daartegen schijnt mij geen enkel bezwaar te bestaan: de woord-eenheid impliceert volstrekt niet, dat het physiologiese moment niet zou kunnen functioneren in twee verschillende eenheden. Alleen wanneer wij ons die structuur als het ware in ‘twee dimensies’ denken, zou dat bezwaar opleveren. We menen integendeel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
te mogen zeggen, dat de eenheid van het menselike individu een dergelike ‘gemeenschappelikheid’ van physiologiese momenten aan verschillende eenheden waarschijnlik maakt. Woord-eenheid sluit alleen in, dat de gebruiks-eenhied als bepaalde werk-mogelikheid gesteld wordt en bewaard blijft; ik geloof niet, dat onze conclusies verder zouden mogen gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het compositum als secundair woord.Es ist eine alte Geschichte, die van het compositum. De strijd die er om werd gevoerd is geluwd: de kwestie leek onoplosbaar. Het heeft er veel van. En bovendien: ‘Wem sie just passieret....!’ Voor ons is de zaak eenvoudiger dan voor degenen die ons voorgingen. Wij vragen niet veel. Wij zouden het compositum alleen willen verzoeken hierop te antwoorden: bent U één, of bent U twee of meer woorden, of bent U misschien helemaal geen woord? We vragen dus niet: waar komt U vandaan, of: waar gaat U heen, of: mag ik ook weten waarom Uw hart gebroken lijkt. We zijn uiterst bescheiden. En dan wil het ons voorkomen, dat we 'n kans maken, alles te horen wat dit taal-moment zelf kan zeggen. Want, als ergens, dan blijkt hier, dat het woord wel de alpha,. maar daarom nog niet de omega van alle taal-verschijnselen is: een volledig antwoord op alle vragen die we ons bij het compositum kunnen stellen, zal alleen gegeven kunnen worden als én de woordgroepen-leer, én de zins-leer zijn ontwikkeld. En, zover is 't nog niet. Wundt zou onze bescheidenheid afkeuren.Ga naar voetnoot19) Hij wil de oplossing vinden in de ‘psychologische Entstehungsbedingungen’, niet in logiese of grammatiese verhoudingen. Wij zouden willen zeggen - wat wij steeds herhaalden - we zullen de oplossing, als zij ergens te vinden is, in linguistiese beschouwingen moeten vinden. Het kan zijn, dat we daarbij psychologiese lemma's zullen moeten gebruiken; misschien moeten we zelfs logiese verhoudingen als vergelijkingspunt nemen, maar we zullen uit moeten gaan van de taal-ervaring. Nu is het bezwaar, dat over | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dit uitgangspunt juist de twijfel bestaat. We lezen bij van Lessen: ‘Ook zonder enige kennis van de geschiedenis ener taal kan men met vrij grote nauwkeurigheid uitmaken, waar men met een compositum te doen heeft en waar niet.’Ga naar voetnoot20) Graff is van mening, dat in het compositum de componenten ‘are interpreted as systematically united, both semantically and phonetically, and as forming a single word.’ (blz. 132) Doch, zegt hij, in veel gevallen is 't prakties onmogelik, 'n compositum van ‘formula’, 'n ‘uitdrukking’, te onderscheiden. Paul schrijft: ‘Der Übergang von syntaktischem Gefüge zum Kompositum ist ein so allmählicher, dass es gar keme scharfe Grenzlinie zwischen beiden gibt. Das zeigt schon die grosse Unsicherheit, die in der Orthographie der modernen Sprachen in Bezug auf Zusammenschreibung oder Trennung vieler Verbindungen besteht, eine Unsicherheit, die dann auch zu einer vermittelnden Schreibweise durch Anwendung des Bindestriches geführt hat.’ (blz. 328) Ik geloof, dat van Lessen dichter bij de waarheid is, dan Paul en Graff en zeer veel anderen! Ervarings-onderscheidingen moet men leren ‘kennen’: het ‘weten’ van wat er in ons omgaat en van wat wij doen, veronderstelt reflexie. Dát ‘weten’ komt niemand aangewaaid. En zeker, de verschijnselen kunnen ook zo op elkaar lijken, dat 't moeilik is om uit te maken waarmee ik nu eigenlik te doen heb, of op welke wijze ik ze moet beschouwen om er achter te komen, hoe ze er nu eigenlik uitzien. Maar, 't wordt zeer moeilik 'n dergelike reflexie te verrichten, als men daarbij geen leiding, of verkeerde leiding heeft. Het probleem der composita stelt zich als men gaat schrijven: de Saussure constateert terecht een ‘sentir’ van ‘ce jeu rapide et délicat des unités’ (vgl. blz. 228 n. 5* hiervóór), zo iets wat Bühler ‘Fingerspitzengefühl’ (blz. 396 hierna) zou noemen, terwijl hij even terecht constateert, dat daarmee nog geen methodiese verantwoording te geven valt. Welnu, de linguitiek, en consequenter de grammatica, gaven geen, of gaven een verkeerde leiding bij het probleem der composita. We hebben bij 'n compositum nl. niet met meer ‘woorden’ te doen, met één of meer ‘simplicia’, en we hebben ook niet te maken met 'n ‘verband’, met 'n ‘construction’, maar we hebben te doen met een secundair ‘woord’. Het compositum veronderstelt dat er simplicia, dat er ‘woorden’ in de taal zijn; zonder deze geen composita. Maar, de simplicia zijn op 'n geheel andere wijze moment van een compositum, dan zij moment zijn van de groep, of van de zin: in de groep of in de zin houden zij hun autonomie, zijn zij autonome teken-eenheden; in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het compositum hebben zij hun autonomie verloren en zijn zij moment geworden van 'n eenheid, die hun voor een bepaalde gebruikswijze blijvend heeft vastgelegd, en hun uit het ‘verband’ gebroken. Zij zijn blijvend mogelikheden kwijt, die hun als ‘simplex’ ter beschikking staan. Op allerlei wijzen kunnen die mogelikheden zijn beperkt: zij kunnen betekenis-verschijnselen vertonen die aan een groep van simplicia niet eigen kunnen zijn, zij kunnen Gestalt-verschijnselen laten zien die het simplex niet heeft, zij kunnen accent-verschijnselen hebben, die hun alleen in het compositum eigen zijn.Ga naar voetnoot21) Dit alles werd reeds door Paul en vele anderen uitvoerig beschreven. Als syntagma gedraagt het compositum zich als het simplex: het vertoont isoleerbaarheid. Wat is aan het compositum qua compositum het meest eigen? Dat het, wat Bühler (Sprachtheorie, blz. 339) - misschien niet geheel gelukkig - uitdrukt, ‘symbolgefügt’ is: ook zijn betekenis is 'n vereniging van prae-existerende woord-betekenissen. Hierop steunt het feit, dat 'n compositum begrepen wordt door iedereen, die de betreffende simplicia kent. Daarin ligt ook het verschil tussen de ‘componenten’ van 'n compositum en de affixen van het ‘morphologies’ woord. (Vgl. blz. 345 hiervóór)Ga naar voetnoot22) On-, uit onnodig bestaat als simplex niet, evenmin als loos. Wie een woord waarin 'n dergelik affix voorkomt wil begrijpen, moet ofwel de (onzelfstandige) betekenis van dat affix afleiden uit de context - dit is mogelik als hij de ‘stam’ herkent - ofwel hij moet de woord-betekenis trachten op te maken uit de context en vervolgens, uit vergelijking met woorden waarin hetzelfde affix schijnt voor te komen, de betekenis van dat affix afleiden; ofwel hij moet zich die betekenis laten ‘leren’. Zo is het met 't compositum niet. Het compositum is zichzelf voldoende, omdat het in zijn bestaan steunt op bekende simplicia. Wie 'n bepaald simplex, dat als component gebruikt is voor de vorming van een compositum, niet kent, kan dat compositum ook niet als compositum stellen, doch stelt het als simplex. Het is niet geheel juist te zeggen, dat het compositum uit simplicia ‘bestaat’, het wordt ‘uit simplicia gemaakt’. Een simplex kleer bestaat in het nederlands niet, tenzij misschien in de groep-taal der voddenkramers, en toch mag de component kleer- in kleermaker etc. niet op één lijn gesteld worden met affixen, omdat het woord kleer- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
maker zich aan kleer- identificeert. Het compositum vertoont én de verschijnselen van het simplex, én het vertoont geheel eigensoortige verschijnselen. Te zeggen, dat 'n s in stadsreiniging 'n ‘genitief -s’ is, dat - zoals sommigen in andere gevallen doen - die -s als 'n betekenis-loze tussenklank is te beschouwen, omdat, zoals in zevenmaandskind, bij het ‘meervoudig begrip geen uitgang van den genitief singularis (past)’,Ga naar voetnoot23) is in beide gevallen een conclusie die te ver gaat: het naamvals-begrip past alleen als zelfstandig word-kenmerk, niet als kenmerk van een component van 'n compositum:Ga naar voetnoot24) de component is geen simplex; de component bevindt zich in een andere bestaanstoestand: het simplex is als bouwsteen gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Samenkoppeling en samenstelling.Wij hebben in de paragraaf ‘Isoleerbaarheids-aspecten’ betoogd, dat het woord-begrip eenheid der aanschouwelike momenten in de tijd impliceert. De eenheid in de tijd is dan ook het noodzakelike aanschouwelike fundament voor alle compositie. Door deze eis van eenheid, ook in de tijd, laat het woord geen verdeling toe; en anderzijds is deze eenheid in de tijd, evenzeer het aanschouwelik fundament van de scheidbaarheid van het woord, tegenover alles wat niet woord-één is maar alleen verbonden. Nu zagen we al, dat bepaalde oorzàken de scheidbaarheid van 'n duidelik bilateraal scheidbaar woord in 'n bepaald verband kunnen opheffen: de uiterste dag; het verband als zodanig is daaraan niet debet. We zagen eveneens, dat bepaalde betrekking-stellende woorden, in 'n bepaalde functie, de bilaterale scheidbaarheid kunnen verliezen; weer niet per se uit hoofde van het verband, maar uit hoofde van hun bepaalde betekenis-functie. En zo weten we al, dat de on -scheidbaarheid niet per se alleen aan de woord-momenten eigen is, maar dat de on scheidbaarheid nog op geheel andere factoren kan berusten dan de woord-eenheid. Bovendien: we constateerden, dat de onscheidbaarheid van de woord-momenten op de woord-eenheid berust, terwijl de onscheidbaarheid van de woorden in 'n bepaalde groep niet op de groep-structuur als zodanig hoeft te berusten, maar op, wat we noemden toepassings-gewoonten. Bij de beschouwing der composita werken deze, en nog veel andere verschijnselen: de woord- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
orde in de groep, de flexie-gewoonten, de verhouding van flexie en woord-orde, mee om het geheel tot 'n schijnbaar onontwarbaar kluwen te maken. Ondertussen blijkt dat kluwen wel ontwarbaar, als we maar bedenken, dat de analyse der ervaring ons altijd ook verschillen tussen de verschijnselen der compositie en al de andere, onscheidbaarheid veroorzakende, factoren aan de hand doet, die als convergerende factoren, 'n criterium leveren voor de onderscheiding tussen groeps-verband en compositie-eenheid. Het is simpliciter onmogelik om, zonder in het schrijven van een nieuwe studie te vervallen, alle compositie- en verband-verschijnselen, die met onze verklarings-princiepen moeten worden opgelost, de revue te laten passeren. Bühler schrijft: ‘Dass nahezu die gesamten Satzfügungsmittel im Schosse der deutschen Komposita wiederkehren, sei also noch einmal als Faktum anerkannt.’ (Sprachtheorie, blz. 341) Dit geldt ook voor het nederlands. Toch bezitten wij voor het overzichtelik maken van de compositie-verschijnselen zelf, een gezichtspunt, dat reeds in de nederlandse grammatica vruchtbaar werd gemaakt: we moeten onderscheiden tussen samenkoppelingen en samenstellingen. Samenkoppelingen zijn composita waarin de componenten elkaar opvolgen op een wijze zoals zij dat ook in de woordgroep kunnen doen: hogeschool; samenstellingen zijn composita waarin de componenten in een verhouding zijn gebracht, waarin zij, volgens de structuur der groepen van de taal in kwestie, niet voorkomen; zoals de componenten in een samenstelling op elkaar volgen, kunnen zij in de groep niet voorkomen: bierfles. De hoge school waar men de wijsheid leert; bier en fles echter kunnen niet in groeps-verband continu in de tijd op elkaar volgen. Dit gezichtspunt is vruchtbaarder, dan wel uit de meeste beschouwingen over het compositum blijkt. Op de eerste plaats is het een feit, dat omstelling bij de componenten altijd uitgesloten is.Ga naar voetnoot25) Ondertussen: dit criterium eist, tot adaequate ontwikkeling, een leer van de woord-groepen, en van de woord-orde daarin; beide bovendien in functie van de flexie. We zullen ons op een andere wijze helpen. Bij de studie der groeps-verschijnselen in verband met de composita komen we namelik in kennis met woordgroepen die, ofschoon bestaande uit woorden die duidelik isoleer-baarheid vertonen, toch in hun bepaalde verband geheel onscheidbaar zijn. We denken aan voorbeelden als hoge hoed tegenover hogeschool. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Om hier een uitspraak te kunnen doen, zullen wij ook tans weer bij de composita - zoals wij dat prakties bij de betrekkings-woorden ook al deden - aan het feit der kenmerkende geheel-verschijning onze volle aandacht hebben te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verband en compositie-structuur.We lezen bij de Saussure: ‘D'autre part, tout mot qui n'est pas une unité simple et irréductible ne se distingue pas essentiellement d'un membre de phrase, d'un fait de syntaxe; l'agencement des sous-unités qui le composent, obéit aux mêmes principes fondamentaux que la formation des groupes de mots.’ (blz. 187) De Saussure ontwikkelt hier dezelfde ideeën als Wundt, als Brugmann, dezelfde ideeën als vroeger van Ginneken. Geheel de school der ‘Unitarier’, zoals Bühler hen noemt, projecteert het compositum in dezelfde lijn als de woord-groep: het is een kwestie van een meer of minder der ‘cohésion’ (Principes, blz. 521), van ‘Festigkeit der Verbindung’ (Wundt, I blz. 659).Ga naar voetnoot27) Paul heeft zich daartegen verzet, maar zijn tegenstand was zwak, omdat hij, mét zijn opponenten, de continuïteit tussen groep en compositum aannam. Evenals zij zag hij de vorming van het compositum uit de groep aan, als een geleidelike ontwikkeling van de groep. Bühler heeft het vraagstuk der composita in zijn ‘Sprachtheorie’ aan een nieuw onderzoek onderworpen, en tegen deze mening stelling genomen: ‘Zu den wohlbekannten Fehlern der nichts-als-historischen Phase unserer Geisteswissenschaften gehört es, dass man da und dort vor lauter Kontinuität die Punkte übersah, wo eine Strukturveränderung liegt.’ (blz. 334)Ga naar voetnoot28) Ik heb dit citaat gespatiëerd, omdat Bühler hier de spijker vlak op de kop treft: de verbinding kan nóg zo vast worden, de momenten kunnen nóg zozeer aan betekenis verliezen of naar Gestalt en betekenis ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
