Het woord. Een studie omtrent de grondslag van taal en taalgebruik
(1967)–Anton Reichling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |||||||||||
Samenstelling van het hoofdstuk.In dit hoofdstuk volbrengen wij de taak die ons, wat betreft de verantwoording der betekenis, nog rest: wij confrontreren de betekenis-eenheid met de betekenis-onderscheidingen, we vergelijken de begrippen identiteit en veranderlikheid. In de eerste paragraaf: ‘De onderscheidingen disjunctief relevant’ ontwikkelen we, als aanloop, het begrip der disjuncte relevantheid der betekenis-onderscheidingen: de betekenis-onderscheidingen van eenzelfde betekenis-eenheid kunnen in verschillende gebruiksgevallen wisselen, omdat zij, ten opzichte van de eenheid, ieder afzonderlik geen noodzakelik gebruiks-aspect uitmaken. ‘Betekenis en betekenis-eenheid’ geeft 'n verklaring van het feit, dat niet overeenkomst of verschil van onderscheidingen in 'n bepaald gebruiksgeval, een kenmerk is van betekenis-identiteit, doch dat deze identiteit opnieuw haar verklaring blijkt te moeten vinden in de eenheid. In ‘Gebruikswijzen’ noteren we alleen enkele gevallen van gebruik, die we wat verder analyseren. Deze analyse brengt ons in de paragraaf ‘Conjuncte en disjuncte toepassing’ tot het begrip van die toepassings-wijzen, als gebruiksvormen van de betekenis-eenheid: de geactueerde onderscheidingen kunnen verenigd, conjunct, worden toegepast, zij kunnen ook worden gebruikt zó, dat slechts de een of de ander van de geactueerde meerdere onderscheidingen toegepast wordt; dit is disjuncte toepassing. Tenslotte is er een gebruiks-wijze, waarbij de betekenis enkel fungeert, waarbij geen enkele onderscheiding wordt toegepast. Vervolgens onderzoeken we dan nog eens de verhouding tussen de betekenis-eenheden en de zaken. Uit het tot nog toe behandelde blijkt, dat het denken, in taal-gebruik, een aanmerkelik grotere rol speelt, dan het, sedert de verwerping van de logicistiese taalkunde, wel geoorloofd was, te durven veronderstellen. Dat een theorie die hiermee rekening houdt, geen terugval in dat oude logicisme betekent, behandelen we in ‘Vergelijking of redenering’. We gingen tot nog toe uit van eenvoudige en duidelike gevallen. Voor wij verder gaan, verkennen we in de paragraaf ‘Identiteit en anderszijn’, het terrein. De uitdrukking ‘hetzelfde woord’, waarvan we ons | |||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||
voortdurend bedienden, veronderstelt identiteit van de verschillende gebruiksgevallen van eenzelfde woord. In ‘Identiteit en synchronie’ beginnen we met uiteen te zetten, hoe wij het verstaan, als we zeggen, dat onze beschouwing ‘synchronies’ is. Het feit der synchronie van de taalverschijnselen maakt het ineen-denken van verschillende woorden, als secundaire symbolisatie-act, begrijpelik; woord-identiteit betekent: synchroniese taal-eenheid, niet begrips-eenheid over taal-verschijnselen, en nog veel minder associatief verband. Niet alle homoniemen, en a fortiori niet alle woorden, kunnen geïdentificeerd worden; daartegen verzet zich blijkbaar ook de wijze van symboliseren. Dit behandelen we in ‘Identiteit en soort’. We zijn ondertussen bezig met ons eenheids-begrip te toetsen aan de verschijnselen der homonimie, en te onderzoeken of het ook op deze verschijnselen past. In ‘Identiteitscriterium’ zoeken wij een linguisties criterium, om het ervarings-gegeven der identiteit of niet-identiteit van homophonen te verantwoorden. Ondertussen hebben ons de voorafgaande paragrafen wel overduidelik doen zien, welk een grote betekenis-veranderlikheid eenzelfde woord in zijn verschillende gebruiksgevallen vertoont. Beantwoordt er wel iets aan het traditionele ‘kern’-begrip? In ‘Kern en structuur-princiep’, zetten wij uiteen, dat, wat men gewoonlik betekenis-kern noemde, en als 'n constant betekenis-moment beschouwde in de vele gebruiks-gevallen van het woord, geen, in verschillend gebruik, constant terugkerend moment is, doch wel een structuur-princiep der betekenis-eenheid: een moment van waaruit nieuwe betekenis-onderscheidingen worden geïntegreerd en in een bepaalde richting uitgebouwd. Zo kan één woord meerdere kernen hebben. Deze notie ‘structuurprinciep’ voert ons over naar een beschouwing van het begrip ‘Bedeutungsfeld’, zoals dit in recente publicaties wordt ontwikkeld. We tonen aan, dat een begrip ‘Bedeutungsfeld’ wel degelik zin heeft, doch dat het niettemin gecompleteerd dient te worden met de notie der betekenis-eenheid. Opnieuw gaan we een stap verder: we maakten het ons tot nog toe enigszins gemakkelik, doordat wij de ‘betekenis-samenstelling’, die het flecterende woord schijnt te vertonen, onbesproken lieten. Hierover handelen we nu in de volgende paragrafen. In ‘Hebben affixen en uitgangen “betekenis”’, tonen we allereerst aan, dat we bij affixen en uitgangen in ieder geval niet in dezelfde zin van ‘betekenis’ zullen kunnen spreken, waarin we van het woord zeggen, dat het ‘betekenis’ heeft. Deze onschuldige opmerking bergt wel iets meer, dan zij op het eerste gezicht zou kunnen schijnen te bevatten. Zij bergt de waarheid, dat alleen het woord in stricte zin betekenis heeft, en dat alle ‘Darstellungs’-momenten die we in dat geheel nog zouden kunnen aanwijzen, | |||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||
dat ‘Darstellungs’-, dat ‘betekenis’-karakter, aan het geheel ontlenen. In overeenstemming met de eenheid van het woord, is ook de betekenis alleen een moment van die eenheid, geen moment, dat, tenzij via die eenheid, eigen kan zijn aan de delen. Sapirs onderzoekingen in ‘De analyse van het woord’, openbaren ons, ondanks de veelheid der woord-momenten, het éénheids-karakter steeds meer onmiskenbaar als hét woord-signerende aspect. Het is dan ook onmogelik, deze eenheden te breken, zonder dat de betekenis te loor gaat. En nu ook wordt het begrijpelik, waarom wij in het vorige hoofdstuk weigerden, het begrip van woorden met onzelfstandige betekenis te aanvaarden: woorden kunnen wel onzelfstandig noemen, zij kunnen niet onzelfstandig symboliseren. Onzelfstandig symboliseren, doen de affixen en uitgangen. Dit behandelen we in ‘Onzelfstandige betekenis’, en we trachten daarin ook te verduideliken, hoe men zich dit verschijnsel heeft te denken. ‘Potentialiteit en actualiteit’: opdat het woord gebruikt kan worden, moet het een potentialiteit zijn van ons menselike wezen, wel iets werkeliks, niet iets actueels. In dit begrip vervluchtigen alle moeilikheden tegen het woord, in welke zijner bestaans-phasen ook: het woord als taal-moment is geen ‘abstractie’. We sluiten het hoofdstuk met 'n zeer korte samenvatting van ons woord-begrip. | |||||||||||
De onderscheidingen disjunctief relevant.Het woord is een constant ervarings-moment. Of nu 'n bioloog of 'n boeren-knecht 't woord koe gebruikt, het is hetzelfde woord dat zij beiden toepassen. Ik bedoel natuurlik niet, dat het woord als ervarings-moment van de bioloog, identiek is met 't woord als ervarings-moment van de boer, maar ik bedoel wél, dat de twee ervarings-momenten met recht dezelfde genoemd worden, in zover zij inderdaad een gelijkelik bruikbaar gebruiks-teken uitmaken. En wanneer 'n bioloog, op 'n gegeven moment, zijn woord koe nu eens niet ‘biologies’ gebruikt, maar enkel ‘boers’, dan, en dat bedoel ik ook nog: dan zijn de twee onderscheiden gebruiks-gevallen, actueringen van een identieke eenheid. De vraag is: hoe laat zich dat verklaren. Immers, het is best mogelik, dat 'n zelfde woord in het ene geval met 'n totaal ‘andere betekenis’ gebruikt wordt, dan in het andere geval. Te zeggen, dat de ‘Gestalt’ hier de uitkomst biedt, gaat niet aan: twee woorden kunnen best in Gestalt overeenkomen en toch geheel verschillende woorden zijn: de leer die tegen 'n kast gezet kan worden, is heel wat anders dan de leer, die hier wordt voorgedragen; en de kan waarin we water halen, is niet ineen te denken met de 1e of 3e pers. enkelv. van het werkwoord kunnen in de teg. tijd-vorm. En als we nu ook al onze toevlucht zouden willen nemen tot de situatie, om het begrijpelik te maken dat ‘Jansen | |||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||