anderen, dat alles verantwoordt hoogstens, dat zij als leeg zins-Gestalt-moment overblijven; het verantwoordt niet, dat zij één woord, hetzij simplex, hetzij compositum, ‘worden’. Opdat dit laatste geschiede, daarvoor: ‘muss etwas anderes hinzukommen’. Daarvoor is nodig, dat zij als zodanig worden gesteld, worden opgevat; d.w.z. daarvoor is het nodig dat we er 'n simplex of compositum van maken.Ga naar voetnoot29) De ‘Unitariërs’ deden niets anders, dan de voorwaarden beschrijven waaronder samenkoppeling mogelik wordt; opdat er werkelik een compositum ontstaat, is het noodzakelik, dat men de act van ‘compositie’ voltrekt, de secundaire woord-making, die de eenheid verantwoordt die aan het compositum eigen is: het compositum is geen verbinding, geen vaste verbinding, geen allervaste verbinding, het woord is iets anders; het ligt niet in de lijn der verbindingen; ‘es wird’, zegt Bühler, ‘was ein Satzmoment war, zum Wortmoment gemacht.’Ga naar voetnoot30) Inderdaad: het groep-moment wordt compositum-moment, wordt component. En, het compositum is 'n woord; maar 'n woord, dat analoog met deze naam benoemd wordt, als wij het compositum vergelijken met het simplex. Het komt overeen met het simplex daarin, dat 't een kleinste isoleerbare taal-eenheid is in de volle zin die wij daaraan, na al hetgeen voorafging, konden hechten; maar, het heeft bovendien de eigenschap, dat zijn ‘componenten’ zelfstandig betekenis-dragend zijn, zoals zij ook als Gestalt-moment van het compositum een kenmerkende geheel-verschijning vertonen, zonder niettemin autonoom geheel te zíjn. Evenmin als de act der woord-making - tenzij soms in het laboratorium (vgl. blz. 142 hiervóór) - zich als 'n soort schok, als 'n plof in de ervaring doet kennen, evenmin voltrekt zich de compositie op 'n | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dergelike sensationele wijze. Bijna zonder uitzondering maken wij de composita tijdens de formulering; wij ‘leren’ de meeste composita niet zoals wij vele simplicia ‘leren’, omdat wij de betekenis der componenten vaak al kennen. (vgl. blz. 348 hiervóór);Ga naar voetnoot31) en zo is de opvallendheid van de act der compositie niet groter dan die van elke andere eenheid-stellende denk-act: de taal-wetenschap heeft allereerst uit het resultaat, uit de compositum-eenheid, haar conclusies te trekken. En, als zij dát doet, dan blijkt, dat het compositum zich als eenheid van de groep onderscheidt; altijd vertonen samenkoppeling en samenstelling een eenheid die de groep mist, en die zich dus niet uit het verband - of uit associatie - alleen laat verklaren. Voor de samenstelling is dat luce clarius; beperken we ons dus eerst tot de samenkoppeling. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De geheel-verschijning van het compositum.De constante betekenis van de component hoge- in hogeschool wordt door het verband niet verantwoord: in ‘verband’ zou hoge ook het ruimtelik hoge kunnen betekenen. Een toepassings-gewoonte zou daaraan niets kunnen veranderen: als hogeschool alleen maar volgens gewoonte voor 'n inrichting voor hoger onderwijs zou worden gebruikt, zou niets zich er tegen verzetten, dat wij het compositum ook - en dan desnoods met 'n zeer opvallende uitzondering - voor 'n school van zes verdiepingen zouden gebruiken. Maar.... dat gaat niét. Willen we dat doen, dan moeten we de eenheid breken, dan moeten we, wat Bühler zou moeten noemen: een ‘Feldbruch’ (blz. 341), bewerken, dan moeten we de eenheid tot 'n twee-eenheid maken. Het moment hoge komt dan ‘vrij’ voor ander gebruik: een hoge en geleerde school; hoge kan hier, wat 't verband betreft, evengoed het ruimtelike hoge zijn, als het verheven. Ondertussen: door deze bewerking heffen wij het compositum op, en ontstaat een groep. Hogeschool heeft als compositum een geheel-verschijning, die uit geen groep-verschijnsel of gebruiksgewoonte te verantwoorden is. Vergelijken wij nu hogeschool eens met hoge hoed. Allereerst dan dit: er bestaat naar mijn weten geen twijfel over het feit, dat een compositum zich kenmerkt door accent-verschijnselen, die verschillen van de verschijnselen in de groep;Ga naar voetnoot32) in het ‘Lees- en Taal- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
boek’ wijzen van den Bosch en Meyer op de accent-verspringing en de tempo-versnelling.Ga naar voetnoot32*) Het is evenmin aan twijfel onderhevig, dat de compositum-eenheid betekenis-verschijnselen vertoont, die de groep mist. Hebben we nu in hoge hoed een compositum of een groep? Is er sprake van woord-eenheid, of van verband? Of is er misschien, zoals de ‘Unitariërs’ meenden, geen grens te trekken? Het antwoord is allereerst, dat er geen grens ‘getrokken’ moet worden, maar: dat een verantwoording moet worden gegeven van 't feit, dat er een grens is. De jongehéer komt straks thuis, en: de jónge heer komt straks thuis, is wat anders. Accent en betekenis van jongeheer en jonge heer verschillen. Dit verschil wordt door geen verband verklaard; het verband laat beide gebruikswijzen toe. Welnu: de groep vertoont geen enkel kenmerk, dat niet uit het verband qua tale of uit 'n toepassings-gewoonte kan worden opgemaakt. Volgt daar dan niet uit, dat elke ‘groep’ die wel kenmerken vertoont, die niet uit het verband en uit toepassings-gewoonten kunnen worden opgemaakt, een compositum is, en op een act van woord-making moet berusten? Inderdaad: als én de accent-verschijnselen, én de betekenis-verschijnselen zich niet uit de groep en de toepassings-gewoonten laten verklaren, kunnen wij - als taal-geleerden - concluderen tot het bestaan van 'n compositum. Maar, we hebben niet 't recht één dezer verschijnselen alléén, als uitgangspunt te nemen. Wat het accent betreft: het lijkt me uiterst twijfelachtig, dat er accent-verschil zou moeten zijn tussen: Pas op, daar staat 'n hoge bóóm! en: Te concluderen, zoals van den Bosch en Meyer doen, dat er 'n woord-eenheid ‘kleinejóngen’ of ‘Vaderlandsche Geschiedenis’ zou bestaan, omdat wij biezondere accent-verschijnselen constateren, en omdat we bovendien minder denken aan de betekenis van het eerste lid, lijkt mij moeilik te verdedigen. Pas wanneer wij die accent-verschijnselen aantreffen in vereniging met ‘betekenis’-verschijnselen, die niet evenzeer | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aan de groep eigen zijn, pas dan kunnen we het recht hebben, van een compositum te spreken. Als hoge hóéd voor iemand betekent: een hoed van 'n bepaald ‘model’ en van 'n bepaalde stof, dán hebben we met een compositum te doen. Er bestaat geen reden vaderlandse geschiedenis of bruine suiker of stalen pen als compositum te beschouwen, tenzij men aantoont, dat hier een betekenis-moment optreedt dat uit geen verband is te verklaren. Ondertussen bestaat hier 'n gevaar voor misverstand. Van den Bosch en Meyer schrijven: ‘Heel dikwijls gaan een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord samen den vasten naam van een bepaald ding, van een bepaalde zaak vormen. “Het Heilige Land” is Palestina; dit is zoozeer een vaste naam, dat men aan de letterlijke beteekenis niet eens altijd denkt.’Ga naar voetnoot32**) ‘Het Heilige Land’ vormt inderdaad de vaste naam van een bepaald ding. Maar wat wil dit zeggen? Volgt uit dit gebruik, dat ‘Het Heilige Land’ één woord, één secundair woord, is? Er volgt voorlopig alleen uit, dat we hier te maken hebben met een toepassings-gewoonte van een woord-groep voor één bepaalde zaak. Nu bewezen wij in het zesde hoofdstuk, dat de woord-eenheid en constantheid niet op de zaak berusten, doch dat beiden gefundeerd zijn in 'n eigensoortige ervarings-eenheid, die betekenis-eenheid insluit. De toepassingsgewoonte nu, waarvan wij zo even spraken, verandert aan de betekenis der gebruikte woorden nog niet per se iets; deze toepassings-gewoonte kan wél - en dat constateren de schrijvers even verder terecht - reeds iets aan de accentuering veranderen. Maar welke reden hebben we om aan te nemen, dat zich dáárdoor alleen al, een compositum van een groep zou kunnen onderscheiden? Tot nog toe zeggen óns die feiten alleen, dat er verband-verschijnselen optreden, die vaak aanleiding zijn tot compositie. De zaak is deze, dat het taal-systeem ten opzichte van de samen-koppelingen een speling laat, die volkomen begrijpelik is: door de toepassings-gewoonten ontstaan groepen, die als benaming voor bepaalde zaken worden gebruikt, zonder dat de schrijver de momenten van de groep tot een woord-eenheid hoeft samen te vatten. Hij kán dat wél doen, hij hóeft 't echter niet te doen. De een doet 't, de ander doet 't niet. Is het gebeurd, dán is er 'n grens; dan is er 'n criterium ook. En dat criterium bestaat daarin, dat 'n component van 'n samenkoppe- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ling, wanneer wij het compositum ‘breken’, per se vrij komt voor ander gebruik; een lid van de groep komt niet per se vrij voor ander gebruik. Zoals we zagen: hoge uit hogeschool, komt, bij ‘breking’, vrij voor ‘verheven’, heer uit jongeheer komt vrij voor ‘dandy’ b.v.; hoge uit hoge hoed komt niet per se vrij voor ander gebruik, zoute uit zoutevis evenmin. Weliswaar laat noch hoge hoed als groep, noch hogehoed als compositum, verbreking van het verband toe, zonder dat de ‘uitdrukking’ ophoudt te bestaan, doch dit is nog geen bewijs voor compositie: de uiterste dag of de Man van Smarten vertonen precies hetzelfde, zonder dat hier accent- of betekenis-verschijnselen zijn die op compositie wijzen. Alleen voor degenen, die de betekenis ‘hoog’ of ‘zout’ als structuur-princiep lieten vallen, en eigenaardige ‘stof-vorm-kleur’ of biezondere ‘smaak-kleur-aanblik’ als zodanig in de woord-eenheid hoge-hoed of zoute-vis stelden, alleen voor diegenen komt hoge of zoute ‘vrij’; voor deze taal-gebruikers is hoge hoed of zoutevis 'n compositum. Voor mij is Deventer koek een benaming voor 'n bepaalde koek-soort, die ik alleen aan Deventer onderscheid; voor anderen is dat ongetwijfeld anders. Men heeft gelijk te menen, dat er tussen samenkoppeling en groep geen ‘grens’ is, als men daarmee bedoelt, dat niet voor elke taalgebruiker alle samenkoppelingen gelijk zijn aan de samenkoppelingen van elke andere taal-gebruiker. Doch, dit is heel wat anders dan te menen, dat er bij elk individu een soort ‘groei’ zou kunnen zijn, een mogelik-heid groep en compositum op één lijn te projecteren: het compositum is alleen verklaarbaar uit 'n secundaire act van woord-making. De ontoereikendheid van het materiaal over de aanschouwelike momenten, Gestalt en accent-structuur, en het ontbreken van een woordgroepen-leer, dwongen ons tot een beperking der analyse. Niettemin betreft onze analyse ook het centrerende moment van alle taal-structuur: de onaanschouwelike eenheid. Nog 'n paar voorbeelden: Voorzetten; Wil je dat voor zetten? is heel en heel wat anders dan: Wil je dat voorzetten? Groep noch zin verklaren voorzetten; groep noch zin verklaren nadat of daarna, of alsof; groep noch zin verklaren vergeetmenietje. Ofschoon het aantal gevallen legio is, menen we duidelik te hebben aangetoond, welke criteria ons ter karakterisering van de groep tegenover het compositum ten dienste staan: het uitgangspunt is telkens de compositum-eenheid die zichzelf legitimeert aan z'n geheel-verschijning; dan blijkt, dat die eenheid niet uit het verband kan worden verklaard, terwijl daartegenover de groep geen kenmerken vertoont, die niet uit het verband - ook al is dat verband eventueel door 'n toepassings-gewoonte prakties onbreekbaar ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
worden - zijn af te leiden.Ga naar voetnoot32***) Wat de samenstellingen aangaat, hier is de zaak eenvoudiger. De componenten van een samenstelling kunnen niet, in de tijd verbonden, in groeps-verband op elkaar volgen. Blijken zij dus 'n eenheid te vormen, dan kan daaraan het verband niet debet zijn: bierfles. Aan deze wet ontsnapt geen enkele samenstelling. Omgekeerd vertonen de componenten geen scheidbaarheid, ondanks 't feit, dat zij in andere composita gescheiden kunnen voorkomen: Holland-Amerika-lijn, Holland-Amerika- luchtlijn;Ga naar voetnoot33) immers, de scheidbaarheid impliceert wezensnoodzakelik woord-verband, en er is hier geen sprake van woord-verband, want de woorden vormen geen groep; er is sprake van eenheid der componenten, al zijn voor 't maken van die eenheid ook al woorden gebruikt. Voor de rest geldt van de samenstellingen alles, wat wij van de geheel-verschijning van de samenkoppelingen zeiden. Alleen: de samenstelling vertoont een vorming, die zowel ten opzichte van de simplicia, als ten opzichte van de groep, een anomalie is. We kunnen spreken van 'n rijdende-artillerie-kazerne b.v. of van Leger des Heils-hospitium of van hoge-hoeden-vorm. Wij hebben geweigerd Vaderlandse Geschiedenis als 'n samenkoppeling te beschouwen; onze weigering omvat niet minder: Leger des Heils of rijdende artillerie. Waarom willen we niet geloven, dat dit samenkoppelingen zijn? Omdat de delen geen eenheid uitmaken. Hoe weten we dat? Hieruit, dat de groepen als geheel geen enkel verschijnsel vertonen, dat niet volledig uit het verband der delen kan worden verklaard: blindeman heeft wel zulke verschijnselen, en is toch uit 'n groep gemaakt. Bühler constateerde een belangrijk feit, toen hij neerschreef: ‘Und das Kompositum ist überall erst dort aus dem Satze geboren, wo es zur Eigenfunktion als komplexes Wort zugelassen und berufen wird’. (blz. 333) We staan zo blijkbaar voor 't feit, dat samenstelling eenheden schept, waarvan de ene component, als zij niet als component gesteld wordt, een groep uitmaakt. Het compositum berust daarom echter nog niet op 'n willekeur, zoals Noreen dat schijnt te verstaan, want het is het samenstellen, zoals dat bij ons gebruikelik is, dat ook de samenstelling rijdende artillerie-kazerne | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
b.v. motiveert. Wel geeft het verschijnsel der compositie aan onze taal waarin het een zo grote plaats inneemt, een aspect, dat haar misschien even wonderbaar voor groenlanders maakt, als ons de groenlandse woord-structuur lijkt. Als tegenspeler van het woord-verband, is compositie een structureringsvorm en 'n eenheidsgeving, die aan de taal nieuwe structuren ten dienste stelt.Ga naar voetnoot34) Dat de samenstellings-gewoonten van 'n taal onder invloed van 'n vreemde taal kunnen komen is weinig verwonderlik, maar wel verwonderlik is, dat wij ons daarvan zo weinig bewust zijn.Ga naar voetnoot35) Misschien dat dit z'n verklaring vindt juist in het feit, dat de samenstelling - die tot stand komt vrij van de verbindings-gewoonten waaraan de samenkoppeling nog altijd haar structuur ontleent - alle vormen van betrekking duldt, waartoe de betekenis der componenten de mogelikheid biedt, zonder met enige specifiek nederlandse groep-structuur rekening behoeven te houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Simplex en compositum.Tenslotte: wij hebben ons rekenschap trachten te geven van het feit, dat Sapir aanduidt met deze woorden: ‘We have already seen something of the process of composition, the uniting into a single word of two or more radical elements. Psychologically this process is closely allied to that of word order in so far as the relation between the elements is implied, not explicitly stated. It differs from the mere juxtaposition of words in the sentence in that the compounded elements are felt as constituting but parts of a single word-organism.’ (blz. 67) Wat van het simplex - ‘morphologies’ woord of niet - geldt: dat bij scheiding: ‘one or the other or both of the severed parts remain as a helpless waif on our hands,’ (blz. 35) geldt ook van het compositum; alleen bij dit laatste, bij dit secundaire woord, is deze hulpeloosheid er een van 'n andere orde dan bij de niet zelfstandig betekenis-dragende woord-momenten: de componenten kunnen vaak, buiten het compositum, wél als zelfstandig woord voorkomen, de niet zelfstandig betekenis-dragende woord-momenten kunnen dat niet. Toch blijken - als wij de compositum-eenheid ‘breken’ - ook de componenten, op hún wijze, ‘a helpless waif’: ofwel zij liggen dan - zo altans de samenstellingen - als ‘zwerfblokken’ (Bühler, Sprach- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
theorie blz. 342) tussen de andere woorden omdat zij in geen enkel verband passen, ofwel zij blijken - als bij de samenkoppelingen - in zóver ‘a helpless waif’, als zij tegenover de zaken niet langer de autonomie vertonen die zij uit hoofde van de compositum-eenheid bezaten: zij verliezen hun eigenwettelikheid die zij, verenigd, tegenover de situatie bezaten: of hoge school voor hogeschool of hoge school gebruikt wordt, blijkt niet langer uit de taal-momenten zelf, onafhankelik van context of situatie; zij doen nu aan het begrijpen niet meer toe, dan zij als simplex zouden kunnen presteren: zij hebben hun eigenwettelike geheel-verschijning verloren. Wij voelen niet, zoals Bühler,Ga naar voetnoot36) een zekere aarzeling bij de vergelijking van het nominale compositum met de verbale vormen: wij zijn uitgegaan van de eenheid; Bühler ging uit van zijn ‘Feld’-begrip.Ga naar voetnoot37) Wij stellen weliswaar simplex en compositum op één lijn, maar wij beweren niet, dat zij beiden woord zijn op geheel dezelfde wijze: het compositum vertoont een structuur, die aan het simplex vreemd is. De composita maken een eigen groep van ‘woorden’ uit; wij zouden niet zonder meer kunnen zeggen, dat het compositum ‘unter die Schar der Wörter gegangen ist und dort Aufnahme gefunden hat.’ (Sprachtheorie, blz. 323) Als Bühler dat op bladz. 339 en volgende, met behulp van zíjn woord-definitie, tracht te bewijzen, bewijst hij te weinig, omdat hij er geen rekening mee houdt, dat ook het compositum zelf een ‘veld’ constitueert.Ga naar voetnoot38) Met andere woorden: de definitie van het simplex kan alleen analoog van het compositum gepraediceerd worden; zij verschillen juist in de eenheid, waarin zij van de andere kant overeenkomen: het simplex vertoont geen eenheid van zelfstandige betekenis-momenten, het compositum wel. Juist echter, en júist in z'n volle omvang, is Bühlers constatering: ‘Das symbolgefügte Wort verhält sich im Satzfeld im ganzen genau so wie ein Simplex; alle syntaktischen Relikte in seinem Schosse sind wie verschluckt und bleiben unberührt, wo dies Gebilde seine “grammatische Verwendbarkeit” im konkreten Fall beweist....’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