z'n leer is niet in orde’, volstrekt niet betekent, dat hij vellen van mindere kwaliteit laat looien, of dat hij de sporten wel eens mocht laten nakijken; maar wel, dat hij er met z'n theorieën over de woordsoorten naast is, - dan zullen we toch moeilik kunnen ontkennen, dat leer, afgezien van de ogenblikkelike gebruiks-situatie: theorie moet kunnen ‘betekenen’, anders betekende het dat nu ook niet. Met ons te beroepen op de situatie, verschuiven we de moeilikheid 'n beetje, meer niet. De Gestalt l-ee-r derhalve, maakt evenmin de drie woorden leer gelijk, als de Gestalt k-oe, het ene woord koe constant zou houden. En nu beweren we bovendien, dat, wat men gewoonlik onder de ‘betekenis’ verstaat, in twee gebruiksgevallen van eenzelfde woord, geheel en al kan verschillen. We wachten met het verder uiteenzetten van dit uiterste geval nog 'n ogenblik. Het is voldoende te constateren, dat de woorden, hoe we het nu ook trachten te wenden of te draaien, veel nog hebben van ‘een soort van weekdieren, die .... op een hinderlike wijze aan mimicry lijden.’Ga naar voetnoot1) En toch staat daar tegenover het feit, dat het woord koe bruikbaar is én voor 't jongste kind dat begint te spreken, en voor de meest zaak-kundige en bejaarde zoöloog; en niet alleen voor ieder van hen afzonderlik in een gesprek met hun gelijken, maar ook voor de, juist aan praten toe zijnde, baby en bedaagde geleerde, om met dat woord koe samen een babbeltje te houden. Dit is alleen mogelik, doordat het woord koe in z'n vele verschijningsvormen, niettemin een constante eenheid uitmaakt. Zoals we zagen, veronderstelt Gustaf Stern op blz. 40 (vgl. blz. 248 hiervóór) dat de twee mensen, de baby en de geleerde, hetzelfde woord gebruiken, omdat zij aan dezelfde zaak refereren. Maar de vraag is juist: hoe is 't in hemelsnaam mogelik met twee zo verschillende woorden aan dezelfde zaak te refereren. Men moet zich omtrent dit probleem niet laten bedriegen, door telkens een waarnemings-situatie te veronderstellen, waarin onder de ogen van de baby en de geleerde heer een koe graast; dan kunnen zij ook over de koe ‘converseren’, zonder het woord koe, ook maar één | |||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||
keer te gebruiken: het taal-verschijnsel, dat verklaring vraagt is: hoe kunnen ze, buiten elke koe-waarneming om, over 'n koe praten, met 'n woord koe, dat voor de baby zo iets kan betekenen van ‘boe-maker’ b.v., en voor de zoöloog ‘een zoogdier met 'n bepaalde tand-formule’? Omdat de beide gebruiks-vormen een verschillend interpretatie-niveauGa naar voetnoot2) uitmaken van eenzelfde betekenis-eenheid. En waarom is het mogelik eenzelfde eenheid op verschillend interpretatie-niveau te gebruiken? Omdat de betekenis-onderscheidingen, evenals de phonemen der Gestalt, alleen disjunctief relevant zijn voor het bestaan der eenheid. Baby en zoöloog begrijpen elkaar, zolang de zoöloog maar niet zijn onderscheidingen veronderstelt in de betekenis-eenheid van z'n jeugdige gespreks-partner. Spreken is coöperatie, en die samen-handeling veronderstelt een juiste interpretatie van elkanders handelingsmogelikheden. Spreken veronderstelt een wederzijdse ‘instelling’ van spreker en hoorder, een zich richten volgens de situatie. Het is mogelik, dat zij, al converserend, de zaak onder geheel verschillend opzicht beschouwen, zonder dat misverstand hoeft te volgen, omdat bij beiden weliswaar een geheel verschillende onderscheiding, of geheel verschillende onderscheidingen relevant kunnen zijn, doch alleen als momenten van een constante eenheid. Een instrument-maker, die in een techniese uiteenzetting van de constructie van 'n rotatie-kompas, de aard van de gebruikte metaal-onderdelen bespreekt, kan het woord kompas in een totaal andere ‘betekenis’, d.w.z. met totaal andere relevante momenten gebruiken, dan 'n padvinder in 'n verslag van een tocht. Bij de instrument-maker kan het doel van het instrument bij z'n gebruik van de term kompas momenteel geheel buiten z'n gedachten liggen, terwijl de padvinder z'n term (magneties) kompas gebruikt voor 't ding, dat hem goed in de richting hield. Beiden ‘gebruiken’ hetzelfde woord, omdat de betekenis-eenheid, en daarmee de toepasselikheid op zaken waarover wij 't hebben, bewaard kon blijven. Op deze eenheids-constantheid berust de mogelikheid van communicatief taal-gebruik; zonder deze constantheid, enkel op grond van associatie, zou communicatie een gelukkig toeval zijn. Wellanders ‘gemeinte’ en ‘erfasste Bedeutung’, de ‘bedoelde’ betekenis van de spreker, en de ‘begrepen’ betekenis van de hoorder, slaat op de mogelikheid van variatie in de relevante momenten van de betekenis-eenheid. Zonder constante eenheid is systematiese beinvloeding van wederzijds begrijpen uitgesloten. | |||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||
Wanneer de instrumentmaker en de padvinder samen over 't kompas gaan converseren, begrijpen ze elkander volkomen, zolang zij beiden in de doel-situatie blijven. Wordt de conversatie technies, dan zal de instrumentmaker verplicht zijn z'n jonge klant uit te leggen, wat kompas alzo meer ‘betekenen’ kan. Te zeggen, dat spreker en hoorder eenzelfde woord gebruiken, impliceert dat zij eenzelfde betekenis-eenheid actueren, wier onderscheidingen nochtans alleen disjunctief relevant zijn in die eenheid. Het woord is constant in zover de betekenis als eenheid in verschillend gebruik met zichzelf identiek blijft, en zó zich onderscheidt van elke andere betekenis-eenheid. En, deze betekenis-eenheid wortelt in de denk-handelings-eenheid, in de referent. | |||||||||||
‘Betekenis’ en ‘Betekenis-eenheid’.Het is vrij gemakkelik in te zien, dat woord-verschil referents-verschil betekent. Boot en schip zijn niet hetzelfde woord, omdat de denk-handelings-eenheid in beide gevallen aan een ander aanschouwelik-onaanschouwelik geheel zijn wezen geeft. Doch, dit wil volstrekt niet zeggen, dat in elk gebruiks-geval boot en schip nu ook iets anders moeten betekenen en noemen, al hebben zij wel een geheel andere betekenis: het is mogelik dat in hun verschillende betekenis-eenheid, gelijke onderscheidingen worden geactueerd, zonder dat dit iets aan hun ander-woord-zijn afdoet. We zitten met een terminologiese moeilikheid: het spraakgebruik laat betekenen en betekenis-zijn vaak samenvallen: symboliseren impliceert altijd de mogelikheid van onderscheidingen vertonen. Nu vertonen betekenis-eenheden die verschillen, soms gelijke onderscheidingen, terwijl een identieke betekenis-eenheid, in verschillend gebruik, verschillende betekenis-onderscheidingen kan vertonen.Ga naar voetnoot3) Zeggen we in het eerste geval, dat de twee woorden dezelfde betekenis hebben, dan zijn we evenmin geheel correct, als wanneer we in het tweede geval zeggen, dat zij een verschillende betekenis vertonen; in beide gevallen nl. abstraheren we in die spreekwijze van de eenheid. We zullen, wanneer de context plaats voor twijfel zou laten, dit verschil uitdrukkelik aangeven. Wandelen we in Amsterdam met 'n kennis langs de Handelskade, dan kunnen we in de omstandigheid komen te zeggen: ‘Kijk, daar vertrekt 'n boot van de Nederland’. En als we nu eens, in plaats van de vorige zin hadden laten horen: ‘Kijk, daar vertrekt 'n schip van de Nederland’, dan kunnen we er achteraf wel over gaan philosopheren, of we niet met schip te zeggen eigenlik iets anders zouden hebben bedoeld, en of schip | |||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||
niet eigenlik wat anders zou gesymboliseerd hebben, dan het woord boot, dat we nu gebruikten; maar, of we met dat onderzoek veel succes zullen hebben, waag ik te betwijfelen. We zullen op z'n hoogst ontdekken, dat 't woord boot wat ‘vertrouweliker’ aandoet dan schip; dat we het woord boot ‘gebruikt’ hebben, omdat we die schuiten toch eigenlik allemaal bij naam kennen. Maar, tot welke ‘onderscheiding’ van de betekenis die ‘vertrouwelikheid’ zou moeten teruggevoerd worden, zal lastig zijn aan te wijzen. Het woord boot is opgenomen in een bepaald handelings-complex, het is, zoals we vroeger bij de spreekhandeling reeds zagen, lid van een handelings-geheel in een bepaalde situatie, en als zodanig wordt het ook associatief gebonden aan andere ervaringsmomenten. Deze gebondenheid verantwoordt het gevoel van ‘vertrouwelikheid’. Doch dat, afgezien van het Gestalt-verschil, de betekenis van boot en schip in 'n bepaald geval samenvallen, maakt hun betekenis-eenheid nog niet identiek. Het verschil blijkt uit het verschil in gebruiks-mogelikheden van schip en boot. We kunnen wel met de boot van half twaalf uit de Hoek naar Harwich vertrekken, maar niet met het schip, omdat boot in zijn betekenis-eenheid de onderscheiding omsluit van 'n vaartuig, dat 'n bepaalde dienst onderhoudt. Zo vaart voor 'n Nijmegenaar de Nijmeegse boot naar Rotterdam, en niet het Nijmeegse schip; zo vertrekt de boot uit Enkhuizen naar Stavoren. Onder de betekenis-onderscheidingen van boot, dat wij daar straks met gelijke onderscheidingen als schip gebruikten, komt voor, zo iets van: 'n bepaalde dienst onderhoudend, 'n relevantie, die volstrekt niet in alle gebruik hoeft geactueerd te worden.Ga naar voetnoot4) En nu de voor ons belangrijke conclusie: te zeggen, dat spreker en hoorder eenzelfde woord gebruiken, betekent niet, dat zij beiden in hun woord dezelfde betekenis-onderscheidingen actueren, doch het betekent enkel, dat zij beiden eenzelfde betekenis-eenheid actueren, waarvan de actuele relevanties eventueel volkomen van elkaar kunnen verschillen. De instrumentmaker kan in zijn woord kompas de materiële samenstelling daarvan denken en de padvinder het gebruiksdoel van het voorwerp - het kompas dat de instrumentmaker bedoelt, kan eventueel in vorm volmaakt verschillen van het kompas, dat de padvinder zich bij z'n vraag misschien nog voorstelde ook - zonder dat de verkoper bang behoeft te zijn, dat hij naar 'n bril zal grijpen, of de koper, dat hij een scheermes mee naar huis zal krijgen; en die vrees is ongegrond, niet omdat er 'n categorie van zaken ‘kompas’ bestaat - al bestaat | |||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||
die ongetwijfeld - maar omdat de taal-gebruikers een woord kompas bezitten, dat, vanwege z'n betekenis-eenheid, communicatie omtrent die zakelike eenheden, mogelik maakt. Niet het bestaan van bepaalde categorieën van zaken als eenheid, bepaalt de mogelikheden van gebruik, doch de mogelikheden van gebruik worden bepaald door het bestaan van bepaalde betekenis-eenheden. De zaken: eierdop, en: op eierdop-wijze gevormde dameshoed, vormen geen zakelike categoriale eenheid, en toch begrijpen ze elkaar, wanneer een ontevreden echtgenoot z'n vrouw toevoegt: ‘Wat heb je daar voor 'n eierdop op je hoofd staan!’ Het woord eierdop blijft in dit gebruik identiek met het woord eierdop, zoals dat gebruikt wordt voor 't bepaalde servies-stuk, omdat de betekenis ‘eierdop’, als eigensoortige categoriale eenheid, in beide gevallen bewaard blijft. 'n Eierdop en 'n kompas zijn waarneembaar; er is weinig intelligentie voor nodig, om deze zaken te kennen. Is de zaak, waarop 'n woord in 'n bepaald geval wordt toegepast, niet waarneembaar, dan is het interpretatie-niveau in vele gevallen niet hoger dan in ons kompas-geval: ze weten waarover ze 't hebben, omdat er nog iets van hetgeen ze als betekenis actueren - ook al actueren beide gebruikers heel iets anders - toepasselik is op de zaak in kwestie. Zo spreekt ‘men’ over ‘liefde’, over ‘kapitalisme’, over ‘vrijheid’, over ‘gevoel’, over ‘fascisme’, en vele zaken meer. De constantheid van het woord, ondanks al z'n betekenis-variaties en interpretatie-niveau's is begrijpelik, omdat de onderscheidingen slechts disjunctief relevant zijn, in een betekenis-eenheid. Men heeft op vele, aan elke taalkundige bekende, wijzen, voor de verschillende betekenis-verschijnselen - de veranderlikheid en het blijvende - een verklaring gezocht. Men heeft aspecten aangewezen, die inderdaad bestaan. Pauls ‘usuelle’ en ‘okkasionelle Bedeutung’ is het klassieke voorbeeld van onderscheiding, Overdieps distinctie tussen ‘feitelike’, ‘gewone’ en ‘etymologische betekenis’,Ga naar voetnoot5) is 'n modern nederlandse. Al deze onderscheidingen zijn meestal niet onjuist, ze geven echter geen inzicht in de structuur zelf van het taal-verschijnsel woord en zijn geheel eigensoortige onaanschouwelike moment: de betekenis. | |||||||||||
Gebruikswijzen.Een paraplu is 'n bekend voorwerp. Niemand twijfelt er aan, of 't is 'n ding om ons tegen de regen te beschermen. Toch maken we mee, dat 'n paraplu gebruikt wordt om er 'n verdiende klap mee uit te delen. Dat is 'n nuttig gebruik van 'n paraplu, maar geen | |||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||
paraplu-fabrikant maakt er de paraplu's voor; en, 't is alleen mogelik de paraplu op de bovenvermelde wijze te gebruiken, omdat 't ding gemaakt is zoals 't is. Het woord is 'n dergelik soort paraplu. Ofschoon gemaakt als dít instrument, blijkt het op velerlei wijze bruikbaar. Gericht op 'n bepaalde te gebruiken zaak, voltrekt de woordmaker aan de ervarings-momenten die bij dat gebruik betrokken zijn, de symbolisatie-act. Zo komt b.v. het woord pap, en onverschillig welk ander woord, in 't aanzijn. Het woord is nu bruikbaar voor en toepasselik op bepaalde zaken, die in dat woord gesymboliseerd zijn, d.w.z. die we in de onaanschouwelike denk-eenheid, die we de betekenis genoemd hebben, tegenover ons kunnen stellen: Pap is bruikbaar voor pap. We veronderstellen nu b.v. dat de betekenis van dat jonge woord is: een zeker dik-vloeiend en eetbaar iets. Het woord pap is nu toepasselik op elke waargenomen, voorgestelde of gedachte pap, zolang die pap nog als pap gekend wordt. De pap kan allerlei kleur- en smaak-veranderingen ondergaan; geen nood, pap is er op toepasselik. Is het nodig, dat de jeugdige wereld-burger, die met z'n lepel op tafel slaat en Pap! kraait, daarbij de dik-vloeiendheid als onderscheiding (als hij die überhaupt zou hebben onderscheiden) actueert? Volstrekt niet. Maar de onderscheidingen díe hij actueert, zijn verenigd op de pap toepasselik. Ondertussen krijgt de jongeman te doen met stroop. Hij ziet de bruine substantie van 'n lepel dalen, en vraagt om 'n beetje van die pap. Hij vergist zich volstrekt niet, hij gebruikt ook geen geniale metaphoor en hij is helemaal niet ‘leuk’; hij gebruikt alleen maar z'n woord pap op 'n wijze waarop volwassenen dat nu eenmaal niet gebruiken.Ga naar voetnoot6) Hij staat voor 'n moment van willekeur in de samenleving. 't Ligt niet aan zíjn woord pap, dat hij ongelijk heeft, maar híj heeft ongelijk omdat de volwassenen nu eenmaal voor sommige vormen van eetbare dikvloeiendheid een ander woord gemaakt hebben: stroop. Waarom spreekt moeder niet van bruine pap of blinkende pap? Ligt dat aan 't feit dat stroop stroop is? We wensen het niet te geloven. In ieder geval: moeder leert onze jonge man, dat deze bruine eetbare dikvloeiendheid stroop heet, en de zaak is weer in orde. Jantje is groter geworden. Hij staat bij de behanger; hij buigt over de stijfselemmer. ‘Pas op jongeheer, je valt met je neus in de pap.’ Jantje protesteert; dat is geen pap. Toen hij er straks z'n vinger in wou steken, mocht 't niet, omdat 't vies was. Jantje is 'n beetje 't slachtoffer van de zaken. Maar, Jantje is 'n verstandige jongen, en hij berust gauw: | |||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||
ja 't is ook pap, 't klontert net als de maizena-pap soms doet, als 't meisje 'm niet genoeg geroerd heeft. Jantje heeft de behangers-pap gesubsumeerd onder pap als ‘dik-vloeiendheid waarmee je plakt.’ Jantje, als sociaal wezen, werkte met ijver aan z'n woord pap. - Als 't zomer is, logeert hij tussen de bietenvelden van West-brabant. 't Is 'n natte zomer, en als hij, na 'n dag van stortregen, 's avonds met z'n oom 'n eindje zal omlopen, zegt hij opeens lachend, terwijl ze voorzichtig over 'n grasrandje langs de diep-doorweekte modderweg stappen: Ome, pap! Jantje heeft 'n metaphoor gebruikt; hij lacht, omdat de onderscheiding der eetbaarheid, die hij in z'n hoofdje in pap denkt, nou net helemaal niet op deze dik-vloeiendheid slaat. Jantje is 'n gannef, die nog wel 'ns 'n goed opstel zal schrijven. Hij heeft z'n woord pap gebruikt zó, dat van zijn pap-betekenis, maar enkele onderscheidingen toepasselik zijn, en andere, geactueerde, niet. Jantje weet, dat modder geen pap is, en daarom vindt-ie 't leuk 'm pap te noemen. | |||||||||||
Conjuncte en disjuncte toepassing.Er valt veel te leren uit de geschiedenis van Jantje en z'n pap! Allereerst nog weer eens opnieuw dit: niet de categoriale eenheid van bepaalde zaken geeft aan 't daarop toegepaste woord z'n eenheid: dan mocht pap niet toepasselik zijn op behangers-pap of modder. Dan moest integendeel, zoals nu met stroop wél gebeurd is, voor elke nieuwe zakelike eenheid 'n nieuw woord ontstaan. Doch, die woorden ontstaan niet. En dat is geen wonder ook! Want, 't gaat bij het denken in taal, niet om het begrip-matig denken van het wezen der zaken. Dan zag het er met de betekenis onzer meest gebruikte, meest eenvoudige woorden, al heel ellendig uit. Maar, 't gaat om een bruikbaar hulpmiddel om de zaken te behandelen. Of dit ‘behandelen’ nu ‘formuleren’ is onzer meest wetenschappelike begrippen, of zorgen dat de kelner met één Pils komt aanzetten, daar blijven onze woorden, als woord, volmaakt koud onder. We zeggen volstrekt niet, dat de vorming en het gebruik der betekenis-eenheden niets met de zaken te maken heeft, doch we zeggen alleen, dat de woord-eenheid zelf zijn constantheid verantwoordt, en de betekenis-eenheid zelf zijn wijze van bruikbaar zijn. Er valt uit hetgeen voorafgaat, ook te leren, dat het woord-gebruik van de gebruiker een voortdurend werken aan het woord veronderstelt, een voortdurend stellen van nieuwe onderscheidingen. Het is een voortdurend differentiëren binnen dezelfde eenheid, een ‘secundair woord-maken’,Ga naar voetnoot7), een stellen van nieuwe relevanties binnen dezelfde eenheid. Het is het voltrekken van een nieuwe onderscheiding-stellende denk-act | |||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||