(Sprachtheorie, blz. 340) Onder alle aspecten die niet hun eigen bouw betreffen, zijn simplex en compositum gelijk; wij hebben derhalve het recht tot ons analoog gebruik van de term woord voor beiden, zolang wij ze niet vergelijkend behandelen: als gebruiks-moment en vooronderstelde werk-mogelikheid staan simplex en compositum op één lijn. Wanneer wij zouden menen, dat wij het woord, simplex en compositum, ook als syntagma reeds voldoende zouden hebben verduidelikt, zouden we ons vergissen. Immers, wij maakten tot nog toe abstractie, én van het zins-geheel, én van het ervarings-geheel, én van de situatie waarin zich geheel het taalgebeuren voltrekt. En, dáár liggen de moeilikheden, die tot in de jongste tijd, tegen het woord werden gemaakt. Wij hebben voortdurend betoogd, dat 't woord z'n eigenwettelikheid tegenover de zin afdoende legitimeert, maar wij hebben niet aangetoond op welke wijze het tenslotte dan toch ook afhankelik is van dat geheel als actuele gebruiks-eenheid. Wij hebben het princiep: Totum est prius partibus, aanvaard, maar wij hebben, noch op bladzijde 105, noch op bladzijde 148, onszelf volkomen gerechtvaardigd; we verwezen naar later. Welnu: ons rest nog, én dit princiep geheel te verifiëren in de verhouding zin: woord, én tenslotte de verhouding te verantwoorden van het woord, niet tot de zin alleen, maar tot geheel het ervarings- en handelings-veld, waarvan het op elk moment van zijn gebruik deel uitmaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Afhankelikheid en autonomie.Wundt was er volkomen van overtuigd, dat woorden, niet ‘ursprünglich selbstandig existieren.’Ga naar voetnoot39) Ruim dertig jaar na het verschijnen van zijn grote en grootse werk, weten wíj, dat deze uitspraak bedenkelik veelzinnig is. Woorden bestaan vóór alle gebruik als de teken-eenheden, die we in de act der woordmaking schiepen;Ga naar voetnoot40) zij bestaan ‘ursprünglich selbständig’ als taal-momenten die gebruikt kunnen worden, als zeer bepaalde menselike werk-mogelikheden. Zij bestaan bovendien als eigenwettelike taal-een-heden in elk meerledig gebruiks-geheel. Men heeft dat zo lang en zo hardnekkig ontkend, dat, zo we het al niet allemaal onvoorwaardelik geloofden, we toch allen, ieder op z'n tijd, aan die ‘grond-waarheid’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
enige eer bewezen.Ga naar voetnoot41) En die eer bestond daarin, dat we bijwijlen vergaten linguist te zijn, en 'n ogenblik gebrekkig psycholoog of philosoof werden. We constateerden dan met Wundt, het eerste lid misschien nog ontkennend, doch sterk geneigd het tweede te aanvaarden: ‘Vollends wo die literarische Fixierung mangelt, da beruht die Scheidung von Wort und Satz vielfach erst auf der Willkür des Sprachforschers.Ga naar voetnoot42) Bei den Sprachen, die dem sogenannten “agglutinativen” Typus angehören, scheitert nicht selten eine solche Scheidung tatsächlich daran, dass ein Ganzes nach dem Zusammenhang seiner Teile als ein einziges Wort aufgefasst werden kann, während es doch nach seinem Gedankeninhalt auf den vollen Wert eines Satzes Anspruch machen darf.’ (I blz. 609) In dergelike talen vallen, door de gecompliceerdheid van de begrip-structuren, woord en zin dan, volgens Wundt, samen. Wij menen niet opnieuw te hoeven aantonen, dat gecompliceerdheid van begrip-structuur geen reden zijn kan waarom 'n woord ‘zin’ zou moeten worden.Ga naar voetnoot43 Trouwens, dit argument zal men in onze dagen niet meer gebruiken. De moderne beschouwingen sluiten eerder aan bij Wundts begrip der zelfstandige-existentie. Zelfstandige existentie zou dan aan de zin eigen zijn. Het is de wetenschap met dat begrip der zelfstandige existentie als 'n kenmerk van de zin, ook niet voor de wind gegaan. Inderdaad: ‘zelfstandig’, d.w.z. niet als moment van een grotere ervaring, of als moment van een groter geheel van ervarings-mogelikheden bestaat het woord nooit. Maar, ‘zelfstandig’, d.w.z. níet als moment van een grotere ervaring, bestaat óok de zin nooit en nergens! We moeten dus verder om de ‘zelfstandigheid’ te vinden. Na de zin volgt de periode, en eindelik de ‘Einheit der Rede’.Ga naar voetnoot44) Doch met welk recht houden we hier halt? Ook de ‘Rede’, hoe men deze ook opvat, is tenslotte moment én der ervaring, én der menselike ervaringsmogelikheden. Consequent kwam Vossler tot de eenheid van de geest als eerste, of zo men wil laatste, verklarings-grond. Ondertussen werd er nog nergens aangetoond op welke wijze men zich dan linguisties de realisaties van die geest heeft te denken. Men voer met volle zeilen voor de wind der metaphysiek. Het eenvoudigste is dan, de wetenschappelike wetmatigheden maar te ontkennen; Vossler heeft niet geaarzeld dat te doen: ‘Eine Sprache als Konvention und Regel betrachten, heisst also, sie unwissenschaftlich | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
betrachten. Ergo ist Syntax überhaupt keine Wissenschaft - so wenig als Flexionslehre und Lautlehre.’ (blz. 38) Durft men deze consequentie niet aan, en negeert men toch de oorspronkelikheid van het woord vóór gebruik, vóór de ‘zin’, dan komt men noodzakelik tot nog groter ongerijmdheden. Waarom is voor Hönigswald het woord een ervaringsmoment, dat alleen uit de ‘zin’ te verklaren is? Omdat: ‘die funktionelle Eingliederung des Satzes in der Zusammenhang der Rede, aus Gründen, die hier unerörtert bleiben dürfen, viel handgreiflicher (ist) als diejenige des Wortes und seiner Elemente.’ (blz. 36) We moeten bekennen, geen reden te zien om voor deze argumentatie te zwichten. Woord én zin én periode én taal-systeem zelfs, zij bestaan als moment van een groter geheel, zij bestaan nooit zelfstandig in absolute zin; zij hebben evenmin ooit hun bepaaldheid enkel uit zichzelf. Zij hebben een eigen wettelikheid, zij hebben een autonomie, zij zijn óók afhankelik; en het is deze verhouding van autonomie en afhankelikheid die om verklaring vraagt. Geen enkel taal-moment en geen enkele taal is volledig bepaald buiten elke situatie; zijn ‘autonomie’ - als het die heeft - is altijd 'n beperkte. Men vergist zich, als men door zelfstandige bepaaldheid de zin meent te kunnen kenmerken tegenover het woord.Ga naar voetnoot45) Bühler wordt 'n weinig kregel, als hij iemand moeite ziet doen, om aan te tonen dat ook de zin geen absolute bepaaldheid bezit, en hij noemt de beweringen hieromtrent: ‘eine sehr abstrakte Weisheit’Ga naar voetnoot46), maar die wijsheid heeft niettemin haar nut. Bühler is te zeer reëel wetenschapper en psycholoog, om zich volkomen rekenschap te geven van hetgeen er omgaat in het denken van minder psychologies en wijsgerig geschoolden dan hij. Hij ziet niet voldoende wat het bewustzijn van die afhankelikheid voor de linguistiek betekende en betekent: er zijn theorieën die de vaste punten in taal-gebruik tenslotte overal elders zoeken dan in de taal. Wat Gustaf Stern schrijft, is volmaakt juist: ‘The mutual limitations exercised by the word meanings in a phrase may be sufficient to make | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
the total meaning perfectly definite, and to reduce the number of possible phrase referents to one,’Ga naar voetnoot47) maar het berust niettemin op de vóóronderstelling, dat de taal-gebruiker is ingesteld op 'n bepaalde situatie, waarin deze zin past, waarop zij is ‘zugeschnitten’. Geen enkele zin, ook niet de meest abstracte constatering, is zonder deze voor-onderstelde situatie bepaald.Ga naar voetnoot48) Gardiner toonde dat in zijn paragraaf 36 afdoende aan. ‘Selective attention’, zegt hij, moet de hoorder instellen op de bepaalde ‘situatie’, waarin de uiting bepaaldheid heeft.Ga naar voetnoot49) Gardiner heeft ongetwijfeld gelijk; maar er volgt uit dit feit volstrekt niet, dat de zin zijn begrijpelikheid en het woord zijn betekenis - hetgeen 't zelfde is als te zeggen: beide hun structuur - tenslotte aan iets dat niet taal is zouden ontlenen, dat zij m.a.w. tegenover die situaties geen ‘autonomie’ zouden vertonen. En, dit laatste is de conclusie waartoe men tenslotte kwam. Het is 'n feit, dat wij elkaar, als wij spreken, vaak begrijpen. Er is 'n overeenkomst in de ervaringen van spreker en hoorder. Waarop berust die? Niet op de taal-momenten als zodanig, luidt een steeds vaker herhaald antwoord, doch meer op een overeenkomst in ‘context’, en in kennis van de situatie. ‘Une certaine adéquation des idées verbales est utile sans doute, mais, pour assurer l'intercompréhension dans le libre jeu des idées, elle est moins importante qu'une adéquation suffisante des contextes’Ga naar voetnoot50) Dit zijn woorden van Albert Sechehaye. Twee bladzijden verder lezen wij: ‘En vérité la langue n'est jamais un obstacle absolu pour ceux qui veulent penser et se faire | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
comprendre, à condition qu'ils aient avec leurs interlocuteurs, non seulement un certain contact linguistique, ce qui est nécessaire sans doute, mais aussi et surtout un véritable contact préétabli de pensée et une conscience commune de la situation. La grande erreur est selon nous d'attacher beaucoup trop d'importance au texte, nous voulons dire aux entités significatives de la langue mises bout à bout, et beaucoup trop peu au contexte, nous entendons ici par ce mot tout le reste.’ (blz. 72, curs. v.d. schrijver.) Sechehaye's eerste woorden klinken vreemd. Hoe is 't verklaarbaar, dat 'n vooraanstaand vertegenwoordiger van de Geneefse linguisten-school dit zegt? M.i. alleen uit het feit, dat het woord-begrip, bedolven onder 'n vracht van a-linguistiese en niet ter zake doende, of onvolledig verantwoorde, noties, volkomen op de achtergrond raakte. En, met het woord-begrip valt het zin-begrip,Ga naar voetnoot51) en met het zin-begrip tenslotte valt de taal, en resteert niets anders dan de ervaring: de linguistiek is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor .... we zouden de psychologie onrecht doen als we zeiden: voor de psychologie. Wanneer Bühler van nog meer linguistiek kennis had genomen als hij reeds deed, zou hij zijn ‘Sprachtheorie’ anders hebben ingericht. Het blijkt steeds duideliker, dat de negatie van de autonomie van het woord, aan de taal-wetenschap een harer fundamenten heeft onttrokken; een harer fundamenten, en wel juist dat, waar de hoeksteen ligt. Men mist nu, om een situatie van taal-gebruik te kunnen begrijpen, één der vaste punten waarbinnen het taalwetenschappelike coördinatensysteem moet worden uitgezet. Wij zullen aantonen, dat dit systeem verschillende vaste punten veronderstelt. Om niet reeds vooruit te lopen op hetgeen wij nog zullen behandelen, formuleren wij, als de vraag die ons in dit hoofdstuk bezighoudt, de volgende: hoe verhoudt zich het woord tot de grotere eenheden waarvan het noodzakelik moment uitmaakt. Het is allerminst onze bedoeling te trachten deze vraag volledig te beantwoorden; een volledig antwoord | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
veronderstelt een woord-groepen-leer, een zins-leer en een leer van het taal-systeem. Het aspect dat ons bezighoudt, is alleen dit: hoe verklaren wij de bepaaldheid van elk woord in ieder gebruiks-geval, en wat is het criterium, dat het woord als moment van 'n groter gebruiks-geheel signeert. Geen enkele linguist ontkent het bestaan van de meerledige gebruiks-eenheden, die wij zin noemen. Het doet er momenteel niet toe, welk gebruiks-geheel men nu nog zin noemen wil, en wat men niet als zin wil beschouwen;Ga naar voetnoot52) wij veronderstellen alleen maar, zoals elke taal-kundige doet, dat er gebruiks-eenheden bestaan.Ga naar voetnoot53) Bühler spreekt van een ‘Fingerspitzengefühl’, dat wij voor deze eenheden bezitten; altans voor deze eenheden in onze moedertaal.Ga naar voetnoot54) Welnu, een gebruikt woord is meest moment van zo'n eenheid, en wij noemen het dan 'n syntagma. Het behoort daardoor tot 'n bepaalde cirkel in de gehele situatie waarin zich dat bepaalde taalgebeuren afspeelt. Het behoort tot déze bepaalde cirkel, en het behoort bovendien tot vele andere. De moderne totaliteitsopvatting, terecht de verklaring van de delen in het geheel zoekend, is geneigd telkens vanuit de totaliteit van geheel de actuele situatie, een dergelik laatste moment als het woord, ‘restlos’ te willen verklaren. Wij herhalen, wat wij reeds vroeger opmerkten: een dergelike opvatting is 'n overspanning van het totaliteitsbeginsel; uit het adagium: totum est prius partibus, volgt niet, dat van een bepaald actueel geheel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
niet 'n bepaald deel determinerend moment bij de vorming van het geheel zou kunnen zijn geweest, zó, dat dit actueel bestaande geheel - waarvan het bedoelde deel nu als deel, en dus met nieuwe eigenschappen, het structurerende moment uitmaakt - tot bestaan kwam in afhankelikheid van een ervarings-deel, dat in dat nieuwe actuele geheel alleen moment is. Wat wij menen is nu, dat de zin als ‘Aktualwerk’,Ga naar voetnoot54*) afhankelik is van het woord als potentialiteit, en dat derhalve de zin als taal-gebruiksgeheel, niet het woord verklaart, doch omgekeerd het woord de zin als taal-gebruiksgeheel. Consequent volgt hieruit, dat alle andere cirkels of bollen - de twee-dimensionaliteit, dat zal nog blijken, past evenmin als het drie-dimensionale om de feiten die wij bedoelen te schematiseren - die men zich om het actuele woord, en om de actuele gebruiks-eenheid kan denken, hun structuur aan dat woord ontlenen, en niet omgekeerd. Wij zullen deze mening hier niet volledig verantwoorden. Zoals we zeiden: wat wij zullen trachten aan te tonen is, hoe zich de autonomie en bepaaldheid van het woord, tot de totaliteit waarvan het 'n moment uitmaakt, laat verklaren. Bühler heeft voor het geheel waarin 'n woord gebruikt wordt, de term ‘Feld’ gekozen. Dit is veel beter dan de term context, die Ogden & Richards gebruikten, die door G. Stern werd overgenomen, en die we ook bij Sechehaye vinden. Wij kunnen niet aantonen, dat hij die aan de engelse schrijvers ontleende. De theorieën van Ogden & Richards zijn ons bekend. Beschouwen we eerst 'n ogenblik de opvattingen van Gustaf Stern en Gardiner. | |||||||||||||||||||||||||||||||
‘Context’ en ‘Situation’.Gustaf Stern schrijft: ‘what guides has the hearer to assist him in interpreting the meaning of the words as it is intended? The answer may be given in one word: context’. (blz. 139) Een notitie ga ter verduideliking reeds vooraf: ‘context’ is hier niet in z'n gewone philologiese betekenis gebruikt van: 'n bepaald taalmoment vergezellende andere taal-momenten; ‘context’ omvat in de bedoelde situatie van taal-gebruik alles, dat niet dit bepaalde woord is ten opzichte waarvan wij die situatie beschouwen. Het begrip ‘context’ van Ogden & Richards heeft de ‘strictly technical sense’, die voor hun verklaring van ‘denken’ noodzakelik is: ‘a set of entities (things or events) related in a certain way; these entities have each a character such that other sets of entities occur having the same characters and related by the same relation; and these occur “nearly uniformly”.’ (blz. 58)Ga naar voetnoot55) Zij hadden bij de ontwikkeling van hun begrip | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