aan een bestaand geheel. Wij gaan er hier niet verder op in, op welke verschillende wijzen dit kan geschieden; we vestigen alleen de aandacht er op, dat het maken van elk nieuw woord noodzakelik meebrengt: het beperken van de gebruiks-mogelikheid der bestaande. Elke woord-making is het stellen van een oppositie tussen het bestaande en het nieuwe, waardoor het bestaande aan onderscheidingen, aan bepaaldheid, wint. Naast stroop is pap niet langer ‘dikvloeiende eetbaarheid’ maar minstens: ‘dikvloeiende eetbaarheid, die niet bruin en kleverig is’. De bruikbaarheid van Jantje's pap won aan bepaaldheid toen stroop er naast kwam, maar zij boette aan omvattendheid in. De vragen, die zich hier verder voordoen, horen tot de studie van het taalsysteem of tot de semantiek; ze vallen buiten ons kader. Uit Jantje's pap-avonturen leren we verder nog, dat er al minstens twee, zeer onderscheiden, wijzen van zakelik woord-gebruik zijn; het gebruik met conjunct toegepaste onderscheidingen, en het gebruik met disjunct toegepaste onderscheidingen.Ga naar voetnoot8) Zolang Jantje maar geen ‘metaphoor’ gebruikte, waren de onderscheidingen, die hij de facto actueerde, - of hij ze nu scherp zag of niet - gezamenlik op de bedoelde zaak toepasselik. Dat was niet meer het geval toen hij pap voor modder gebruikte; toen was alleen de dik-vloeiendheid, en juist niet de eetbaarheid - die aan deze betekenis-actuering haar grappigheid verleende - toepasselik. Het conjunct toepassen eist aanpassing aan de zaak in de te actueren onderscheidingen: pap met de geactueerde onderscheiding: eetbaarheid, is op behangerspap niet toepasselik; pap met de geactueerde onderscheiding: plakmiddel, geldt van geen maizena-pap. Wanneer geen waarneembare situatie-momenten leidraad kunnen zijn voor de interpretatie, worden de eisen, gesteld aan die interpretatie, hoger. En wanneer tenslotte de zaken waarover men spreekt, zelf begrippen zijn, dringt steeds meer de eis nieuwe woorden te maken, of met uiterste zorgvuldigheid een context te scheppen, die een overzichtelike grondslag biedt voor interpretatie. Er is nog 'n gebruiks-vorm, en wel een waarbij de geactueerde betekenis geen enkele toepasselikheid vertoont. We vinden deze gevallen bij euphemisties woordgebruik. Hetgeen dan bedoeld wordt, het te wekken ervarings-moment, is helemaal geen betekenis van het gebruikte woord, integendeel: juist daarom is het | |||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||
gekozen woord euphemisties zo bruikbaar, omdat het niet toepasselik is.Ga naar voetnoot9) ‘Hij is even naar tante’, is 'n mededeling, die als omschrijving voor W.C. in bepaalde situaties gebruikt wordt.Ga naar voetnoot10) En juist omdat tante hier ‘tante’ betekent maar niet noemt, staat dit euphemisties gebruik op 'n andere lijn, dan het metaphoriese. De betekenis ‘tante’ is noch disjunct, noch conjunct toegepast; ze wordt gebruikt op grond van een opzettelik gestichte associatie. Zeer terecht wijst Wellander uitdrukkelik op deze opzettelikheid. (blz. 186) Het is volstrekt niet nodig deze opzettelikheid voor alle disjunct betekenis-gebruik aan te nemen, het zou zelfs zeer onjuist zijn dit te doen. We komen hierop in de volgende paragraaf nog terug. Overzien we de gevallen, dan blijkt dat, behalve in het geval van zuiver functioneel woord-gebruik, dat wij in tante aantreffen, telkens de mogelikheid van gebruik van het bepaalde woord natuurlik mede bepaald wordt door de zaken. De zaken zijn het doel van de spraak-handeling. We kunnen de woorden natuurlik alleen toepassen in zover er in de zaken iets is dat we met de betekenis kunnen benoemen. Onzin is het derhalve van 'n grillige stapel-wolk te zeggen: ‘Dat is 'n paal.’ Dat is onzin, omdat de paal-betekenis geen enkele onderscheiding vertoont die op 'n kenmerk van 'n stapel-wolk toepasselik zou zijn. Doch: niet omdat de zaken ‘paal’ en ‘stapelwolk’ volstrekt zouden verschillen, is dit gebruik onmogelik, doch wél omdat het woord paal geen enkele onderscheiding vertoont, die op 'n stapelwolk toepasselik zou kunnen zijn. 'n Paal en 'n stapelwolk zelf echter zijn niet volkomen verschillend. Beide vertonen het kenmerk der uitgebreidheid. Maar, het zakelik kenmerk der uitgebreidheid is noch in paal, noch in stapelwolk onderscheiden. Dat eierdop nu wel gebruikt kan worden voor 'n bepaalde dameshoed, komt daar vandaan, dat in eierdop een bepaalde vormonderscheiding werd geponeerd, die op die dameshoed kon worden toegepast. De norm voor het gebruik derhalve, ligt in de woorden, niet in de zaken. Tenslotte nog 'n woord over het moment van ‘willekeur’ in de woord-making. Ook hier weer blijkt, dat praktiese bedoelingen de woord-making beheersen. Niet het woord als denk-vorm primeert voor het taal-bewustzijn; voor het taal-bewustzijn primeert het woord als handelings-middel: er is geen redelike grond aan te geven waarom het denken | |||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||
behangers-pap niet in 'n woord zou onderscheiden van pap, terwijl we stroop wél van pap onderscheiden. Alleen praktiese bedoelingen geven hier een verklaring. Het antwoord op de vraag: waarom is dit een woord, en wat is dit woord, wordt gegeven als we onderzoeken: wat doen we met dit taal-moment! | |||||||||||
Vergelijking of redenering.We moeten er voortdurend op bedacht zijn, dat men ons geen logicismen in de schoenen schuift, die wij volstrekt niet bedreven. Daarom dan, voor wij tot 'n analyse van meer ingewikkelde gevallen overgaan, hierover nog 'n laatste woord. In 'n overigens zeer verdienstelik boekje, dat voor 't eerst in 1924 verscheen, om de candidaten voor de hoofdacte ‘Bekendheid met eenige belangrijke verschijnselen uit het leven der Nederlandsche taal’ bij te brengen, kunnen we leren, dat men: ‘Bij de behandeling dezer gevallen (der betekenis-verschijnselen nl.) .... langen tijd de logische klassificatie (heeft) gevolgd. Dit hing natuurlijk samen met het beschouwen der taal als een logisch geheel, dus als het resultaat van het menschelijk denken. Alle veranderingen, die zich in de taal hadden voorgedaan, werden dan aangezien als bewuste wijzigingen, opzettelijk aangebracht voor 't een of ander doel. Een dergelijke taalbeschouwing is verouderd. In 't algemeen geschieden veranderingen in de taal onbewust, onopzettelijk. Want de taal is geen ding, maar een verrichting, een uiting van wat er in de psyche der menschen omgaat.’ De beide dussen en wants in deze passage zijn tekenend. Want, de taal is inderdaad het resultaat van het menselik denken. Doch de schrijvers zijn warempel niet de enige - ik citeerde hier alleen hun woorden, omdat zij het zo zonder omhaal en eenvoudig menen te mogen vaststellen - die geloven, dat dit moet betekenen, dat iets dat denkend wordt gevormd en gebruikt, alleen op redenering en vergelijking kan berusten. Zij hebben gelijk, te menen dat er in taal-making en gebruik zeer weinig ‘beredeneerds’ is, maar er is geen enkele vorm van taal-making of gebruik zonder ‘denken’; en dat is heel wat anders dan ‘redeneren’. In letterlike zin is er geen ‘Gedankenloser Wortgebrauch’, maar wel bestaat er ‘Gedankloser Wortgebrauch’, zoals Erdmann het zo aardig heeft beschreven. Bij alle taalgebruik, dus als we niet lallen of gillen, hebben we 't over ‘iets’. Dat is 'n constatering waar nog geen bezwaar tegen werd gemaakt. En, onder alle ervarings-momenten, is het alleen de gedachte, waarin we een ‘iets’, 'n niet-ik, wat het dan ook zij, tegenover ons stellen. Spreken zonder denken zou zingen zijn zonder geluid voort te brengen. Deze waarheid is gemeengoed van alle schrijvers tussen Ogden & Richards en Vossler; alleen het extreem behaviourisme meent, dat we alleen maar weten dat er iets ‘gedaan’ wordt. Ondertussen heeft het betekenis-begrip der lin- | |||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||
guistiek van deze laatste mening nog maar weinig last gehad, en zij zal die last ook niet krijgen, omdat zij, het princiep aanvaardend, zichzelf opheft. Al hetgeen in de voorafgaande paragrafen over het benoemen van zaken, over conjuncte of disjuncte toepasselikheid, of over functioneel woord-gebruik gezegd werd, dit alles veronderstelt bij de taal-gebruiker volstrekt niet per se redenering of vergelijking. Er is van redenering of vergelijking in veruit de meeste gevallen van taalgebruik geen sprake, wel van denken. Wat verondersteld wordt, om de beschreven betekenis-verschijnselen te doen optreden, is de gerichtheid, van het ervarend individu, op taal-gebruik. En deze gerichtheid veronderstelt weer niet een gedachte: ik zal gaan formuleren, of gaan spreken, of schrijven; deze gerichtheid veronderstelt alleen, dat de taal-gebruiker in een situatie is, waarin de spraakhandeling, of de inwendige formulering, de middelen zijn om deze situatie te kunnen beheersen. Voor een verdere uitwerking van dit punt verwijs ik naar een volgend hoofdstuk; het is voldoende, hier nog aan een geval van woord-gebruik te demonstreren, dat de verklaring die wij van de betekenis-verschijnselen gaven, geen logicistiese is. - Een dikke man schokt met zware stappen over 't zand. Veronderstel, de zwaarte der stappen van het zware lijf zijn de kenmerken die ons in de waarneming 't meest treffen. De betekenis van het woord olifant omvat als onderscheidingen de kennis dezer kenmerken. We zeggen nu: ‘Wat 'n olifant!’ Om tot het gebruik van dit woord, te komen, is het volstrekt niet nodig, eerst te vergelijken tussen de waargenomen kenmerken en de betekenis van het woord olifant. Het is, om tot dit gebruik te komen alleen nodig, dat de situatie van de spreker niét eist, een zuiver zakelike constatering te geven. Staat 'n vriend van de dikke man naast de spreker, dan moet die zich bedwingen; hij moet zich richten op 'n zakelike constatering. Is dit niet het geval, en kan de spreker zijn ‘Erlebnis’ ongeremd uiten, dan bestaat, gegeven de situatie die spreken vraagt, de mogelikheid,Ga naar voetnoot11) dat de waargenomen kenmerken, als betekenis-onderscheidingen verenigd met de woord-Gestalt o-l-i-f-a-n-t, door de eenheid tussen deze onaanschouwelikheid en aanschouwelikheid, het woord olifant actueren, zonder dat er van enige vergelijking sprake is. Het enige wat dit woord-gebruik categories eist is, dat de spreker zich niet - om | |||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||