niet allereerst de taal-ervaring op 't oog. Graff en G. Stern hebben dat wel. De beide laatsten beperken zich tot het invoegen in hun beschouwingen, van een, op hun eigen wijze gevormd, begrip der ‘context’. De oppositie en het verband met de ‘external context’ treedt bij hen terug. Bij Graff, trouwer leerling van Ogden & Richards dan Gustaf Stern, wordt de ‘context’ - opgevat zoals wij dat op blz. 63 aangaven - 'n Manusje van alles. In plaats van de vroegere begrippen associatie en analogie, komt bij hem het ‘context’-begrip op de voorgrond. Bij G. Stern is het anders; hij heeft meer oog voor de specifieke ‘context’-verschijnselen. In zijn hoofdstuk: ‘The Comprehension of Speech (Ordinary Discourse)’ (blz. 139 vlg.) onderscheidt hij drie ‘contexten’: de ‘verbal’, de ‘perceptual’ en de ‘mental’ context. Wat er op 'n bepaald moment aan denkacten en hun inhoud in 'n taal-gebruiker bestaat, noemt G. Stern: ‘mental content’. (blz. 29) Ten opzichte van 'n taal-moment dat daarvan deel uitmaakt, kan deze ‘mental content’ nu volgens hem, op drieërlei wijze ‘context’ zijn. Op blz. 35 noemt hij ‘mental context’: al de gedachten uit de ‘mental content’, die niet tot de ‘betekenis’ der woorden horen. Op blz. 139 onderscheidt hij dan, naast deze ‘mental context’, nog de ‘verbal’ en de ‘perceptual context’ en ‘the non verbal means of expression spoken above.’Ga naar voetnoot56) Met dit laatste bedoelt hij alles in de ervarings-eenheid, dat geen ken-moment is. De ‘verbal context’ omschrijft hij als volgt: ‘With regard first to the verbal context (the immediate verbal context, as distinguished from the wider verbal or textual context: statements in previous sentences, chapters, etc, which I reckon as mental context), the words in a sentence provide determining elements for each other.’ (blz. 140) ‘Verbal context’ is dus 'n gebruikseenheid, 'n zin, beschouwd ten opzichte van een harer woorden.Ga naar voetnoot57) De ‘non-verbal’ means of expression’ vinden in G. Sterns systeem geen plaats.Ga naar voetnoot58) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte dan de ‘external’ = ‘perceptual context’ = ‘the situation’; alles in één adem. G. Stern zegt, dat zijn beschouwing in alle essentiële punten overeenkomt met die van Paul. Het wil mij voorkomen, dat hij zich daarin vergist. Immers, Paul spreekt van ‘die dem Sprechenden und Hörenden gemeinsame Anschauung.’Ga naar voetnoot59) Paul heeft 't dus over ken-momenten, over kennis van de waarneembare situatie G. Stern bedoelt, en dat doet hij terecht, nog iets anders. Zijn ‘external context’ is de waarneembare situatie. Maar de waargenomen ‘situatie’ dan? Hij laat ze, prakties altans, samenvallen. Dat kan aanleiding geven tot misverstanden. G. Stern kent geen ervarings-begrip, en dat wreekt zich. Stelt Stern de ‘context’-notie op de voorgrond, Gardiner brengt het ‘situatie’-begrip naar voren. Uitgaande van enkele gegevens bij Wegener, heeft hij het, op zijn heldere en overtuigende wijze, ontwikkeld. Voor hem is de situatie: ‘not a factor of speech, but the setting in which speech can alone become effective.’ (blz. 49) Gardiner meent dat hierin het begrip der ‘situatie’ voldoende bepaald is. Nu onderscheidt hij - zoals ook Karl Bühler in zijn Organon-model doet - ‘four factors of speech’: ‘(1) the speaker, (2) the listener, (3) the things referred to, and (4) the linguistic material, the interrelations of which I had declared, nearly ten years ago, to constitute the whole mechanism of speech.’ (blz. 7)Ga naar voetnoot60) Hij vervolgt nu op blz. 49: zijn deze factoren ‘accessible to one another in either a material or a spiritual sense,’ dan vormen ze de situatie. ‘In’ de situatie liggen de dingen die de spreker kan bedoelen, ‘in’ de situatie moet de hoorder zoeken wat er bedoeld is. (blz. 122) ‘In as much it is “meant”, the thing-meant is only the volitionally illuminated part of the situation, namely that part of it which the speaker has intended to come to the listeners consciousness.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
(blz. 82) Zoals Gardiner, terecht, de zaken ziet, is de situatie het geheel van omstandigheden, waarin de spraakhandeling actu ‘wordt’! Is die ‘situatie’ identiek met de situatie waarin de spraakhandeling als eenheid is, waarin zij een begrepen eenheid van taalgebruik uitmaakt, waarin de communicatie een feit is, en dus hoorder én spreker de omstandigheden noodzakelik met nieuwe ogen bezien? Neen. Zelf is Gardiner er op bladzijde 193 toe gekomen te spreken van: ‘the four factors of speech constituting the present situation of the utterance.’ En, de cursivering van present situation is van hemzelf!Ga naar voetnoot61) Er is 'n zeer groot verschil tussen een ‘setting in which speech can alone become effective’ en 'n: setting in which speech is effective. Dit onderscheid, dat fundamenteel is, blijkt noch in Sterns ‘context’-theorie, noch in de ‘situatie’-opvatting van Gardiner. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Naar aanleiding van Bühlers ‘Feld’-begrip.Ook Bühler heeft zich tot de bestudering van de ‘context’-verschijnselen gezet. Hij heeft zich gewacht voor de terminologiese gewelddaad, context te gaan gebruiken voor allerlei zaken, die volstrekt geen taalmomenten zijn; hij heeft de term ‘Umfeld’ of ‘Feld’ gekozen.Ga naar voetnoot62) Zijn analyse is zoveel rijker dan die van G. Stern en Gardiner, dat we van elke vergelijking afzien. We gaan van 'n voorbeeld uit, soortgelijk aan degene die Bühler geeft.Ga naar voetnoot63) Zonder de weg in 't minst te kennen, willen we van Amsterdam naar Uithoorn. We weten alleen, dat we er langs de Amsteldijk op den duur zullen kunnen komen. Er is geen mens op de weg. Bij 'n bocht van de Amstel zien we, in de verte al, 'n twee-sprong. Moeten we nu links of rechts? Onze ‘situatie’ is niet benijdenswaard. 't Valt mee! We zien 'n wegwijzer: twee armen; links Uithoorn, rechts Bovenkerk. Onze ‘situatie’ is zeer veranderd: op het moment dat we Uithoorn lazen, beheersten we de vorige ‘situatie’. Onze eerste ‘situatie’ noemen we situatie tout court, onze tweede ‘situatie’, de gehele toestand die rondom en door het lezend begrijpen is veroorzaakt, zullen we 'n veld van gebruik | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
noemen.Ga naar voetnoot64) Het veld van gebruik wordt beheerst, en psychologies gesproken: gestructureerd, door het begrepen taal-moment. Doch hoe komt dit taal-moment tot z'n structurerende functie? Doordat wij het - in dit geval als lezende taal-gebruikers - interpreteerden ten opzichte van het situatie-lid: links-wijzende arm. We kunnen hier nu 't aantal voorbeelden verduizendvoudigen als we willen, en we kunnen daarin alle aspecten van taal-gebruik een plaatsje geven, één ding is zeker: in het veld van gebruik structureert het taal-moment; en het is tot die structurerende functie gekomen, doordat de situatie momenten vertoonde, die de functie van dat taal-moment mogelik maakten. Als we nu tot 'n korte uiteenzetting van Bühlers theorie overgaan, moeten we in het oog houden, dat de distinctie tussen situatie en veld van gebruik ook bij hem niet is te vinden. Toch lijkt zij mij niet alleen in de feiten gefundeerd; immers, de toestand vóór en tijdens het begrijpen van een bepaalde uiting is totaal verschillend, maar zij lijkt mij ook absoluut noodzakelik ter verklaring van die verschillen: we mogen dit onderzoek, ook theoreties, niet verwaarlozen. Elke menselike handeling veronderstelt een situatie waarin zich die handeling voltrekt. Dat geldt evengoed van het smeren van 'n boterham als van 't oordelen over de ‘objectieve geest’. Die situatie blijkt al aanstonds een ‘Duplizität’ (Sprachtheorie blz. 56) te vertonen: zij kan ‘inwendig’ of ‘uitwendig’ zijn. Bühler spreekt van 'n ‘innere’ en ‘äussere Situation’. Hij ziet deze deling van het ‘Aktionsfeld’ als een schikking daarvan, een ‘Aufgliederung .... in seine zwei präsenten Bestimmungsmomenten.’ Daarnaast echter is ‘um einigermassen präzis vorauszusagen, was geschenen wird oder nachher wissenschaftlich zu begreifen, was geschenen ist,’ nodig ‘einer hinreichende historische Kenntnis des Handelnden selbst.’ We merken op, dat deze historiese kennis moet worden geput uit beschouwing der feiten; de vraag is echter: moeten in de feitelike handelings-situatie deze eigenschappen - laat ik ze nu zo maar noemen - van de handelende persoon niet mede worden verondersteld? Horen ook zij niet tot de situatie, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ook al zijn ze dan misschien niet ‘präsent’, niet actueel? We zullen verderop aantonen, dat zij daar wel degelik toe horen. Ten opzichte van de taal-momenten, die op 'n gegeven ogenblik van de ‘Situation’ deel uitmaken, onderscheidt Bühler nu een ‘Zeigfeld’ en een ‘Symbolfeld’.Ga naar voetnoot65) We laten het ‘Zeigfeld’ voor wat het is; in het zevende hoofdstuk trachtten we aan te tonen, dat het geen direct taal-verschijnsel kan worden genoemd. Er resteert dus 't ‘Symbolfeld’. Dit wordt onderscheiden in 'n ‘sympraktisch Umfeld der Sprache’, 'n ‘symphysisch’, en 'n ‘synsemantisch’ (Vgl. Sprachtheorie, blz. 154 vlg.). Dit laatste noemt Bühler dan verder kortweg ‘Symbolfeld’. Wat Bühler onder het ‘sympraktische Umfeld’ verstaat is gemakkelik te begrijpen als wij aan ons derde hoofdstuk terugdenken: elke éénledige gebruikseenheid, die in communicatie gebruikt wordt zódat zij 'n bepaalde te verrichten handeling bewerkt, is uitsluitend lid van 'n ‘symprakties veld’. Lid van 'n ‘symphysies veld’ is elke éénledige gebruiks-eenheid, die als ‘naam’ op een bepaald waarneembaar voorwerp is aangebracht. Lid van 'n contextueel ‘Symbolfeld’ of ‘Kontext’ tenslotte is, volgens Bühler, elk moment van 'n meerledige gebruiks-eenheid.Ga naar voetnoot66) Welnu, vatten we het sympraktiese en het symphysiese veld weer samen onder de naam ‘situatie’, dan vinden we ook bij Bühler: ‘Situation und Kontext sind also ganz grob gesagt die zwei Quellen, aus denen in jedem Fall die präzise Interpretation sprachlicher Äusserungen gespeist wird’. (Sprachtheorie, blz. 149) Dit laatste is 'n halve waarheid: de preciese interpretatie behoeft evenzeer de woord-betekenis zelf. Wij hebben tenslotte tegen Bühlers schematisering van het taal-gebeuren nog deze grief: dat zij niet wijst op de rol der ervarings-momenten van spreker en hoorder, die geen waarnemings-momenten of context-momenten zijn. Bij hem ontbreekt het begrip van de ‘mental context’ van Gustaf Stern. We menen allerminst, dat wij in deze weinige regels Bühlers opvattingen volkomen recht hebben doen wedervaren; we menen wel, dat we daaruit gelicht hebben altans datgene, wat ook voor zíjn systematiek essentiëel is. Alleen de studie van Bühlers, zeer uitvoerig toegelichte, opvattingen zelf, zal de lezer een critiese vergelijking tussen Bühlers analyse en de hier volgende mogelik maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Situatie.Wij zullen onze opvattingen aan het communicatief taalgebruik demonstreren. Het geval dat iemand, zonder voor derden waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
neembare articulatie, met zichzelf spreekt, of dat hij schrijft of leest, biedt niet meer, doch minder moeilikheden. Een situatie is noodzakelik 'n situatie van ‘iets’; een situatie is situatie minstens ten opzichte van één bepaald punt. Als linguisten beschouwen wij de situatie ten opzichte van de taal-momenten. Maar, dat is niet voldoende: de actieve persoonlikheid van de taalgebruiker is 'n tweede noodzakelik gegeven, een tweede vast punt. Ook dit tweede vaste punt echter is nog niet voldoende om het situatie-begrip uit te zetten. Immers, wíj beschouwen de situatie als mogelikheid ten opzichte van een veld van gebruik (derde vaste punt); alleen de verhouding van de taal-momenten tot het gebruiks-geheel als structurerend moment van het gebruiks-veld, interesseert ons als linguisten. Het gaat niet om 'n situatie waarin zich mensen bevinden die spreken kunnen, maar om 'n situatie waarin zich mensen bevinden die spreken zullen! Bovendien, het communicatieproces veronderstelt twee ervarende individuën, waarin het gebruiks-geheel tot stand komt; het communicatie-proces veronderstelt dus als vierde vaste punt noodzakelik de doelstelling op de gebruikseenheid. We kunnen nu het situatie-begrip van de linguistiek definiëren als: het geheel van ervarings-mogelikheden, waarin de taalgebruikers een gebruikseenheid ‘formuleren’; d.w.z. waarin zij 'n zin ‘bouwen’; niet waarin zij de zins-eenheid als zodanig stellen, want dát is het veld van gebruik. Tot de situatie, in linguistiese belichting, hoort dus niet de actieve persoonlikheid van de tot taal-gebruik capabele mens, het ik dat uit 'n situatie 'n gebruiks-veld schept, het ik in zover het over de taal-momenten beschikt om de situatie te beheersen; tot de situatie horen evenmin de tijdens de ‘formulering’ reeds geactueerde taal-momenten. Wel fungeren ook die ten opzichte van elkaar weer als vast punt, maar zij horen tot de formulerings-handeling: tot het spreken (schrijven) of horen (lezen); zij behoren m.a.w. tot de taal-momenten ten opzichte waarvan de situatie bestaat. Tot de situatie hoort tenslotte evenmin de bestreefde gebruiks-eenheid zelf, die nog zal worden gesteld, en die deze situatie zal beheersen. Tot de situatie hoort wél alles wat er aan latente taal-mogelikheden in spreker en hoorder bestaat. Natuurlik kan voor 'n volgend veld van gebruik, de gebruiks-eenheid van 'n vorig veld van gebruik zelf weer situatie-moment zijn, en is zij dat in een samenhangend gesprek per se. De situatie vertoont noodzakelik drie ‘gebieden’, drie ‘cirkels’: de cirkel van de spreker, de cirkel van de hoorder, en de cirkel van de waarneembare omgeving. Het is deze laatste die G. Stern ‘perceptual context’ noemt, en die Bühler de naam geeft van ‘äussere Situation’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Men bedenke wel: tot deze laatste hoort ook het uiterlik van spreker en hoorder. De cirkel van spreker en hoorder bestaan uit geheel hun persoonlikheid; niet alleen hun ervaringen van het ogenblik, maar hun persoonlike ervarings-mogelikheden - die alle in verhouding kunnen komen tot een taal-moment! - horen er toe; al hun eigenschappen en gewoonten, geheel hun beïnvloedend verleden, hun vroeger verworven kennis van de hoorder daaronder begrepen. - Waarom kan ik met 'n taalkundige over phonemen gaan spreken? Omdat ik veronderstel dat de situatie dat gesprek toelaat; d.w.z. omdat ik veronderstel, dat het begrip phoneem, of altans 'n voldoende kennis om dat begrip te vormen, tot de latente ken-momenten van de luisteraar behoort. Het situatie-begrip is niet eenvoudig. Het is erg gemakkelik, zich als waarnemer tegenover 'n communicatie-proces te plaatsen en dan enkele grote lijnen te trekken, maar het is bij nauwkeurige analyse minder gemakkelik een dergelike constructie te verantwoorden. Dat heeft 'n biezondere reden. De situatie nl. als: geheel van ogenblikkelike ervarings-mogelikheden waarin de taalgebruikers een gebruikseenheid ‘formuleren’, vertoont - omdat dit geheel van mogelikheden, om zinvol te zijn, beschouwd moet worden ten opzichte van het volgende veld van gebruik - een eigenaardig karakter: wat ten opzichte van het veld van gebruik ‘potentiëel’ is, 'n mogelikheid uitmaakt, zal in de situatie zeer vaak actueel zijn. En, actueel zijn in de situatie niet alleen alle waarneembare dingen, maar actueel zijn ook de ervaringen van spreker en hoorder. En nu wordt geheel deze kwestie uitermate gecompliceerd, doordat in die ervaringen de situatie zelf weer, in meerdere of mindere mate, wordt gekend. Daardoor ontstaat de toestand, dat de situatie zich als het ware ‘verdubbelt’. Als voorbereiding op de volgende taal-ervaring zijn de ervaringen van spreker en hoorder altijd situatie-ervaring; zoals ook de taal-ervaringen van spreker en hoorder als lid van de gebruiks-situatie veld-ervaring zijn. En juist omdat noch de situatie-ervaring van spreker en hoorder, noch hun veld-ervaring ooit volkomen similair zijn, geeft dit aan de feitelike situatie een ondoorzichtigheid, die het simpele ‘situatie’-begrip, waarmee vaak geopereerd wordt, niet zou doen