welke reden dan ook - op een volledig zakelike constatering mag hebben ingesteld, want dan zegt hij b.v.: ‘Wat zet dié 'n zware stappen!’ Herinneren we ons tans het derde hoofdstuk (blz. 112), dan constateren we: woord-making veronderstelt altijd vergelijking, woord-gebruik niet. We vullen aan: ‘Urschöpfung’ kan bovendien redenering veronderstellen. Woord-making kan verder nog redenering veronderstellen, als we uit 'n tekst de betekenis van een ons onbekende ‘vorm’, waarvan wij veronderstellen, dat die 'n woord-‘vorm’ is, moeten opmaken; d.w.z. als we uit de bekende woorden van 'n tekst, door redenering de onbekende ken-momenten moeten afleiden, die we vervolgens met de gekende ‘vorm’, in 'n symbolisatie-act, tot betekenis en Gestalt van een nieuw woord moeten synthetiseren. De rol van de biezondere wijze van denken die we redeneren noemen, is in taal-making, en alledaags woord-gebruik, beperkt. | |||||||||||
Identiteit en anders-zijn.Voor we overgaan tot een verdere analyse van de betekenis-verschijnselen, moeten wij er met grote nadruk op wijzen, dat wij in deze studie bedoelen te geven een theorie van het woord, geen ‘betekenis-leer’. De bekende definitie die Bréal van la sémantique opstelde: ‘la science des significations’ is te wijd. Gustaf Stern schrijft dan ook ‘Semasiology is the study of linguistic meanings’ (blz. 1) en Graff noemt ‘Semantics’ ‘The branch of grammar dealing with meanings.’ (blz. XLII) Van Ginneken schreef indertijd: ‘La sémantique générale doit donner la réponse à deux problèmes. 1o le problème statique, ç-à-d. comment un mot parvient à avoir d'autres significations à cause de sa première signification en elle-même. 2o le problème dynamique, ç-à-d. comment un mot change ses significations statiques à cause du contexte.’ (Principes, blz. 495) De semantiek heeft gemeend, ook antwoord te moeten geven op de vraag: wat hebben wij onder ‘betekenis’ te verstaan, en hoe komt zij tot stand. Zo deden Graff en vooral Gustaf Stern. Prakties had Stern gelijk, zich zo uitvoerig met de vraag bezig te houden, wat hij als semanticus, onder betekenis te verstaan had, want de linguistiek leverde hem hierop weinig bevredigende antwoorden. Wij blijven er graag buiten of hij ook theoreties wél deed, dit probleem in de semantiek te betrekken. Voor ons blijft van Ginneken in zijn vraagstelling duidelik het gebied aangeven waarop wij, als linguist, ons niet zullen begeven. Als wij ons ook al bezighouden met betekenis-verschillen, dan interesseert ons niet het waarom der ‘verandering’, doch alleen het ‘anders-zijn’. De feiten die we op 't oog hebben, zijn door de semantiek zorgvuldig verzameld en, volgens haar princiepen en vanuit haar doelstelling, gewaardeerd. Voor 't nederlands denken we hierbij op de eerste plaats aan | |||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||
van Ginneken's ‘Het gevoel in Taal en woordkunst’ en de verschillende artikelen van de Vooys.Ga naar voetnoot12) Wij zijn uitgegaan van het feit der woord-constantheid. We noemden die constantheid 'n ervarings-gegeven. We bedoelden daarmee dit: in de ervaring is 'n bepaald woord in z'n verschillende gebruiks-gevallen, ondanks de veranderingen, identiek aan zichzelf, en die identiteit kennen wij; wij weten dat 't woord inderdaad constant is, door op die ervaring te reflecteren. De vraag komt: hoever strekt zich die identiteit uit? Immers, is bank b.v. of helm, in al zijn gebruiksgevallen identiek? We antwoorden zonder aarzeling: neen. Bank1 = 'n bepaald zitmeubel, en bank2 = crediet-instelling, zijn niet identiek; helm1 = duingras en helm2 = hoofdbedekking, zijn niet identiek; bocht1 = buiging, en bocht2 = rommel, zijn niet identiek. Gardiner drukt zich met het woord ‘unreflecting’ niet erg gelukkig uit, maar, ook afgezien daarvan, geloof ik niet, dat hij zonder meer gelijk heeft, als hij schrijft: ‘The unreflecting user of language makes no difference between homophones, at least so long as they are written alike.’ (blz. 120)Ga naar voetnoot13) ‘The unreflecting user’ poetst niet de helm (= duingras), en reflecterend, zal hij toch minstens even aarzelen voor hij antwoordt op onze vraag, of de twee helmen hetzelfde woord zijn! Erdmann (blz. 14 en 15) twijfelt geen ogenblik, of niemand identificeert Koller = collier met Koller = cholera of löschen = tilgen met löschen = ausladen. Ik geloof, dat hij voor zíjn voorbeelden gelijk heeft. Het ervarings-gegeven der woord-constantheid is, gelijk over-talrijke andere ervarings-gegevens, volstrekt niet 'n feit, dat zich in al zijn verschijningsvormen door iedereen onmiddellik laat bepalen.Ga naar voetnoot14) Het kost weinig moeite, in te zien dat kan = waterkan en kan = 1e of 3e pers. enk. onv. teg. tijd van kunnen niet identiek zijn; maar om uit te maken of bank = wolkenlaag en bank = een bepaald zitmeubel nog identiek zijn, is wel een weinig meer vereist. Onze beschouwing is synchronies. Wij weten uit de taal-geschiedenis, dat 'n woord als bank* = verkooptafel uitgangspunt geworden is voor | |||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||
de vorming van 'n woord als bank2 = crediet-instelling.Ga naar voetnoot15) Of we, histories gezien, met één of met twee woorden te maken hebben, is voor de taal-gebruiker van heden niet relevant. Onze vraag is: welke verhoudingen bestaan er binnen de systematiek van de taal waarvan zich een bepaalde groep samenlevende mensen bedienen. | |||||||||||
Identiteit en synchronie.Synchronies is in onze beschouwing datgene wat werkelik door 'n bepaalde groep van samenlevende mensen communicatief gebruikt wordt. Buiten de synchroniese phase valt datgene, dat alleen door het niet meer levende geslacht gebruikt werd, en wat we dus enkel uit historiese beschouwing kunnen kennen. Het diachroniese kan weer in het synchroniese worden overgenomen: veronderstel, iemand kent het dichterlike woord pen1 = schacht uit de vleugel van 'n vogel, en de naam van het schrijfinstrument pen2. Deze woorden zijn voor hem niet identiek; we zullen later nog zien waarom. Z'n historiese kennis leert hem nu 'n woord pen2 = schacht, uit de vleugel van 'n vogel, waarmee je schrijft. Hij ontdekt het verband, en identificeert de drie gebruiksvormen. Voor hem is er nu maar één woord pen. Vóór hij deze kennis bezat, gebruikte hij twee woorden pen. De voorwaarde, die 't hem mogelik maakte pen1 en pen2 b.v. te integreren, is gelegen in de gekende ineendenkbaarheid der verschillende woorden. Kent iemand de schakel tussen pen1 en pen2 niet, dan kan hij van de beide woorden er niet een maken, omdat eenheid der zaken: schacht uit de vleugel van 'n vogel, en: schrijfinstrument, in zover zij deze zaak zijn, onzin is. Het is wel mogelik ze onder bepaald opzicht ineen te denken: schacht etc. = schacht waarmee je schrijft = instrument waarmee je schrijft. Doch dit ‘ineen-denken’ veronderstelt een reflexie op hun bruikbaarheid voor het benoemen van zaken. M.a.w. het éne woord, dat bestaat na de indentificatie van meerdere, moet minstens op een of andere wijze conjunct toepasselik kunnen zijn op de zaken die vroeger met twee of meer woorden werden benoemd: het is onmogelik kan (waterkan) met de werkwoordsvorm kan ‘ineen te denken’, tot één woord te maken: er bestaat voor de twee woorden geen mogelikheid zelfs van disjuncte toepassing op dezelfde zaken, laat staan van conjuncte; het is wél mogelik pen1 en pen2 zo samen te denken. We moeten dit ineen-denken niet logies en systematies interpreteren: wij bedoelen een secundaire act van woord-making waardoor inder- | |||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||
daad een eenheid geschapen wordt, die als zodanig gebruikt kanworden. Spel (zelfst. nw.) en het meervoud daarvan spelen, spelen (onbep, wijs), spelen (werkw. meervouds-vorm), de persoonsvormen van spelen, en speler en speling, kunnen we beschouwend in-een denken: we kunnen deze woorden onder één begrip over deze woorden, over: taal, denken; doch dit begrip, deze denk-eenheid is geen taal-teken. Systematies vormen de verschillende woorden ook eenheden; zo de persoonsvormen onderling, en de verschillende naamwoorden. De Saussure noemt deze eenheden rapports, groupements of solidarités associatives, of séries associatives. (blz. 169 vlg.) Reeds in zíjn beschouwingen ligt, dat deze ‘groeperingen’ op meer dan enkel associatief verband berusten: daarin komen systematiese structuur-princiepen tot uiting. En, deze princiepen zijn wel degelik taal-princiepen, doch de eenheden, die wij eruit deduceren, zijn volstrekt geen woord-eenheden. Prof. Overdiep schrijft: ‘Men is nu gewend, den meest voorkomenden vorm van een verbuigbaar woord als “het woord” te betitelen’. En hierop volgt, als conclusie ook uit verschillende andere opmerkingen: ‘“het woord” is dus in verschillende opzichten een “bedenksel” van geleerde en ongeleerde taalkundigen’. (blz. 7) Inderdaad, ‘het woord’ als 'n groep systematies bijeenhorende woorden, is niet het woord, dat wij bedoelen; het is daarom echter nog niet 'n ‘bedenksel’, doch het kan wel degelik een systematiese realiteit uitmaken. Het is jammer, dat hier de term bedenksel staat, want juist is het, dat het begrip dat wij omtrent verschillende dezer woord-groepen, die onderling weer op enigerlei wijze verwant zijn, vormen, volstrekt niet altijd 'n taal-begrip is, 'n systematies princiep uitmaakt. | |||||||||||
Identiteit en soort.Het verwijt dat men Brøndal misschien kan maken is, dat hij hier niet voldoende onderscheidt.Ga naar voetnoot16) Met onze beschouwing blijken wij aan te sluiten bij Brøndals theorieën: het klasse-verschil tussen kan = naamwoord, en kan = werkwoord, maakt hun totaal verschil in toepasselikheid begrijpelik. Doch Brøndals ‘concept de mot’ omvat - altans in zijn theorie - te veel. Naar aanleiding van Meillet's woord-definitie: ‘un mot est défini par l'association d'un sens donné à un ensemble donné de sons, susceptible d'un emploi grammatical donné’, zet hij uiteen: eerstens dat de woord-vorm kan veranderen, niet alleen door uitgangen of ‘Ablaut’ en ‘Umlaut’ b.v., maar zelfs zo, dat verschillende vormen van 'n zelfde werkwoord tot verschillende stammen kunnen behoren: fero, tuli, latum. Hij concludeert: ‘Le concept de mot | |||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||
ne réclame donc pas une constance phonétique.’ (blz. 236) In onze opvatting zijn fero, tuli en latum, niet vormen van één woord, doch drie woorden, evenzeer als speel (1e pers. ind. en imp.), speelt (ind. 3e pers. enk., 2e pers. meerv. en imp.) en spelen (ind. 1e en 3e pers. meerv., imp. en onbep. wijs). Ook ‘la forme intérieure du mot’ schijnt veranderlik. Men gebruikt de facto de woorden op zeer verschillende manieren, en Brøndal schrijft nu: ‘il (le mot) remplit dans la phrase différentes fonctions, et, selon le milieu et la situation, on s'en sert pour désigner des objets très variés, physiques ou psychiques, réels ou imaginaires. Ces variations psychologiques n'empêchent pourtant pas la constance logique; toutes ces applications spéciales sont dérivées d'un seul sens qui opère partout, même si on n'en a pas conscience’. (blz. 237) We vinden de uitdrukkingswijze niet erg gelukkig, maar Brøndal heeft - als men eenmaal de correctie toepast, dat de ‘constance logique’ betekenis-eenheid impliceert - groot gelijk. Ten derde dan betoogt de schrijver, dat die ‘constance logique’ een klasse-constantheid meebrengt: ‘“Un mot est un mot” ne signifie pas seulement que tout mot conserve toujours, dans une langue d'une époque donnée, son sens spécifique; cela veut dire aussi que sa définition au point de vue de la classe des mots est constante.’ (blz. 237)Ga naar voetnoot17) Of de zaken, die we met spelen (persoonsvorm) en spelen (meerv. van spel) kunnen benoemen, ooit identiek kunnen zijn, kunnen we gevoegelik in het midden laten, maar we constateren ongetwijfeld terecht, dat het noemen der beide betekenissen geheel verschilt. We gebruiken 't woord spel niet in 't meervoud, voor de spel-handeling, zoals we wel vang - bij honk-bal - als meervoud gebruiken; vandaar onze voorbeelden met vangen.
De zaak die benoemd wordt is in de vijf voorbeelden identiek, en toch noemt vangen in a. op 'n geheel andere wijze dan in de vier volgende gevallen. Ook van d. en e. verschilt a. op dezelfde wijze, al vertoont d. en e. ook overeenkomst met a., die b. en e. missen. Het is duidelik, dat de mogelikheid van ineen-denken niet alleen beperkt wordt door al of niet gekende ‘zakelike’ samenhang, doch ook | |||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||
door de woord-klasse, voor zover die zich uit in een bepaalde wijze van noemen. Brøndal wees hier met recht op. We menen, voor ons doel, met deze korte opmerkingen te kunnen volstaan. | |||||||||||
Identiteitscriterium.Ordenen we nu nog eens 'n reeks verschijnselen, om tot het aangeven van 'n criterium te kunnen komen voor het bepalen van de identiteit van twee woorden, die tot eenzelfde klasse horen. Prof. de Vooys merkt op: ‘Wat een prachtig spel! is niet alleen dubbelzinnig, maar honderdzinnig.’ (Woordbetekenis blz. 10) Het ‘Woordenboek der Nederlandsche Taal’ behandelt in het veertiende deel, van kolom 2676 tot en met kolom 2687, zeventien hoofdvormen van gebruik van dit woord. We zullen er enkele van beschouwen, doch verantwoorden die op onze eigen manier. Het woord spel wordt gebruikt in de betekenis van: handeling ter ontspanning: het spel1 van mens en dier; het wordt ook gebruikt in de betekenis van ontspanningshandeling volgens bepaalde regels: In de spelregels van de K.N.V.B. vindt U het spel2 beschreven. Verder bestaat er nog: vaardigheid in, of tactiek van een ontspanningshandeling volgens bepaalde regels: Het spel3 van die ploeg was maar matig; voorwerpen benodigd voor een spel2: een spel4 kaarten; dramatiese of muziekale schoonheidsvoortbrenging: het spel5; 'n tent waarin circus- of andere vertoningen worden gegeven: spel6. In de volgende zinnen kunnen we nu b.v. drie exponenten aanbrengen: Het spel3 van die lui was niet veel hoor, 't was maar wat spel1. Ze kénden 't spel2 niet eens! We hebben hier te maken met conjuncte toepassing der betekenis-onderscheidingen. De gebruikte woorden zijn identiek, al variëren de geactueerde onderscheidingen telkens. In een ernstig gesprek waarin spreker en hoorder elkaar begrijpen, zou de volgende zin volkomen nonsens zijn, als beiden niet menen hetzelfde woord te gebruiken. Je kunt dat nou wel spel3 noemen, maar 't is helemaal geen spel1 meer. De mogelikheid van de gebruikswijzen spel1 en spel3 in deze zin, berust op het gemeenschappelik bewustzijn der identiteit van de gebruikte termen spel1 en spel3. Precies hetzelfde geldt van 'n exclamatie bij het bezichtigen van Sarrasani's inrichting. En dat noemen ze nou nog 'n spel! 't Is een fabriek! - Dit gebruik veronderstelt de ontspannings-onderscheiding van 't woord spel. Natuurlik, met 'n geheel andere instelling, voor de grap nl. kunnen we er ook niet-identieke woorden samenbrengen en scheiden. - Het is volstrekt niet nodig, dat in spel altijd de ontspannings-onderscheiding geactueerd wordt. We zagen dat al in ons voorlaatste voorbeeld. Er kan soms maar zeer weinig overblijven: wie van 'n prachtige omhaal van 'n voetbal-professional zegt: ‘Wat 'n spel!’ actueert eventueel alleen de onderscheiding: vaardige handeling. Dat | |||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||
hangt volkomen af van de instelling van de woord-gebruiker, van hetgeen waarop hij zich noemend richt. We krijgen dan dus een vorm spel3: spel3*. Gustaf Stern zag dit zeer juist.Ga naar voetnoot18) We komen daarop zo straks terug. Ordenen we nu nog enkele gevallen van disjunct toegepast spel. Een cynies cipier zegt tegen dwangarbeiders: ‘Heren, 't spel gaat weer beginnen!’ Dat betekent niet: ‘Heren, de dwangarbeid gaat weer beginnen!’ De kracht van de uitdrukking ligt juist daarin, dat spel hier wel degelik spel1 betekent, doch dat alleen de handelings-onderscheiding toegepast werd. Natuurlik wordt de dwangarbeid-gedachte opgeroepen, doch deze gedachte is niet de betekenis van het gebruikte woord spel1. De gebruikte betekenis: ontspannings-handeling is, dat ziet Wellander zeer juist, wél een tussen-schakel in de vorming van de taal-ervaring.Ga naar voetnoot19) Of wij haar met ‘de benaming “associatief” voldoende typeren, is zeer twijfelachtig, doch het is hier van geen belang. Wel van belang is, dat de ervarings-eenheid tussen de spel1-betekenis en de dwangarbeid-gedachte, uitgangspunt kan zijn voor een betekenis-uitbreiding van het woord spel1. Dit is al zovele malen op zo verschillende wijzen verduidelikt, dat wij er verder het zwijgen toe kunnen doen.Ga naar voetnoot20) | |||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||