vermoeden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Situatie en interpretatie.De term situatie suggereert een, ten opzichte van de taal-momenten, zonder wezenlik bezwaar kenbaar geheel. Is dat wel zo? Heeft de situatie zelf inderdaad vastheid en doorzichtigheid genoeg om de ‘interpretatie’ te ‘speisen’? Welke vaste punten vinden, in 'n communicatie-proces, de taal-gebruikers in de situatie? Minimaal alleen hun persoonlike, op één moment van overeenkomst na, disparate ervaringen van het ogenblik; maximaal: hun eigen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ervaringen van het ogenblik, omvattende een juiste wederzijdse interpretatie van elkanders ervaringen en individuële ervarings-mogelikheden (van elkanders momentele kennis van de waarneembare omgeving daaronder begrepen), en een juiste wederzijdse interpretatie van elkanders totaal-gedrag. Het eerste geval doet zich b.v. voor bij de opening van een telefoon-gesprek tussen volslagen onbekenden, het laatste geval .... is een limiet. Of, om elkander te begrijpen, ‘aussi et surtout un véritable contact préétabli de pensée et une conscience commune de la situation’, vereist wordt, en of degenen die de opvatting huldigen, dat voor 'n wederzijds begrip de taal-momenten zelf van veel meer belang zijn dan de situatie, een ‘grande erreur’ begaan, ik meen het te mogen ontkennen. Sechehaye overschat de betekenis van situatie en ‘context’ tegenover taal-momenten, omdat hem niet voldoende linguistiese gegevens ten dienste stonden, die hun wederzijdse verhouding verduideliken. Men heeft de situatie tot een beslissende factor ten opzichte van het taalgebeuren gemaakt. Dat is alleen met zeer veel restricties te aanvaarden. In ieder geval is dit waar, dat al hetgeen dat er aan ken-momenten in een gebruiks-eenheid is gesynthetiseerd, uit de potentialiteit der woorden zelf is geactueerd. Wij vervolgen, voordat wij de verhoudingen van de situatie tot de taal-momenten nader beschouwen, onze analyse van de situatie zelf. We scheiden de cirkel van de hoorder van die van de spreker. We doen dat met alle reden! Al komt de communicatie tot stand in gebruiks-gehelen, die een zekere overeenkomst altans moeten vertonen, de hoorder- en spreker-ervaring komen niet op dezelfde wijze tot stand. Er zijn omstandigheden waar, voor de hoorder, de situatie zelf tot het begrijpen prakties niets anders toe kan doen dan dit: dat de hoorder dáarmee op de situatie-gegevens re-ageert, dat hij zich instelt op het begrijpen van wat er gezegd zal worden; meer niet. Hij neemt dan m.a.w. positie tegenover de spreker en tegenover zijn eigen taal-systeem. Het uitnodigende situatie-moment is dan teruggebracht tot: het bewustzijn van als hoorder, in deze omstandigheden een spreker te kunnen verstaan. De taal-momenten zelf moeten aan dat verstaan nu alles toedoen; bestaan zij in de hoorder niet als latente taal-momenten, als werk-mogelikheden, dan is communicatie onmogelik. In de mate waarin zij aanwezig zijn en zijn ontwikkeld, is het de hoorder nu mogelik eventuele ‘onbekenden’ te ‘interpreteren’, tot woorden te maken. Dit alles is het geval in ons telefoon-gesprek. Ik veronderstel nu dat B. die opgebeld wordt, de hoorn neemt en z n naam zegt: van Weerden! A. die opbelt, verstaat die naam niet en antwoordt: Spel U asjeblief nu | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eerst Uw naam eens even, want ik versta U niet! Dat is misschien niet erg beleefd van mijnheer A, maar hij doet 't! Het schijnt nu wel, dat de woorden van deze tekst elkander bepalen. Daarover straks. Eén ding is uit het voorafgaande in ieder geval zeker: er is in de hele situatie niets, dat rechtstreeks invloed uitoefent op de betekenis der onbegrepen woorden. De hoorder zelf, als actief taal-gebruiker, moet om de niet-begrepen woorden te begrijpen, alles uit de gebruikte woorden zelf halen: elk onbegrepen woord heeft als vergelijkings-punt alleen elk ander wel begrepen woord. En dan is U 'n woord, waarvan de betekenis bepaalbaar is ten opzichte van de spreker-hoorder-verhouding der situatie.Ga naar voetnoot67) Voor de hoorder derhalve liggen in de geïnterpreteerde situatie de momenten volgens welke hij zich moet richten om de interpretatie der woorden te voltrekken, d.w.z. om de woorden in hun, op deze situatie passende, betekenis te actueren. We namen hier 'n nog niet bepaald abnormaal geval, al is 't 'n grensgeval. Veronderstellen we nu eens, dat ik word opgebeld, en ik hoor: ‘Relevante momenten van woord-Gestalten betitelen taalgeleerden als phonemen!’ Ik kan mij dan terecht afvragen of mijn gesprek-partner krankzinnig is, maar ik zal moeilik kunnen ontkennen, dat ik zijn zin begrijp.Ga naar voetnoot68) Toen ik werd opgebeld dacht ik, dat 't over 'n wandeling zou gaan naar Ransdorp. Het zal dus moeilik zijn aan te tonen, dat er, behoudens het zo straks genoemde bewustzijn: als hoorder in deze omstandigheden een spreker te kunnen verstaan, in de situatie buiten de woorden iets actu zou zijn, waaraan ik voor het begrijpen van deze zin houvast zou hebben. Ik heb, tot ik de zin heb begrepen, houvast aan de geactueerde, doch nog niet in eenheid saamgevatte, woorden; anders niet. En ik heb deze woorden kunnen begrijpen, omdat zij mij deden re-ageren met een ‘instelling’ op ‘linguistiese waarheden’, om met Gardiner te spreken. Hier determineren de woorden volslagen. En nu mene men niet, dat dit malle voorbeeld onder alle opzichten 'n uitzondering is. Het komt elk ogenblik voor, dat 'n hoorder 'n zin zó begrijpt, doch 'm tegelijkertijd wél ‘plaatsen’ kan. Bezien wij 'n dergelik geval nog eens wat nader. Twee goede bekenden ontmoeten elkaar op de beurs. De een heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zo juist z'n krant gelezen en denkt aan 't bericht, dat Mussolini de volksvertegenwoordiging naar huis heeft gestuurd, de ander denkt aan iets anders: aan de hongaarse betalings-moeilikheden. Laten we nu maar zeggen dat 't regent en dat de hoorder 'n nat pak heeft; de spreker komt zo uit z'n regenjas en is lekker. Hij zegt: ‘Mussolini heeft de volksvertegenwoordiging finaal naar huis gestuurd.’ Bij beiden is de momentele situatie-ervaring dermate verschillend, dat er voor de hoorder geen enkel ander aanknopingspunt is, dan het taalsysteem en de spreker-hoorder-verhouding. Toch, ze begrijpen elkaar! De spreker is zeer content; de hoorder, meer democraties aangelegd, is weinig content; en bovendien is z'n pak nat! Hun beider taal-ervaringen verschillen zeer, maar ze komen overeen in dat éne vaste moment: in de begrepen zin, die uit woorden werd opgebouwd. Bij de hoorder is de zin structurerend moment van een geheel andere groep van con-experiëntiële ervaringsmomenten, dan bij de spreker. De situatie heeft door geheel dit geval alleen de spreker-hoorder-verhouding als vast punt geleverd; gegeven eenmaal die verhouding, dan determineren de taal-momenten zelf de ervaring volkomen. We weten nu al weer wat meer: gegeven eenmaal dat 'n hoorder zich instelt op het begrijpen van taal, dan kunnen de taal-momenten zelf volkomen autonoom determinerend werken. Het zou 'n ‘grande erreur’ zijn, dat niet voortdurend te bedenken. Trouwens, bekijken wij die situatie-bepaaldheid nog eens wat nader! Spreker en hoorder kunnen ieder op hun eigen wijze kennis van de situatie hebben; en ten eerste is deze kennis mede afhankelik, én van hun gehele persoonlikheid, én van de richting die zij, onder invloed van die persoonlikheid, aan hun belangstelling geven, en ten tweede is deze kennis, evenals alle andere ervaringsmomenten, wederzijds een onbekende. De ervaringen van de spreker zijn voor de hoorder niet waarneembaar, en de ervaringen van de hoorder ontgaan de spreker. Wat zij hiervan menen te weten berust op, met wat meer of minder waarschijnlikheid, gemaakte veronderstellingen. Zij hebben hieromtrent alleen de waarschijnlikheid van hun conclusies, en de meerdere of mindere betrouwbaarheid van hun ‘Einfühlung’, of hoe men dit noemen wil. Om ten opzichte van de situatie, hun taalmomenten volkomen te begrijpen, moeten zij eerst die situatie weer interpreteren. Ik ontken natuurlik niet, dat de taal-gebruiker voor de juiste vorming en het juiste begrip van zijn gebruikte taal, deze op die geïnterpreteerde situatie moet berekenen, doch zelfs bij goede bekenden, blijft, ook in een gesprek over onderwerpen uit het dageliks leven, een wederzijds tasten eis voor volledig contact, voor geslaagde communicatie. Maar, dit tasten betreft allereerst de situatie en niet de taal-momenten! Zijn die taal- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
momenten eenmaal geactueerd, ook zonder dat zij nog tot volledige helderheid van betekenis gebracht zijn, dan doorlichten zij als het ware de situatie, dan wordt de situatie door hén verklaard. Tenslotte: het zal nauweliks nodig zijn erop te wijzen dat ook de waarneembare situatie-momenten een allesbehalve betrouwbaar houvast bieden. Niet alleen, dat de aandacht van spreker en hoorder zich op 'n verschillende sector daarvan kan richten, maar bovenal: welk een gebied voor situatie-interpretatie ligt niet in het uiterlik van spreker en hoorder open! Onze conclusie luidt: de situatie levert aan het spraak-handelend individu altijd punten volgens welke hij zich bij zijn spraak-handeling richt. Het is echter volstrekt niet nodig, dat deze situatie-momenten zelf als vergelijkings-punten voor het begrijpen der woorden zouden kunnen worden gebruikt. Wat de situatie méér levert is winst; dit méér echter is, gegeven een wederzijdse voorafgaande making, en derhalve een latent bezit der gebruikte woorden, nooit noodzakelik.Ga naar voetnoot69) Wat Sechehaye voor de geest had, is de wetenschappelike communicatie, waarbij het van het allerhoogste belang is, dat, als de termen met 'n veranderde betekenis worden gebruikt, de hoorder altans de noodzakelike kennis reeds bezit, om zelf, vóór hij zijn eigen gebruiks-geheel afsluit, die kennis in de betekenis der gebruikte termen te kunnen integreren. Is hier geen ‘véritable contact préétabli de pensée,’ dan kan de spreker alleen voetje voor voetje doceren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Veld van gebruik, context en symboolveld.Al zal de term veld ons dat vaak niet zo onmiddellik doen denken, toch eist het begrip veld, niet minder dan het begrip situatie, een bepaling ten opzichte van enkele vaste punten. Overdenken we 'n ogenblik de feitelike toestand van het gebruiks-veld in communicatie,Ga naar voetnoot70) dan is het aanstonds duidelik, dat de verhoudingen in het veld totaal anders zijn dan de verhoudingen in de situatie; het veld is totaal anders gestructureerd. In de situatie zijn de handelende personen gericht op het sprekend of | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
horend synthetiseren der woorden tot 'n zin, mede in functie van de situatie-ervaring; in het veld zijn de handelende personen gericht volgens de, door hen beiden, begrepen zin. Het structurerend princiep van de situatie ligt, om weer 'n woord van Bühler (Sprachtheorie, blz. 390) te gebruiken, in de ‘bautechnische’ denk-handelingen van spreker en hoorder om, mede in functie van de situatie, de woorden te synthetiseren tot het zins-geheel; het structurerend princiep van het gebruiksveld ligt in de denkhandelings-eenheid, waarin we de zin, als structurerend moment van het gebruiks-veld ‘stellen’ en waarin we die zin als ken-eenheid plaatsen in onze situatie-kennis, die, door dit niet-ik, gestructureerd wordt tot onze veld-kennis van het ogenblik. Deze veldkennis van het ogenblik is niets anders dan de denk-inhoud van wat wij, reeds van het eerste hoofdstuk af, onze taal-ervaring noemden. Uit het voorafgaande volgt, dat wij, om het veld van gebruik te kunnen definiëren, twee vaste punten behoeven: de actieve persoonlikheid van de taalgebruiker, en de structurerende gebruiks-eenheid, de zin. Niet het ervarings-geheel en evenmin de, op het veld volgende toestand, hoort in deze definitie thuis. Het ervaringsgeheel immers, ontleent z'n structuur aan de zin; en het veld, beschouwd ten opzichte van hetgeen gaat volgen, is.... een situatie. We definiëren het veld van gebruik nu als: het geheel van gekende waarneembare omgeving en ervarings-momenten, waarin taal-gebruikers een taal-gebruiks-eenheid stellen. Beschouwen we het veld van gebruik in zijn potentialiteit ten opzichte van 'n volgend veld, dan is het situatie. Het veld vertoont veld-cirkels, zoals de situatie situatie-cirkels; we onderscheiden: de cirkel van de spreker, de cirkel van de hoorder, en de cirkel van de gekende waarneembare omgeving. Spreker- en hoorder-cirkel zijn identiek met de spreker- en hoorder-ervaringen beschouwd ten opzichte van hun structurerend moment: de zin. De spreker- en hoorder-cirkel omvatten dus de con-experiëntiële momenten van de zin, die gestructureerd worden door die zin. Die con-experiëntiële momenten, die mede-ervaringsmomenten, zullen wij nu veld-ervaring noemen. De spraakhandeling in haar psycho-physiese totaliteit als situatie- en als veld-verschijnsel, voltrekt zich dus in 'n handelings-veld en in veldervaringen. Het handelings-veld is aan spreker en hoorder gemeenschappelik, de veld-ervaring is dat niet. Na het voorafgaande is één ding overduidelik: de zin krijgt geen bepaaldheid uit het veld van gebruik, doch omgekeerd, de zin zelf bepaalt het veld van gebruik. Is de zin nu meerledig, dan maken, ten opzichte van één zijner woorden, de overige woorden een context uit. Ook de context vormt dus 'n ‘veld’, maar 'n ‘veld’ in geheel andere betekenis | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dan ons veld uit veld van gebruik. Immers het ‘veld’ is hier gelegen ‘binnen’ de gebruiks-eenheid. De zin ‘Het gaat regenen’ constitueert, ten opzichte van ieder zijner woorden, een context. Maar, is hiermee nu 't laatste woord gezegd? Het schijnt van niet. Immers, als ik op die zin antwoord: ‘Dat geloof ik niet’, dan constitueert zich, met behulp van het woordje dat, een verband, dat buiten deze zins-eenheid uitwijst. Bovendien: de zinnen konden alleen in opeenvolging worden voortgebracht, en het veld van gebruik dat beide scheppen is verschillend: het is van aspect veranderd door de tweede zin. Wij hebben dus blijkbaar nog met iets anders te maken, dan met context alleen: we vinden het symbool-veld. Ten opzichte van de spraak-handelingen beschouwd, is het symbool-veld als het ware een ‘übergreifende’ eenheid; het waarborgt de continuïteit in het taal-gebruik. Bühler heeft bij zijn analyse der ‘velden’ wel gezien, dat er 'n onderscheid was tussen symboolveld en context,Ga naar voetnoot71) en hij reserveert dan ook de term context voor het ‘sprachliche Symbolfeld im zusammengesetzten Sprachwerk’.Ga naar voetnoot72) Maar wat schuilt er dan eigenlik achter die notie symboolveld? Bühler zegt, dat voor het context-begrip ‘neu und eigenartig’ is, dat het reflexie veronderstelt. Wat betekent dat? Hij verduidelikt het zelf: ‘die werdende Rede wendet sich sozusagen auf sich selbst zurück oder voraus.’Ga naar voetnoot73) Maar: ‘werdende Rede’ is 'n situatie-verschijnsel, geen ‘Aktualwerk’ in het veld van gebruik, en dus zou op deze wijze het context-begrip op de geconstitueerde zins-eenheid niet meer passen! De zaak is deze, dat Bühler zijn eigen onderscheid tussen context en symbool-veld niet vruchtbaar heeft gemaakt. De notie context is alleen bruikbaar, om in de zin, als actueel geconstitueerde eenheid van taalgebruik, de verhouding van één woord tegenover de andere woorden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