Vervolgens: een wiskunde-leraar zegt tegen 'n jongen die 'n product niet in factoren kan ontbinden: ‘Man vertel jij me nou eerst 'ns even netjes de regels van 't spel! Waar moet je nu ook weer mee beginnen?’ Spel2 wordt gebruikt. Tenslotte: een chef-verkoper zegt tegen 'n jongste bediende: ‘Mijnheer, verkopen is 'n spel; je komt er niet alleen met de regeltjes van je avond-school!’ 't Is spel3, dat wordt toegepast. In al deze gevallen van conjunct of disjunct gebruikGa naar voetnoot21) is de betekenis 'n eenheid, geen ‘som’, geen associatieve verbinding ook. Spel1 is niet: handeling + ontspanning, spel2 niet: handeling + ontspanning + regels, etc. In alle gebruik zijn de onderscheidingen momenten van 'n eenheid, die in alle gebruiksvormen als eenheid bewaard blijft. Het woord spel is in al de bedoelde gebruiksvormen identiek.Ga naar voetnoot22) En welk criterium hebben we om dit voor ‘homoniemen’ uit te maken? Twee woorden zijn identiek, en dus niet homoniem, als zij in hun conjuncte gebruiks-vormen één reeks vormen zó, dat de verschillende vormen vergeleken, een of meer geledingen blijken gemeen te hebben: spel3* blijkt langs spel3 één met spel1 etc. Synchronies beschouwd vertonen bank1 (zitmeubel) en bank2 (crediet-instelling) dit niet. Het zijn twee woorden.Ga naar voetnoot23) Evenmin vertonen dit bocht1 en bocht2 en de andere homoniemen. Het is dus mogelik dat, voor 'n bepaald gebruiker, twee woorden homoniem zijn, alleen omdat hij ze niet identificeerde. Het blijkt ook mogelik, onjuist te identificeren, wanneer nl. de gebruiker ten onrechte een mogelike gebruiksvorm als ‘bridge-meaning’ aanneemt, die niet bestaat.Ga naar voetnoot24) Ondertussen, dit is | |||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||
semantiek. We kunnen hierover zwijgen. We hoeven alleen nog maar op te merken, dat het verband tussen de verschillende gebruiksvormen niet rechtstreeks hoeft te kunnen worden aangewezen: meestal zijn, tussen twee gebruiksvormen met geheel verschillende betekenis-onderscheidingen, daarvoor verschillende tussen-schakels nodig. Een beroep op diachronies verband kan alleen succesvol zijn, als aan de gebruiker dat diachronies verband dan ook zeker bekend is.Ga naar voetnoot25) | |||||||||||
Kern en structuurprinciep.Na het voorafgaande is het begrijpelik, dat wij bij Gustaf Stern 'n grote afkeer vinden van het begrip: betekenis-kern.Ga naar voetnoot26) Immers, bij alle schrijvers komt het kern-begrip hierop neer, dat verondersteld wordt, dat de kern het constante is in de betekenis. Herinneren we ons b.v. nog eens Erdmanns' kern-omschrijving: ‘Den Kern denken wir uns dann alle diejenigen Dinge oder anderen Vorstellungen enthaltend, denen unter allen Umständen die Benennung durch das fragliche Wort zukommt, während wir dem Grenzgebiet alle diejenigen Vorstellungen zuweisen, denen man die Benennung sowohl zu- wie absprechen kann.’ (blz. 5) We wezen alreeds op deze, onmiskenbaar psychologistiese, uitdrukking (blz. 234). Duidelik is in ieder geval, dat door deze beschrijving alle ‘zaken’ die met disjuncte toepassing worden benoemd, tot het grensgebied horen: dwangarbeid, regels ter ontbinding van 'n product, verkoop-handigheid; Erdmann neemt echter aan, dat het betekenis-onderscheidingen zijn. Wat tot deze ‘kern’ hoort zullen we dus in conjunct toepasselik gebruik moeten zoeken. Maar dan b.v. ons spel3* toegepast op 'n prachtige omhaal, of spel1 en spel6 vergeleken? Heeft spel dan twee ‘kernen’: ontspannings-handeling en tent? Heel vaak zullen we bij het gebruik van spel de ontspannings-onderscheiding actueren; is dat dan de ‘kern’? Maar dat gaat niet, want de zaak ‘ontspanning’, kunnen we volstrekt niet onder alle omstandigheden met spel benoemen, tenzij ... we weer het disjunct gebruik ook als in het kern-gebied betrokken, accepteren! Rustig in 'n strandstoel naar de golven kijken, noemen we terecht, en conjunct, ontspanning, maar we kunnen het alleen disjunct spel noemen. Als ‘kern’ blijft ons niets over, dan: de meest voorkomende gebruiks-vorm; | |||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||
dat is de enige houdbare zin, die aan dit ‘kern’-begrip kan worden gegeven. Maar, dan is het met dát ‘kern’-begrip, als verklarings-princiep gedaan. Het is daarom, dat Gustaf Stern de kern-notie verwierp, en van ‘Central and Peripheral Elements of Meaning’ (blz.60 vlg.) ging spreken. De oplossing ligt in het eenheids-begrip. De betekenis-eenheid verantwoordt het bewustzijn van de woord-constantheid; dáarvoor hebben we geen ‘kern’ nodig. Al is dit ‘kern’-begrip niet de gelukkigste wijze om verschillende betekenis-verschijnselen te verklaren, toch zijn er feiten die niet met het eenheids-begrip als zodanig, zijn te verantwoorden. De betekenis van een woord nl. vertoont verschillende structuur-princiepen, verschillende momenten van waaruit zij gestructureerd wordt, verschillende momenten ten opzichte waarvan nieuwe betekenis-onderscheidingen in de betekenis-eenheid worden geïntegreerd. En, elke nieuwe structurering maakt het woord bruikbaar voor een andere sector der werkelikheid. Veronderstel, 'n kind kent spel als ‘wat je graag doet.’ Na 'n tijdje leert 't de regels van onverschillig welk spel, en de betekenis van spel wordt: ‘wat je graag zó doet’. Wat is er gebeurd? Er is 'n nieuwe onderscheiding geïntegreerd, waarbij de onderscheiding doen als structuur-princiep fungeerde. Op 'n gegeven moment blijken de dominostenen een spel te heten: een nieuwe onderscheiding wordt geïntegreerd, maar deze onderscheiding zelf fungeert tans als structuur-princiep ten opzichte van de bestaande onderscheidingen. De betekenis wordt als het ware in een andere lijn, of in een andere dimensie uitgebouwd, en ze omvat nu: ‘zwart-witte rechthoekige dingen, waarmee je graag zó doet.’ Erdmanns beeld der betekenis als 'n netwerk, blijkt nog zo kwaad niet! Elke onderscheiding kan als structuur-princiep fungeren, en is dan de kern van de betreffende structuur, die weer moment is van het grotere geheel. Het begrip kern dus, heeft naast eenheid, wel degelik zin. Elk woord heeft zo z'n ‘aanvangs-betekenis’, waarin tevens 'n eerste structuur is voorgetekend,Ga naar voetnoot27) maar op elk ander punt kan een nieuwe ontwikkeling beginnen.Ga naar voetnoot28) Wat wij bestuderen blijkt niets anders te zijn, dan de ontwikkeling van het noëties abstracte in het woord. De betekenis der gebruikte woorden wordt steeds rijker, naarmate meer onderscheidingen in dezelfde eenheid worden geïntegreerd. Doch - en dit is weer het verschil tussen | |||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||
de betekenis en het vrije begrip - het woord is op het gebruik aangelegd, en het gebruik der gemeenschap stelt aan die ontwikkeling grenzen. Stroop bestaat nu eenmaal naast pap, en wordt in communicatie gebruikt. En in die communicatie moet een relatie van gelijkvormigheid onstaan in de ervaringen van spreker en hoorder, die per se verschillen. Pap echter is, naarmate het meer onderscheidingen omsluit, minder bruikbaar om de ervaring van de horende taal-gebruiker te structureren. Naarmate een woord, als structurerend moment ener taal-ervaring, meer ‘eindeutig’ functioneert, wordt de interpretatie eenvoudiger, kan het te vormen gebruiks-geheel minder leden omvatten. Twee aspecten van het gebruiksteken werken in het woord tegengesteld: het communicatie-aspect vraagt ‘Vereinheitlichung’, één-making, het woord als noëtiese abstractie-vorm draagt, in zijn communicatief aspect, het beperkend princiep natuurnoodzakelik in zichzelf mee. De logies abstracte woorden bestaan bij de gratie hunner relatieve onveranderlikheid.Ga naar voetnoot29) Alleen niet taal-techniese, doch enkel denk-techniese woorden als de praeposities, laten een zekere variabiliteit toe, in zover het mogelik is de betrekking, hetzij ten opzichte van haar fundament, of van haar term te beschouwen. Hieruit verklaren zich betekenisvariaties als tussen boven en onder. Is het woord taal-technies, en staat derhalve zijn actuering in het gebruik gelijk met het stellen van een bepaalde betrekking tussen de taal-momenten zelf, dan brengt elke verandering gevaar voor misverstand mee. Zo is het begrijpelik dat de logies abstracte woorden een betekenis-vastheid vertonen, die aan geen enkel ander woord eigen is. | |||||||||||