te benoemen;Ga naar voetnoot74) de notie symbool-veld is van geheel andere aard. Met het invoeren van het context-begrip is het woord tot middelpunt van de beschouwing van het veld van gebruik genomen. Dat is volstrekt niet onjuist, want het woord bestáat in de meerledige zin; maar, we moeten er ons toch ter dege voor wachten, het woord nu ook tot structurerend moment van het veld van gebruik te maken, want dat is onjuist. Het begrip context is geopponeerd tot veld van gebruik, en essentiëel verbonden met de notie zin als ‘Aktualwerk’. (Sprachtheorie, blz. 362) Het begrip symbool-veld dekt het verschijnsel dat de taalmomenten, die deel uitmaken van de ervaringen van spreker en hoorder, tijdens de formulering van 'n zin, of in de taal-ervaring zélf, ten opzichte van elkaar een systematiese samenhang vertonen. Het symbool-veld strekt zich dus uit, zowel tot de ervaringen in de situatie, als tot de taal-ervaring; en bovendien maakt in de context het symbool-veld nu ook weer de mogelikheid uit voor een, met deze context verbonden, nieuwe context in 'n volgend gebruiks-veld. De verklaring van de bepaaldheid der woorden, zoals die in 'n context blijkt, kunnen we vinden met behulp van de notie symbool-veld. We zullen dit nog nader verduideliken. Om het begrip ‘symbool-veld’ te kunnen ontwikkelen, moeten we 'n ogenblik terug naar de situatie waarin we 'n zin ‘formuleren’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Formulering.We zouden hier het prachtige hoofdstuk: ‘Comprendre le langage’ uit ‘Le langage et la pensée’ van Henri Delacroix, moeten kunnen afdrukken. Het is fundamenteel voor het begrip van het woord als syntagma. Niet dat het de verklaring geeft der feiten, die wij op het oog hebben, maar het geeft die feiten zelf zo helder en alzijdig belicht, dat er geen twijfel kan resten. Wat is namelik het geval? Een zin komt tot stand uit woorden. Elke zin, ook de meest stereotype, wordt opgebouwd, wordt geformuleerd, én door spreker én door hoorder. Minstens is er 'n afwikkeling in de tijd nodig vóór de zins-eenheid kan worden gesteld. We staan voor het verbluffende feit, dat een opeenvolging, niet alleen van waarneembare articulatie-bewegingen en geluids-verschijnselen, maar ook van zuiver onaan-schouwelike processen, tot een eenheid wordt samengevat zo, dat het in de tijd voorafgaande en volgende, beide actueel, ‘präsent’, blijven en elkander bepalen zolang het geheel bestaat. De duitse denk-psychologie heeft dit verschijnsel met de term ‘Präsenz’ benoemd.Ga naar voetnoot75) Het ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bluffende is natuurlik niet, dat het voorafgaande het volgende bepaalt, maar wel omgekeerd, dat het volgende ook het voorafgaande kan bepalen: De regering heeft banken... Wat banken? Er kan volgen: opgericht ten behoeve van de kleine boeren-stand, of ook: laten reserveren voor de pers. En we weten, dat hier de situatie niet per se uitkomst biedt. Op blz. 54 schrijft Stenzel: ‘offenbar ist es für die eigentliche Sinnstruktur des Gemeinten in gewissem Grade gleichgültig, in welcher Reihenfolge die Teilvorstellungen sich gliedern und wieder zum Ganzen fügen; sie müssen eben gegenwärtig sein, solange der “Satz” gemeint, gedacht und gesprochen wird; die erste muss im aufmerkenden Gedächtnis haften bleiben, um von den späteren bestimmt zu werden und umgekehrt die späteren zu bestimmen.’ Aan de ‘Präsenz’ van het zin-geheel als ‘präsentielle Gleichwertigkeit’ van woord en zin - deze laatste als geconstitueerde eenheid - gaat de formulering vooraf.Ga naar voetnoot76) En, deze formulering heeft als steunpunten de woorden: ‘Comprendre le langage c'est comprendre les mots et les formes grammaticales; c'est se placer, grâce à ces formes, dans un système de relations concernant les choses ou les événements que les mots désignent.’ (Delacroix, blz. 458; spatiëring v.d. schr.) Wat Delacroix hier van het ‘begrijpen’ zegt, geldt van spreker en hoorder. Stenzel karakteriseerde het proces bij de spreker zo: ‘Die Auswahl, die auf Grund des gemeinten Sinnes der Sprechende unter den bereitliegenden Worten trifft, ist das eigentliche Grundphänomen des natürlichen Sprechens.’ (blz. 45) De formulering kan 'n sterk ‘automaties’ aspect hebben,Ga naar voetnoot77) maar niet alleen dat zij er feitelik is - | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
er valt nu eenmaal niets aan te veranderen dat we de zin in de tijd opbouwen - we ervaren haar ook altijd: we staan niet pardoes voor 'n begrepen of gesproken zin, zonder dat er ook maar één woord bewust was in het verloop der formulering: ‘Le mot est nécessaire à l'intelligence de la phrase. Il ne suffit pas de dessiner une courbe de pensée et de sentiment, un mouvement de phrase. Faute d'un mot à tel moment de cette courbe, il arrive souvent que nous ne comprenions pas une phrase dont nous comprenons fort bien le mouvement. Il arrive souvent que la compréhension reste en suspens et que nous attendons le mot qui éclairera tout; .... Les mots se succèdent; mais chacun en passant donne son sens au discours, comme la note à la mélodie.’ (Ibidem blz. 460-461) Delacroix vervolgt na deze these met de korte anti-these: ‘La phrase est nécessaire à l'intelligence du mot. Nous avons vu qu'il ne reçoit son sens que par le “syntagme”.’ (blz. 461) Delacroix gebruikt de term syntagme in de betekenis die de Saussure er aan hechtte, en niet in de betekenis die wij aan syntagma gaven.Ga naar voetnoot78) Wij moeten zijn woorden vertalen als: ‘De zin is noodzakelik voor het begrijpen van 't woord. We hebben gezien dat het zijn betekenis alleen verkrijgt door de vergezellende woorden.’ De conclusie is niet geheel juist. De zin is niet noodzakelik voor het ‘begrijpen’ van 't woord, de zin geeft aan de ‘betekenis’ van de woorden geen enkele nadere praecisie; de zin doet iets geheel anders. Juíst zou déze constatering zijn: de woorden krijgen de bepaalde betekenis (die zij in de zin hebben), óf door vergelijking van de nog onbepaalde woorden met de reeds bepaalde, óf door het feit alleen, dat zij zelf determinerend werken op 'n bepaalde wijze, die wij, bij de bestudering van het symbool-veld, nog nader zullen beschouwen.Ga naar voetnoot79) De betekenis die de woorden in de zin zullen hebben, moet geactueerd zijn vóór de zin als ‘Aktualwerk’ kan gesteld worden, vóór wij doorGa naar voetnoot80) de meerledige structuur-eenheid van woorden, die de zin is, diens ‘inhoud’ als werkelikheid kunnen stellen. We komen hier op 't gebied van de zins-leer; we zullen uiterst kort zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Woord of zin als momenten van beschouwing: ‘lack vital connection with actualities.’Ga naar voetnoot81) Porzig schreef terecht: ‘Also nicht der äussere Ausdruck oder die Kundgabe psychischen Geschehens ist es, die uns normalerweise an einem Ausspruch zuerst interessieren, sondern seine Beziehung auf die Wirklichkeit, das was der Ausspruch meint.’ (Vgl. blz. 241 n. 21 hiervóór) We zouden hierover de meeste auteurs kunnen citeren, wier sententies wij tot nog toe bespraken. Allen komen hierin overeen, dat in taal-gebruik de zaken als ‘werkelikheid’ worden bedoeld, en niet als beschouwings-object waarop de ‘betekenis’ kan toegepast worden; dit laatste is bij de beschouwing van 'n woord of 'n zin het geval, niet in taal-gebruik. Wij drukten dat uit door te zeggen: het gaat in het gebruik om de zaken, en niet om betekenissen, woorden of woord-synthesen. Gardiner schrijft: ‘The characteristics of speech (als “a human activity”) are, firstly, that it is relevant to a particular occasion, listener, and thing-meant; and secondly, that it is due to the volition of a speaker, whose articulate utterance projects into reality the word-signs, and endows them with a vitality absent from them at other times.’ (blz. 87) Alleen in ‘speech’, d.w.z. in taal-gebruik, stellen de woorden de zaken als ‘werkelik’; en in deze toestand van werkelikheid-stellend moment, worden zij, zoals Gardiner terecht betoogt, gebracht door 'n ‘purpose’, 'n bedoeling, 'n streven van spreker en hoorder.Ga naar voetnoot82) Gardiner polemiseert met Ries, die hem in het accentueren van dit werkelikheids-aspect, in ‘Was ist ein Satz’, vóórging.Ga naar voetnoot83) Het is voor ons van geen belang, na te gaan in hoeverre Ries in de toepassing van zijn gezichtspunt op de zinsleer slaagde en in hoeverre Gardiner Ries' resultaten wist te benutten en aan te vullen.Ga naar voetnoot84) We nemen het werkelikheids-begrip als | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gegeven; het belicht in ieder geval één aspect van de verhouding woord: zin, uitstekend. Ondertussen: aan het feit dat wij formuleren moeten, vóór wij de zin kunnen stellen, is geen twijfel. Welk nieuw inzicht echter brengt ons dat werkelikheids-aspect van de zin, als geopponeerd aan het stadium der formulering? Het blijkt, dat wij daarin onmiddellik aansluiten op onze uiteenzettingen in het zesde en zevende hoofdstuk over het onderscheid tussen betekenen enerzijds, en noemen en betekenis-functies van het woord anderzijds. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Zin en woord.In de eenheid-gevende denk-act waarin wij de zin stellen, worden de woorden tot actueel moment van die keneenheid: zin gemaakt, en wordt hun geactueerde betekenis gebruikt om de zaken als werkelikheid te noemen, of om, ten opzichte van de in de zin bedoelde zaken als werkelike zaken, te ‘functioneren’: in het taalgebruik leven wij in de werkelikheid; niet in de betekenissen der woorden. Wel echter stellen wij in die woorden, als momenten van de zins-eenheid, en in functie van de zins-eenheid, de zaken als werkelik. Als ik zeg: ‘Ik zal je morgen betalen,’ dan kan ik wel liegen, dan kan ik mij wel achter de werkelikheid der gebeurtenissen waarover ik spreek verschuilen, maar ik kan die woorden niet als gebruikte zin of zins-momenten stellen, zonder de bedoelde zaken ook als werkelikheid te stellen. En hier openbaart zich het feit, dat in alle taalgebruik tegelijkertijd de grondslag gelegd wordt, waarop het ‘vrije’ denken, voor zover het de taal als uitgangspunt heeft, kan worden opgetrokken: ‘La compréhension du langage, c'est un peu le langage supprimé.’Ga naar voetnoot84*) ‘Un peu’ inderdaad, omdat in de begrepen zin als werkelikheid gesteld wordt, datgene wat zijn bestaan hic et nunc aan die zin, aan die taal, ontleent. Reflecteren wij echter op die werkelikheid als werkelikheid, dan heffen wij de taal op, dan denken wij ‘vrij’.Ga naar voetnoot85) Het gaat ons hier echter nu niet om een verdere bepaling van het begrip zin, van het begrip werkelikheid, of van het begrip vrij denken, ons gaat 't er om, dat wij nu ook de verzoening van het princiep totum est prius partibus met het princiep der woord- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
autonomie - die wij op blz. 148 in uitzicht stelden - hebben gevonden. Immers, de bepaling tot actueel werkelikheid-stellend moment, ontlenen de woorden geheel en al aan de zin. De eenheid-stellende denk-act die de zin constitueert, voltrekt aan de woorden de ‘Wendung’Ga naar voetnoot86) tot de werkelikheid, die hen actu gebruiks-teken doet zijn. En in dit aspect, in het aspect derhalve van actu werkelikheid-stellend moment, is het woord volkomen afhankelik van het gebruiks-geheel; in dit aspect is het woord inderdaad ‘na’ de zin; niet ‘na’ in de betekenis van ‘tempore posterius’, niet ‘na’ in de tijd, maar wel ‘na’ in de betekenis van ‘natura posterius’, wel ‘na’ volgens zijn wezen. Het woord derhalve is wel degelik ook afhankelik van het zins-geheel waarin het, met dat geheel, de ‘präsentielle Gleichwertigkeit’ vertoont waarvan Stenzel spreekt, en de correlatie, die Bühler constateerde. (Vgl. blz. 105 hiervóór) En, wij blijken in de leer van: het geheel is vóór de delen, nog orthodoxer zelfs dan Stenzel: als actueel werkelikheid-stellend geheel, is de zin, ten opzichte van de daarin vervatte woorden, wél πρότερον τῃ ϕύσει; Stenzels ‘Gleichwertigkeit’ heeft alleen betrekking op de tijd. Ten opzichte van Ries' werkelikheidsbegrip hebben wij tans de zin gegeven wat hem toekomt; nu eisen wij voor het woord ook het volle pond waarop het aanspraak heeft: ten opzichte van het woord, menen wij in de feiten te hebben aangewezen, wat juist weer Ries het scherpst uitgesproken heeft in theorie, namelik: dat de zin het woord kant en klaar veronderstelt als: volgens zijn, op de situatie berekende, specifieke Gestalt en betekenis geáctueerd, vóór het, door en in die zin, als werkelikheid-stellend moment kan worden ‘gesetzt’. En wat die geactueerde betekenis betreft, bedoel ik natuurlik volstrekt niet, dat wij bij reflexie op onze zin niet zouden kunnen ontdekken, dat we onze woorden heel wat betekenisvoller hadden kunnen gebruiken; ik bedoel alleen maar, dat de betekenis die de woorden in deze bepaalde gebruikte zin hebben, geactueerd moet zijn vóór de zins-eenheid kan worden geponeerd. De vraag is nu: hoe verklaren wij die actuering der betekenis als voorwaarde voor het bestaan van de zin. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Symbool-veld en schema.Het eerste woord van 'n spreker wordt gesteld doordat hij re-ageert op 'n uitnodiging in de situatie.Ga naar voetnoot87) Hij kan reageren op 'n gedachte of 'n voorwerp of handeling; het is voor | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ons van geen belang. Hij reageert met spreken omdat dit de handeling is, waarmee hij deze situatie wil beheersen. Het spreken is dus opgenomen in een bepaald streven, en dit streven betekent in de bepaalde situatie: een zich richten op de bedoelde werkelikheid der zaken door middel van de zin.Ga naar voetnoot88) Spreken is dus 'n specificatie van de handelings-mogelikheden van het ogenblik, een actieve specificatie, een: zich richten volgens .... Het eerste woord - ook al zou het zelfs bij de spreker nog niet bepaald zijn - stelt, als ervarings-moment, eo ipso een veld; niet alleen dat het zelf alleen bepaalde specificatie-mogelikheden zijner betekenis bezit, maar het kan ook uit hoofde van zijn dit (of bij homoniemen: dit óf dat) woord-zijn, alleen met bepaalde andere woorden worden verbonden.Ga naar voetnoot89) Het beperkt m.a.w. eo ipso de beschikbare gebruiksmogelikheden. Dat deze beperkingen uit allerlei aspecten van het betreffende woord kunnen voortkomen is duidelik: de hond .... kan niet rechtstreeks in verband met de meervoudsvorm blaffen gebracht worden; de hond kan ook niet rechtstreeks, tenzij misschien dadaïsties, met cosinus in verband komen. Uit het feit dat 't woord hond bestaat en geactueerd werd, zijn bepaalde mogelikheden mede gesteld, bepaalde andere gesupprimeerd. Die mogelikheden van syntagmaties verband, of eventueel van verband tussen zinnen, maken het symbool-veld uit. Het symbool-veld staat regelrecht in functie van het woord. Het symbool-veld kan op verschillende wijze ‘bezet’ worden met woorden; dat hangt van de bedoeling van de spreker in deze bepaalde situatie af. Maar de bepaaldheid die het symbool-veld vertoont, is volkomen afhankelik van het woord. Dat is opnieuw een, linguisties, zeer ketterse stelling. De zaak is zo eenvoudig dat we van een ei van Columbus zouden kunnen spreken; alleen wetenschappelike eieren van Columbus staan gewoonlik niet met één slag op tafel. Er moeten eerst | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
enige honderden bladzijden geschreven worden, voor men, zonder gevaar dat de tafel 'n poot breekt, of dat 't ei uit elkaar spat, de slag kan wagen. We nemen aan: Eet ...., is 't begin van een zin. Welke mogelikheden biedt 't symbool-veld nu? Allereerst is 't mogelik dat er niets volgt. Maar wat, als er wel wat zal volgen? Er kan volgen 'n direct voorwerp, maar met 'n beperking: kachels gaat niet; er kan volgen een bijwoordelike bepaling, vlug b.v. of smakelik; maar: langs gaat niet; er kan volgen een indirect voorwerp hem b.v., maar dan moet er nog meer komen: nl. de oren van 't hoofd b.v. Zo is dit ene woord structuur-princiep van een, afgezien van elke situatie al, systematies bepaald symboolveld. Naarmate de deel-structuren meer gecompliceerd zijn, naarmate zij uit meer woorden zijn samengesteld, kan de betekenis van dit woord schijnen terug te treden, maar dat is inderdaad schijn: én de beperkingen én de structuur zijn door het verschijnen van dit woord voorgetekend. En, zo gaat 't met elk woord, op elke plaats van 'n groter geheel, en in elke phase van formulering. In de structuur van dat veld kan men zeer gemakkelik schemata onderscheiden. Waar komen die schemata vandaan? Wij zien ze als structuurlijnen van het symboolveld; maar, het symbool-veld berust op het woord. De schemata zijn woord-verschijnselen, en niet, zoals de algemeen gangbare mening luidt, zins-verschijnselen. De taal-schemata - men bedenke wel, Selz toonde dat uitvoerig aan: er zijn ook denk-schemata - berusten op 't woord. Zelfs het logiese schema subject-praedicaat, dat pas met de zins-eenheid gesteld wordt, veronderstelt de woorden in hun bepaalde en geactueerde betekenis; zonder dat kan het niet gesteld worden.Ga naar voetnoot90) Het valt niet te ontkennen dat die schemata formulerings-gewoonten uitmaken, doch men kon ze alleen tot zin-schemata verklaren zonder meer, omdat men geheel hun verhouding tot het woord terugbracht tot de formule: zij worden door het woord gevuld. Alsof dat zou moeten betekenen, dat zij ook per se door de zin zouden moeten worden verklaard. Het is weer Bühler geweest, die het eerst in zijn publicatie: Tatsachen und Probleme zu einer Psychologie der Denkvorgänge,Ga naar voetnoot91) dit schema-begrip behandelde. Bekend zijn de woorden van zijn proefpersoon: ‘die Wörter kämen unter dem leitenden Bewusstsein der Satzform,’ en ‘ich hatte erst so etwas wie ein Netz, in das sich die Worte einfangen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sollten.’ Pick wijst er terecht op, dat Bühler niettemin in dezelfde tijd schreef: ‘dass die Ansicht vom Zusammenwirken des Satzsinnes mit den Wortbedeutungen längst Gemeingut der Sprachwissenschaft ist, dass wir aber darüber und über die so wichtige Elektion der Wortbedeutungen psychologisch noch fast nichts wissen.’Ga naar voetnoot92) Hoezeer verjongt Bühlers wetenschap zich! In zijn ‘Sprachtheorie’ ontwikkelt hij nu het begrip ‘Symbolfeld’; en dat is iets heel anders, dan 'n zin-schema! Trouwens, het is de psychologie met dat schema nooit erg wel gegaan. Pick neemt 'n ‘sprachliches’ of ‘grammatisches Schema’ aan (blz. 203); maar wat dat eigenlik precies is, heb ik nergens kunnen vinden. Hij zegt tenslotte: ‘Wir glauben die Annahme eines grammatisch-syntaktischen Schemas als notwendig erwiesen zu haben, wenn die Anpassung der einzelnen Wörter in Form und Stellung zu einander gesichert sein soll; das kann aber doch nur so aufgefasst werden, dass es eben eine Art Schema, eine dunkle, mehr oder weniger unbewusst als “Aufgabe” anklingende Gesamtvorstellung des ganzen Satzgefüges, seiner “Gestaltqualität” ist, die eine derartige Wirkung haben kann.’ (blz. 247) Tot aan de komma-punt zijn we het natuurlik geheel en al eens met Pick; zijn beweringen daarna echter, menen wij te moeten negeren. Het wil mij voorkomen dat Peeters, zeer dicht bij de waarheid was: ‘entre ces mots qui émergent dans la mémoire, pas d'organisation grammaticale, sauf quelques liaisons assez usuelles pour avoir créé une habitude. Antérieurement à tout travail réfléchi, ces mots et ces tronçons d'expression forment comme un pointillé plus ou moins espacé, dessinant par avance la structure d'une phrase.’ (blz. 461)Ga naar voetnoot93) Voor de Saussure stond de zaak enigszins anders. Voor hem hoort de zin, en terecht, tot het taal-gebruik; nu was de vraag: hoort dan ook niet alle schikking, elk syntagma tot het taal-gebruik? Hij antwoordt negatief,Ga naar voetnoot94) maar hij aarzelt: ‘il faut reconnaître que dans le | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
domaine du syntagme il n'y a pas de limite tranchée entre le fait de langue, marque de l'usage collectif. et le fait de parole, qui dépend de la liberté individuelle. Dans une foule de cas, il est difficile de classer une combinaison d'unités, parce que l'un et l'autre facteurs ont concouru à la produire, et dans des proportions qu'il est impossible de déterminer.’ (blz. 173)Ga naar voetnoot95) Er was iets niet in orde met de Saussure's syntagma-begrip! Delacroix, laten we het maar zeggen: brandt z'n vingers niet. Hij zet uiteen wat Pick en van Woerkom er van denken,Ga naar voetnoot96) behandelt Vendryes' begrip image-verbaleGa naar voetnoot97) met enige critiek, en schrijft dan: ‘Peut-être y a-t-il, chez Pick et chez van Woerkom, un peu trop de cet amour de la division et de la hiérarchie bien réglée, qui naguère encore aboutissait à certaines théories aujourd'hui un peu désuètes de la construction des actes.’ (blz. 421-422)Ga naar voetnoot98) Zo iets als 'n ‘intention globale’ kan Delacroix maar matig bekoren. Wat is er dan wel? ‘Aujourd'hui on est d'accord pour penser que l'impulsion initiale suffit, au moins pour les actes bien connus de nous....’ (blz. 422) Op deze ‘impulsion initiale’ komen we zo aanstonds terug; eerst de ‘intention globale’. Tegen 'n schema als ‘Gesamtvorstellung’, zoals Pick nog aanneemt, is heel het werk van Selz één oppositie. Een dergelike materiële opvatting verwerpt hij. (blz. 363-364) Voor hem is het schema tenslotte een schikkings-gewoonte. Selz' onderzoekingen bewijzen dan ook duidelik, dat het stadium der ‘Wortwahl’ volstrekt niet hoeft te volgen op de werking van het schema (blz. 313, 327, en passim). Wel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
staat in de eerste woorden der formulering het ‘Satzgerippe’ reeds uitgedrukt (blz. 323), doch niet als 'n volkomen determinerend mechanisme, maar onderhevig, én aan veranderingen die berusten op het vinden van 'n betere uitdrukking, die dan bestaat uit 'n woord of 'n woord-groep, én op veranderingen die berusten op aanvullingen door bepaalde woorden en woord-groepen. Ook Selz heeft z'n gegevens niet ten volle benut om er uit te halen wat er uit te halen was; hij accepteert het ‘Satzschema’ in dié zin, dat het een prae zou hebben op de woorden. Ondertussen blijkt dít uit zijn onderzoekingen nergens.Ga naar voetnoot99) Wél blijkt, wat hij tenslotte nog eens constateert, en waarbij hij dan de term ‘Satz’ laat vallen(!): ‘Der sprachliche Prozess der Satzbildung selbst charakterisiert sich bei allen drei Formen als ein Prozess der Analogiebildung mit Hilfe sprachlicher Schemata.’ (blz. 362; spatiëring v.d. schr.) Welnu, wij menen te hebben aangetoond, dat de schemata - ook in zover zij fungeren als schikkings-gewoonte - op het woord berusten,Ga naar voetnoot100) en niet afhankelik zijn van het geheel bij welks tot standkoming zij fungeren: het zijn de formulerings-gewoonten waardoor wij het symbool-veld, volgens de structuur van dat veld, be-bouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Handelend denken.Spreken is een menselike handeling, horen is dat evenzeer. Spreken is, ten opzichte van de waarneembare situatie, een invasie; horen is een stellingnemen tegenover diezelfde invasie in de zelfde waarneembare situatie: het gedrag van spreker en hoorder verschilt zeer.Ga naar voetnoot101) De spraakhandeling is voor hen een middel om de situatie te beheersen. De specificatie van de spraakhandeling hebben wij te zoeken in de actieve zelfbepaling van de taalgebruiker ten opzichte van situatie en symboolveld. En, geheel deze actieve zelf-bepaling is gericht volgens het momentele denken van de taalgebruiker, zoals geheel de spraak-handeling door dat denken gestructureerd wordt. Delacroix houdt niet op, dit feit naar voren te schuiven. Zonder dit denken is heel de synergetiese en de articulatie-structuur, niet minder dan het gedrag van de taal-gebruiker, onbegrijpelik: ‘Une construction, mentale ou effective, voilà à quoi se ramène toute pensée et toute action. L'action, dans sa structure, est la même chose que la pensée. L'intelligence est la même puissance de construire, qu'elle s'exerce dans le monde matériel, ou dans le monde mental des images et des symboles. L'action que parfois on oppose à la pensée, ou par qui l'on explique parfois la pensée, est d'abord de la pensée.’ (blz. 423) Taalgebruik bestaat in 'n specificatie van onze handelings-mogelijkheden, maar 'n specificatie die berust op een instelling, waarin we ons richten op handelend denken, en niet op denkend handelen. En dit is het grote verschil tussen spraak-handelingen, en handelingen die geen moment zijn van een handelings-geheel, dat alleen met 'n werkelikheid-stellende bedoeling realiseerbaar is. Timmeren is 'n denkend handelen, maar spreken of horen is handelend denken. Zo vertoont de spraakhandeling een doel-eenheid, waardoor reeds aanstonds het formulerings-proces is opgenomen in een bepaald streven: het streven naar het stellen van de bedoelde werkelikheid der zaken door middel van de zin. Dit streven maakt de ‘impulsion initiale’ uit van het formulerings-proces. (Vgl. blz. 420 hiervóór) Die doel-eenheid der spraakhandeling bestaat niet in de zin - die immers nog geformuleerd moet wordenGa naar voetnoot102) - maar zij bestaat in niets anders dan het bewustzijn, deze situatie, ‘spraak-handelend’ te moeten beheersen.Ga naar voetnoot103) Pas op het ogenblik waarop wij de zins-eenheid | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
stellen, is dit doel bereikt. Geheel de spraakhandeling, voor zover zij formulering is, is niets anders dan de weg dáárheen. Het doel-realiserend taalgebruiks-denken in de zin, sluit deze handeling af en stelt de zin als ken-eenheid, waarin de woorden nu actu gebruikt ‘woord’ zijn. Het is ‘litteratuur’ als Delacroix op blz. 434 schrijft: ‘Le mot n'a d'existence que dans la phrase, sans laquelle il n'est point de langage.’ Heel de notie ‘virtuel’ en ‘virtulité’, die we bij hem vinden, is daarmee in tegenspraak. Het juiste in Delacroix' ‘boutade’ is, dat het woord alleen zijn bestaans-grond vindt in het gebruik; daarvoor is het gemaakt. En daarom ook vindt het alleen zijn specifieke actuele bestaansphase in het gebruik, in de zin.Ga naar voetnoot104) Het zou, gezien de identiteit van dit moment, in zijn verschillende bestaans-phasen, weinig wenselik zijn, de term woord alleen voor één phase te gebruiken; het is natuurlik niet minder wenselik, het feit in het oog te houden, dat het in de verschillende phasen grote verschillen in zijn verschijnings-vorm vertoont. Het woord is ervarings-moment in een woordmaking-ervaring, ervarings-moment van woord-beschouwing in haar verschillende vormen, ervarings-moment van denken met taal, ervarings-moment in het formulerings-proces; en, in deze laatste phase is het ‘in via’ tot zijn specifieke bestaans-phase: actu gebruikt woord. In al deze phasen dankt het zijn actualiteit als woord alleen aan z'n denk-moment; doch, behalve dat het als ervarings-moment ook de aanschouwelike ken-momenten omvat, omsluit het als handelings-eenheid geheel de synergetiese structuur en de articulatie-bewegingen mede. Het woord is gebruiks-teken, en dat kan het zijn, omdat het handelings-middel is ook; het woord is evenzeer handelings-eenheid en bepaalde menselike handelings-wijze. (vgl. blz. 360 hiervóór) Wanneer wij de bestaans-voorwaarden van het woord beschouwen, blijkt steeds meer, hoezeer het een eigensoortige structurering van geheel ons menselike wezen uitmaakt. We schreven in het begin van ons werk: ‘Dit teken bestaat alleen actu als ervarings-moment, niet als physiese vorm.’ (blz. 49) Wij weten nu welke precisering dit vage uitgangspunt heeft verkregen: de ervaring zelf is weer moment van het handelings-geheel. Wat er aan het woord als handelings-eenheid waarneembaar is, is volmaakt ondergeschikt aan het structurerende denken.... dat weer middel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
is om de situatie te beheersen! In de spraakhandeling is de articulatie dus weer 'n ondergeschikte handelings-wijze; en die articulatie is als taal-verschijnsel tenslotte alleen uit het denken verklaarbaar.Ga naar voetnoot105) Alleen ‘banaliteiten’, om met Delacroix te spreken (blz. 459), zijn dan ook spontaan, zonder onmiddellijke of vroeger verrichte reflexie, formuleerbaar; alleen datgene waarover niet na-gedacht hoeft te worden, is, als regel, zonder reflexie begrijpelik, vraagt geen ‘interpretatie’; alleen hier is 'n ‘impulsion initiale’ voldoende. De mening van Betz: ‘dass man durch philologischen Grammatikbetrieb nicht denken lernen kann,’Ga naar voetnoot106) berust op een totale miskenning van de aard van het ‘Grammatikbetrieb’. De cultuur van de geest vordert cultuur van de taal, en omgekeerd. En het ‘Grammatikbetrieb’ juist beoefend, is 'n denk-training bij uitstek; zijn wetten zijn de sleutels voor de interpretatie van het hoger beschaafde maatschappelike samen-denken, voorzover dat noodzakelik steunt op taalgebruik. Ja, voor taalgebruik, zoals Bühler dat ergens in zijn ‘Sprachtheorie’ geestig vergelijkt met het grijpen naar een schoen, als je geen hamer bij de hand hebt om een spijker in te slaan, voor dat nuttige, maar enigszins onbenullige taalgebruik, daarvoor is grammatica een overbodige luxe; díe ‘moedertaal’ leren we allemaal ‘zonder enig grammaties onderricht.’ Maar het is toch wel enigszins bedenkelik, ons moedertaal-onderwijs daarom van zijn grammatiese grondslag te beroven. We leven in 'n tijd, waarin stemmen zijn opgegaan om dat prakties te doen. Op grond van een, overigens maar matig scherp gestelde diagnose omtrent logicisme, heeft men niet zelden de patiënt ‘moedertaal-onderwijs’ op de eerste plaats trachten te helpen door hem het grammatiese skelet uit te snijden, en dan het resterende met een ‘psychologie’- of ‘levens’-serum voor sterven te behoeden. Wij citeren nog enkele teksten van Delacroix. ‘A un niveau supérieur la compréhension suppose l'analyse du discours. Elle est grammaticale | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
et logique.’Ga naar voetnoot107) Waar is het, dat het ‘automatisme’, waarvan Delacroix enige regels verder spreekt, die ‘analyse’ zeer vergemakkeliken kan. Maar, het is zeer onjuist, die analyse als 'n school-bezigheid op te vatten; zij voltrekt zich integendeel in het taal-gebruik zelf. Het begrijpen van een zin is construeren, is het leggen van betrekkingen, vaak in een heen-en-weer van interpretatie; een heen-en-weer zowel tussen de reeds geactueerde woorden, als ook tussen de vergelijkingspunten in de situatie, en de te bepalen woorden. Het begrijpen van de zin, is nooit alléén uit ‘automatisme’ verklaarbaar.Ga naar voetnoot108) Wat Delacroix op bladzijde 460 schrijft, is voor alle formuleren waar: ‘Ainsi le savoir verbal et grammatical, le savoir potentiel, la langue et l'esprit interviennent d'abord pour former le sens qui se construit au fur et à mesure.’Ga naar voetnoot109) Een taal-ervaring is 'n denk-ervaring. Men zou dit 'n ‘Leitmotiv’ van deze onderzoeking kunnen noemen. Maar, er is 'n tweede ‘Leitmotiv’. aan dit eerste gelijkwaardig: alle denken in taal is gebruiks-denken, is ondergeschikt aan het karakter dat de taal van haar begin af meedraagt: zij is middel. Als handelings-vervangende hulphandeling, wordt zij in den aanvang geponeerd; zij blijft dat in alle communicatie, ook in communicatie over de meest wetenschappelike onderwerpen. Alleen bij inwendig formuleren verliest zij haar handelings-aspect, om enkel het gebruiks-aspect, in engere zin, over te houden. Wie in taal alleen ‘denken’ ‘tout court’ ziet, is even eenzijdig, als de meest extreme behaviourist was, die alleen de waarneembare spreek-bewegingen als taal meende te mogen registreren. Taal omsluit ‘denken’; en er bestaat geen probleem: hoe wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
denken omgezet in iets dat niet-denken is, en ‘Taal’ zou zijn! Weisgerber heeft 'n boek geschreven, om te betogen dat de taal denk-vorm is. Toch bestaat er wel 'n probleem - en daarvoor had Weisgerber minder oog - dat we zó kunnen formuleren: hoe wordt de ene vorm van denken in de andere omgezet; hoe wordt het vrije denken taal, en hoe wordt uit taal vrij denken? Wij hebben over dit vraagstuk enkele malen uitvoeriger gesproken, doch het is een probleem dat - in zijn belangrijkst linguistiese aspect - in de zins-leer thuishoort. Een linguistiek die in het taalverschijnsel vrijwel alleen denken ziet, met 'n aanhangsel van aanschouwelik kennen, stelt zich prakties op het standpunt van de, in wetenschappelike beschouwing verzonken, volwassene; maar dan toch op het standpunt van 'n zelf-bewuste volwassene. Het extreemste behaviourisme stelde zich prakties op het standpunt van de allerjongste zuigeling. Wij hebben getracht ons te stellen op het standpunt van de levende mens, die weet dat hij leeft in 'n ‘Umwelt’, en die met dit laatste ook rekening houdt. Het wil me voorkomen dat dit het juiste standpunt is. Dan verliest het woord zijn magiese aantrekkelikheid, maar het wint zichzelf. Dat 'n Montessori-kind, dat eerst leert schrijven en dan lezen, geen ‘woorden’ schrijft, is interessant, omdat het de zoveelste bevestiging, is van het feit, dat reflecteren op eigen denk-handelingen een hogere graad van intelligentie veronderstelt, dan het kind in de eerste jaren vertoont; doch het bewijst volstrekt niet, dat het woord, in de ervaring van 'n nog veel jonger kind zelfs dan 'n vierjarige dreumes, nog geen ervarings-onderscheiding zou zijn. Het bewijst alleen maar, dat het veel gemakkeliker is waar te nemen, dan op eigen denk-acten te reflecteren,Ga naar voetnoot110) En, wie het kind leert luisteren naar de ‘klanken’ die het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
voortbrengt, leert dat kind waarnemen, niet: reflecteren op eigen denken. Dat is methodies ongetwijfeld juister dan de omgekeerde weg te bewandelen, en aan 'n dergelik kind nu ook de kennis van het ‘woord’ bij te willen brengen, die noodzakelik zou zijn om het woord isolerend te schrijven. Immers dát schrijven, veronderstelt tevens een bewust vergelijken van de afzonderlik te onderscheiden ‘klanken’ met het geheel. Woorden ‘leggen’, die als geheel worden aangeboden, is ongetwijfeld een juiste methode om aan het kind de kennis der onderscheiden ‘woorden’ volkomen connatureel bij te brengen. We hebben het verschil tussen het feit dat iets als ervarings-onderscheiding bestaat, en het feit dat die onderscheiding gekend wordt ook, nu zo vaak behandeld, dat we er verder het zwijgen toe doen. Het woord als ervarings-onderscheiding en het woord als werk-mogelikheid noemden we steeds een taal-moment en wij toonden aan waarom wij dat deden. Over zijn verhouding tot het taal-systeem, die in de voorafgaande paragrafen al voortdurend ter sprake kwam, tenslotte een laatste uiteenzetting. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het taal-systeem.Prof. Royen gaf in de ‘Mededelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen’ zijn rede: ‘Spraak en Taal’ uit.Ga naar voetnoot111) Het is een nederlandse interpretatie van het probleem langue: parole, dat de Saussure het eerst stelde. We lezen op blz. 17: ‘Wanneer ik eerlik wil zijn, dan moet ik bekennen, dat hoe meer ik nadenk over taal tegenover spraak, des te meer vragen bij mij op een antwoord gaan wachten.’Ga naar voetnoot112) Langeveld poneerde bij zijn promotie als stelling: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘De betekenis voor de taalwetenschap van het onderscheid tussen “taal” en “spraak” (ook wel “rede”) wordt door sommige geleerden, met name door Gardiner in The theory of speech and language (Oxfort 1932) overschat.’ In ‘Taal en Denken’ vinden we: ‘De taal is dan ook niet ten dele subjectieve aktiviteit ten dele objektief systeem, maar steeds beide tegelijk in niet te ontwarren eenheid, waarin deze tweespalt wel aan het licht gebracht kan worden, maar steeds als inhaerentie van wat één is. Dit is de basis der eenheid van de taal en van de taal-wetenschap.’ (blz. 72) Even verder vinden we: ‘Wat aan de zin de eenheid is, is noch meer noch minder oorspronkelik dan de eenheid van het woord. Evenmin is zij oorspronkeliker dan het vermogen van het woord verbindingen aan te gaan en eenheden van hoger complicatie en integratie te helpen vormen. Dit samenvoegen, dat de eenheid voorbereidt, is niet van andere oorsprong dan de eenheid des woords.’ Er is, volgens Langeveld geen mogelikheid ‘één gebied der taal als het gebied van de rede aan te wijzen.’ Langeveld heeft ongetwijfeld gelijk met zijn mening, dat er geen gebied van de taal is, dat alleen als het gebied van de ‘rede’ zou zijn aan te wijzen, maar er is wel iets in de ‘spraak’, in het taalgebruik, dat alleen aan dat taal-gebruik eigen is. Dat iets is het werkelikheid-stellend aspect, dat eigen is aan taal-gebruik. Het concrete, actu gestelde geheel is eenheid van taal-gebruik; dat geheel, als actu structurerend moment van een bepaald veld van gebruik, ‘hoort’ niet ‘tot’ de taal, doch het is daarop terugvoerbaar: het is geactueerde taal. ‘Tot’ de taal ‘horen’ dus wel alle in de actuele gebruiks-eenheid vervatte woorden, en alle bij de formulering determinerende groeperingsgewoonten, en alle mogelikheden voor melodiese kenmerking van het gebruiks-geheel. Alles derhalve wat er in de zin aan ‘Gestalt’- en ‘betekenis’-momenten is, en ook de structuur-princiepen van het zins-geheel, zijn tenslotte terugvoerbaar op het taal-systeem; het werkelikheid-stellend aspect is dat niet.Ga naar voetnoot113) Natuurlik, ook ‘zinnen’, be- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
paalde meerwoorden-gehelen die geïsoleerd werden, kunnen als formuleGa naar voetnoot114) moment uitmaken van het taal-systeem; maar actueren wij deze ‘formules’ in beschouwing en niet in gebruik, dan missen ook zij het werkelikheid-stellend aspect.Ga naar voetnoot115) Met betrekking tot het systeem, kunnen wij de gebruiks-eenheid dus definiëren als: de ervarings-eenheid der gebruikte taal-momenten, volgens de taal-systeem-gewoonten geformuleerd, met behulp van systeem-eenheden: de woorden, die in die gebruikseenheden als werkelikheid-stellend moment zijn geactueerd. ‘Het samenvoegen dat de eenheid voorbereidt’ is van een geheel andere orde dan het woord: de formulering zelf, al geschiedt zij volgens de systeem-gewoonten, is natuurlijk alleen aan de taal-ervaring eigen, niet aan het systeem. De concrete aanpassing van het geheel aan de situatie is een gebruiks-verschijnsel, maar het is niet verklaarbaar tenzij mede in functie van het co-determinerende systeem. De individuele eigenaardigheden van reactie op die situatie, vinden in het systeem als organies psychiese structuur van het betreffende individu hun verklaring. De communicatie lijdt onder deze eigenaardigheden gewoonlik geen geweld, omdat de momenten van het individuele systeem, in zover zij voor die communicatie relevant zijn, alleen in samen-handelen, of met het oog op samen-handelen, kunnen worden gemaakt; de rest heeft in communicatie geen taal-functie, en gaat, als het door 'n spreker toch gebruikt wordt en de hoorder maakt 't niet mee, voor de taal als sociaal gebonden systeem verloren. De Saussure heeft van den aanvang aan de beschouwingen een bepaalde wending gegeven, waarvan de linguistiek nog steeds niet is teruggekeerd. Het is de verdienste van Doroszewski daarop te hebben gewezen:Ga naar voetnoot116) de taal als systeem waarvan de linguistiek heeft uit te gaan, is het taalsysteem, zoals dat in het individu bestaat. De ‘taal’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bestaat óók als bezit der gemeenschap, en is als zodanig evenzeer de realiteit als b.v. de mensheid (ondanks de ‘abstrakte’ term!) een realiteit is;Ga naar voetnoot117) maar die ‘taal’ is van een andere orde dan het taal-systeem, dat het taal-gebruik van elk afzonderlik individu bepaalt.Ga naar voetnoot118) Dít systeem is de individuele organies-psychiese structuur die, als geheel van gebruiks-mogelikheden, deel uitmaakt van het menselik wezen. Ook dít systeem is ‘sociaal’, sociaal op verschillende wijzen; doch, het bestaat alleen in de individuen. De oorspronkelike onklaarheid die hieromtrent bij de Saussure bestaat, heeft aan de ontwikkeling van het taal-begrip geen goed gedaan.Ga naar voetnoot119) Wij zullen niet de ontwikkeling van het begripspaar: taal: taal-gebruik, bij de verschillende schrijvers nagaan, doch, onze eigen opvatting ontwikkelend, enkele belangrijke aspecten waarin wij van velen afwijken, aangeven. We hebben volstrekt niet de pretentie volledig te zijn: het taal-systeem vraagt een eigen studie. We behandelen kort de problemen: is het taal-systeem ‘abstract’, en: hoe is de verhouding taal-systeem: taalgebruik. Het is daarna mogelik in enkele woorden de verhouding taal-systeem: woord, samen te vatten. Gardiner spreekt van: ‘the science which we call language’ (blz. 63); | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
anderen, spreken van een ‘geheugen-fonds’. Het is dan nog maar één stap, om het systeem als een abstractie te beschouwen;Ga naar voetnoot120) en: het systeem is geen abstractie. De beschouwing van het systeem als abstractie brengt volstrekt niet mee, dat men het systeem als een onwerkelikheid verwerpt, maar men beschouwt het dan enkel als een normatief weten, als een begrippen-systeem. Welnu het taal-systeem is geen ‘weten’ in strikte zin, geen ‘scientia’, geen begrippen-systeem: de taal-wetenschap is 'n begrippen-systeem; het taal-systeem daarentegen is een ‘ars’. De begrippen die van dat systeem deel uitmaken zijn opgenomen in een handelings-geheel waarin zij ‘prakties’ functioneren.Ga naar voetnoot121) Het systeem ‘is’ geen denk-inhoud, maar het systeem is een organies-psychies geheel van werkmogelikheden, dat ook denk-inhouden ‘heeft’. Die ‘denk-inhouden’ vormen, wat Langeveld noemt: ‘het begrippen-systeem der qrammatika’ (blz. 39) doch dit begrippen-systeem is van het taal-systeem maar één moment. Het ‘grammatiese begrippensysteem’ kan zowel bij de woord-making als bij de formulering normatief zijn, maar het functioneert alleen als moment van een ervarings-geheel, dat wij ‘handelend denken’ hebben genoemd; het systeem omvat ook alle woord-eenheden, alle ‘formules’, en alle handelings- en denk-gewoonten, en geheel de synergetiese structuur.Ga naar voetnoot122) Met behulp van dat geheel, dat systeem, stelt het taal-gebruikend ik zijn gebruiks-eenheden. - Het beschouwen van de taal als ‘science’, of als 'n ‘stock of knowledge’ (Gustaf Stern blz. 18), als een systematies geordend geheugen-fonds, maakt de conclusie voor de hand liggend, dat het systeem ‘abstract’ zou zijn, uit ‘begrippen’ zou bestaan. Het systeem echter bestaat niet uit begrippen, maar: van het systeem maken normatieve begrippen deel uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Saussure gaf tot de beschouwing van het systeem als ‘abstract’, zelf aanleiding, doordat hij de verhouding tussen de taal als individueel systeem en als systeem der gemeenschap, niet tot helderheid bracht, en schreef: ‘La langue n'est pas une fonction du sujet parlant, elle est le produit que l'individu enregistre passivement; elle ne suppose jamais de préméditation, et la réflexion n'y intervient que pour l'activité de classement dont il sera question p. 170 sv.’ (blz. 30) Het individu registreert helemaal niet passief, maar maakt zijn eigen taal als lid der gemeenschap. De Saussure verwaarloosde het genetiese moment van alle taalgebeuren. Een tweede gevolg van dit tekort, is de onklaarheid omtrent de verhouding taal-systeem: taal-gebruik. De Saussure meent: ‘Sans doute, ces deux objets sont étroitement liés et se supposent l'un l'autre: la langue est nécessaire pour que la parole soit intelligible et produise tous ses effets; mais celle-ci est nécessaire pour que la langue s'établisse; historiquement, le fait de parole précède toujours.’ (blz. 37) Vrij algemeen is de Saussure's opvatting zo geïnterpreteerd als Gardiner deed: ‘There is no need for lengthier insistence on the universally recognized truth that language is, and can only be, the outcome of countless single examples of speech.’ (blz. 112) Men beschouwt het taalgebruik als ‘the sole generator of language’. (blz. 110) Reeds in ons derde hoofdstuk hebben wij in verschillende paragrafen uitvoerig aangetoond, hoe het woord oorspronkelik moet worden gevormd in 'n ervarings-geheel waarvan geen taal-momenten deel uitmaken, om de eenvoudige reden dat het kind nog taal moet ‘leren’.Ga naar voetnoot123) De Saussure's leerling Sechehaye heeft dan ook 'n andere oplossing van de Saussure's probleem beproefd, en hij schrijft: ‘pour Ferdinand de Saussure la langue existe pour la parole, mais elle naît aussi de la parole; elle en émane et elle la rend possible, et rien ne nous force à mettre l'une devant l'autre ou au-dessus de l'autre. C'est un complexe que seule l'abstraction analyse. Pour nous, au contraire, dans cette abstraction même nous appercevons un principe de subordination et de classement et nous mettons la parole, sous sa forme prégrammaticale, avant la langue.’ (blz. 219) Doch, dit is geen volledige oplossing van het probleem, omdat staan blijft, dat geen enkel taal-moment gebruikt kan worden, dat wil zeggen ‘spraak’-moment kon zijn, als we het niet te voren voor gebruik prepareerden. Er ontbrak aan de linguistiek, zoals wij reeds meermalen opmerkten, een volledige analyse van het taal-gebruik, en zijn onderscheiding van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwing. Alle taal-momenten echter, moeten actu zijn, voordat zij in de gebruiks-eenheid - die pas het gebruiks-moment zelf uitmaakt - als moment kunnen worden gesteld. Welnu, de gebruiks-eenheid wordt gesteld als synthese van het geformuleerde; tijdens de formulering is elk individu taal-‘beschouwer’; taal-beschouwer, niet met een theoretiese, met een wetenschappelike instelling, maar, taal-beschouwer met de praktiese bedoeling om tot het stellen der eenheid te komen. En inderdaad, tijdens die formulering worden de meeste taal-momenten gemaakt. De tijd dat de mens met vragen zijn systeem afbouwt, ligt in zijn vroege jeugd. Wanneer Gardiner zegt dat taal is ‘the outcome of countless single examples of speech’, dan kunnen wij dát aanvaarden, met alle nadruk op ‘examples’; maar wij moeten de sententie, dat het gebruik, dat ‘speech’, ‘the sole generator of language’ zou zijn, verwerpen; tenzij men alleen er mee zou bedoelen - wat evident niet het geval is - dat het gebruik der gemeenschap de noodzakelike voorwaarde is voor de taal-making van het individu. Spreken en schrijven is formuleren; maar spreken en schrijven is nog iets meer: spreken en schrijven is ook synthetiseren tot gebruiks-eenheid, en pas in deze synthese bestaat de ‘spraak’ in eigenlike zin. Het individu dat formuleert, stelt een handeling die wezens-noodzakelik aan de tijd gebonden is; het individu dat ‘begrijpt’, vat op hetzelfde moment het in de tijd gescheidene tot een eenheid samen. Dat is de zin der ‘präsentielle Gleichwertigkeit’, van het aanschouwelike-onaanschouwelike ken-geheel met zijn delen. Alles wat in het gebruiks-geheel moment is, is taal-moment en tegelijkertijd ‘spraak’-moment; het actuele geheel zelf echter, is geen moment van het taal-systeem; het is gebruiks-eenheid, en als zodanig bestaat het.Ga naar voetnoot124) En nu tenslotte: wij hebben bewezen, dat het systeem gebouwd wordt vanuit en rondom het woord: het woord is van dat systeem de blijvende grondslag. De groep evenmin als het phoneem, het schema evenmin als de morphologiese structuur van het woord zelf, zijn, zonder de woordeenheid als grondslag voor alle systeem-vorming en taal-gebruik te erkennen, onverklaarbaar. Sedert een dertigtal jaren heeft de linguistiek aan de grammatica de grote ondienst bewezen, dit feit te ontkennen of te betwijfelen. De grammatica kan de verschijnselen die zij beschrijft alleen verantwoorden, als zij het woord als centrerend moment neemt; | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
als centrerend moment, en niet als méér. De structuren die zij bestudeert zijn nog van andere aard ook. Het woord-begrip alleen, zal evenmin een ‘Sezam open U’ zijn, als dat bet zins-begrip geweest is. Maar wel bezit de grammatica in het woord een sleutel bij de ontcijfering van problemen, die tot nog toe geen verklaring toelieten: met het woordbegrip wordt de woord-groep toegankelik, en met de woordgroep de praedicatieve voeging van de zin. - Met recht meent de schrijver te mogen eindigen met een kleine variatie op de titel, die van zijn werk het begin uitmaakt: het woord is grondslag van taal en taal-gebruik. |
|