Betekenis-eenheid of ‘Bedeutungsfeld’.Het begrip van de structuur-princiepen en structuur-verhoudingen binnen de betekenis-eenheid, loopt parallel met de nieuwere beschouwingen der betekenisverschijnselen als ‘Feld’-verschijnselen.Ga naar voetnoot30) Walter Porzig wijst er op, dat 'n woord als blaffen een hond veronderstelt, likken veronderstelt een tong, zien een oog. Terecht merkt Trier op: dat het omgekeerd volstrekt niet noodzakelik is, dat hond ook het blaffen mee laat denken, evenmin als tong likken. Wat volgt daaruit, volgens hetgeen wij reeds zagen? Dat de onderscheiding hond een structurerend moment is van blaffen, blaffen echter niet van hond. Volgt er ook uit, dat blaffen niet als onderscheiding in | |||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||
hond bestaat? Volstrekt niet. We denken ‘blaffen’ in hond. Wanneer we, luisterend naar verschillende geluiden in de nacht, zeggen: ‘Een hond!’ - dan kunnen we wel ‘aannemen’, dat we zo iets als 'n bliksemsnelle redenering voltrekken: ‘Welnu, honden blaffen, dus dat was 'n hond’ - maar dan doen we toch aan een heel eigenaardige psychologie. Ook associatie als verklaringsprinciep zou in dit geval niet kunnen volstaan, want we denken het blaffen als noodzakelik betrokken op de hond; niet zo, dat we het woord blaffen ook niet op andere geluiden, dan honden-geluiden zouden kunnen toepassen, maar wél zo dat honden die we kennen in hond, noodzakelik blaffen. De waarde der betekenis-betrekkingen voor de studie van de taal-systematiek, komt in de nieuwe ‘Feld’-theorieënGa naar voetnoot31) volkomen tot haar recht, de betekenis-eenheid minder. Trier karakteriseert Porzigs opvattingen zo: ‘Die einzelnen prädikativen Worte rufen kraft der ihnen als einzelnen schon innewohnenden Bedeutung die nominalen Situationsteilnehmer auf’. (blz. 441) Er is nog steeds een zekere vrees voor het begrip eenheid als moment van een grotere eenheid. Vooral bij Trier blijkt dat duidelik. Hij moet nu zijn toevlucht nemen tot een zeer weinig overtuigende argumentatie-wending, om de voorrang ‘des Ganzen vor den Teilen’ (blz. 443), zoals híj dat verstaat, te handhaven tegenover de onmiskenbare taal-feiten, dat de betekenis-samenhangen worden opgebouwd - zoals Porzig zeer scherp ziet - vanuit ‘das einzelne (prädikative) Wort’. (blz. 442) Trier ontspoort door 'n verkeerde ‘metaphysiese’ wisselstand; een stand die ‘linguisties’ moest zijn. Hij neemt de ‘Gliederung’ van het ‘zijn’ tot uitgangspunt voor de ontwikkeling der taal-feiten. Het taal-begrip, waar hij nu van uitgaat, is echter, zoals spreekt, geen taal; en zo kunnen wij, zijn metaphysiek eventueel aanvaardend, toch zijn linguistiek - die hij toch uit-drukkelik zegt te willen leveren - afwijzen.Ga naar voetnoot32) Voortdurend vinden wij, de fundamenten zoekend van de systeembouw die zich voltrekt, het begrip van het logies abstracte als bouw- | |||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||
fundament. Logies abstract moet het inderdaad weinig wenselik heten de loei-onderscheiding in 'n koe-begrip te stellen. Met dát logies abstracte begrip zou zelfs 'n kind weinig kunnen aanvangen: ook stieren loeien, en ossen en vele andere dieren, waarvan het op school al gauw hoort. Dit doet echter niets af aan het feit, dat wij de koe als 'n loeiend dier kennen, en dat de betekenis ‘koe’ ook deze onderscheiding vertoont. Zo denken wij ook het logies disparate, dat de werkelikheid niettemin samenbrengt, in-een. De eenheid van het begrip, impliceert dan ook volstrekt geen ‘logiese’ opbouw alleen, en evenmin impliceert de eenheid van het begrip, dat wij de onderscheidingen van het ene begrip, weer niet afzonderlik als eenheid, en derhalve als begrip, zouden kunnen denken. Wij doen dat, zo gauw wij die onderscheidingen uitdrukkelik beschouwen. Zij zijn dan zelf weer praediceerbaar van het begrip, waarin zij als onderscheiding bestaan. Het is dit feit, dat Porzig er toe bracht hond als ‘nominaler Situationsteilnehmer’ te beschouwen ten opzichte van de betekenis van blaffen. - Hond en blaffen zijn onderscheiden begrippen, ook al vertonen zij verband: Hond wordt nu ook beschouwd als alleen denkbaar ‘buiten’ de eenheid blaffen en omgekeerd; en dan lijkt het vervolgens nodig ‘hond’, als ‘situatie-moment’, ook buiten de betekenis ‘blaffen’ te brengen. Zo liggen de zaken niet: wij denken ‘hond’ als onderscheiding in blaffen, zoals wij 'n ik en het lezen denken in: lego! En zo zijn wij gekomen aan 'n laatste, en allerbelangrijkst, aspect van het vraagstuk der betekenis-eenheid. Immers, wij hebben tot nog toe geen aandacht geschonken aan het feit, dat de woorden ook betekenis-onderscheidingen vertonen van 'n geheel andere aard dan die wij tot nog toe bespraken: er bestaan talloze woorden die Graff ‘morphological words’ noemt, en die hij definiëert als: ‘a word consisting of two or more semanto-phonetic elements of which at least one does not correspond to an independent word or radical in the system of the language concerned.’ (blz. XXXIX) En, deze woorden brengen het eenheids-karakter der betekenis steeds scherper naar voren. | |||||||||||
Hebben affixen en uitgangen ‘betekenis’?De taalkundigen zijn het er over eens, dat uitgangen en affixen niet zelfstandig kunnen voorkomen. Dat wil zeggen, dat uitgangen en affixen geen woorden zijn. Zelfs voor ons nederlands kunnen we aantonen, dat affixen oorspronkelik woorden kunnen geweest zijn: de teksten bewijzen dat voor -loos b.v.Ga naar voetnoot33) Toch is het algemeen de gewoonte, van de | |||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||
betekenis dezer woord-momenten te spreken, een ‘betekenis’ die dan geopponeerd zou zijn aan de ‘betekenis’ van de stam, en deze als 't ware zou completeren. Zo vinden we bij Dempe: ‘Jeder Satz stellt einen intentionalgegenständlichen Sachverhalt (Sachverhaltskomplex) und jedes Wort, als relativ selbständiger Teil eines Satzes, einen Teil eines Sachverhaltes, d.h. auch immer etwas Gegenständliches, dar. Ja, nicht nur für Worte, sondern auch für Wortstämme, Wurzeln und Formantien aller Art trifft das zu.’ (blz. 94) Gustaf Stern spreekt van ‘basic meaning’ als fundament voor ‘relational meaning’. (blz. 76) Een zeer vreemde opinie vinden we bij Graff. (blz. 143 vlg.) Hij meent dat 't zuiver conventie is, 't ene deel en niet 't andere als basic te beschouwen: ‘Hence a radical may be defined as a recurrent semanto-phonetic part of several morphological words in which the changing elements are interpreted as mere incremental modifications of the constant component; but it may just as well be described as the changing semanto-phonetic part of several morphological words in which the constant elements are interpreted as mere incremental modifications of the changing component.’ (blz. 146-147) Hij meent daaruit te kunnen bewijzen dat tegenover -heid b.v. goed-, mens-, dor-, levendig-, de veranderlike momenten zijn.Ga naar voetnoot34) Het is duidelik, waar wij te zoeken hebben, om de oorzaak te vinden van de vrijwel algemeen gangbare mening, dat uitgangen en affixen ‘betekenis’ hebben, zoals we die bij woorden vinden: de schrijvers onderscheiden niet tussen taal-gebruik en taal-beschouwing. En ja, in taal-beschouwing vormen we ons een begrip van die woord-momenten, en dat begrip: ‘stellt .... auch immer etwas Gegenständliches dar’, net zo goed als 't woord.Ga naar voetnoot35) We zullen ons bij de behandeling van dit onderwerp zeer beperken. De litteratuur hierover is uitgebreid. Vele auteurs komen overeen in dit uitgangspunt, dat wij bij Gustaf Stern treffend geformuleerd vinden: ‘If | |||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||
we turn to actual speech, we shall find that endings and words (as well as word-order), as expressing relations, are used regularly, in an identical manner, in the most varying contexts. In analogical formation of flexional and derivational forms, the relations are handled - from a very early age - exactly as their fundaments are, and their independence does not seem to be less. We cannot reasonably explain this in any other way than by attributing to these endings and words a constant meaning, which they express whatever the context. This is an empirical fact....’ (blz. 77-78, spat. v.d. schr.) Het betekenis-karakter van affixen en uitgangenGa naar voetnoot36) wordt aangenomen, en op één lijn gesteld met dat van woorden, op grond van het feit, dat zij regelmatig constant gebruikt worden. En dan wordt vervolgens deze hypothese tot feit gepromoveerd! Ogden & Richards hebben bewezen, dat er met die ‘betekenis’, met die ‘meaning’ van affixen en uitgangen, iets niet in orde is. Nemen zij het zinloze ‘engelse’ voorbeeld: ..The gostake distims the doshes’, wij nemen ‘De vek blakt de mukken.’ Niemand zal moeilikheden hebben om toe te geven dat dit niets ‘betekent’. Maar laten we nu eens aannemen, dat 't nederlands is; dan gebeuren er plotseling vreemde dingen. Want, al weten we nu ook helemaal niet wat deze ‘woorden’ betekenen, dan kunnen we toch met zekerheid zeggen, dat ‘de mukken geblakt worden door de vek’, en ook dat tenminste ‘één blakker (of blakster of blakkerd) van mukken 'n vek is.’ Zo kunnen we doorgaan.Ga naar voetnoot37) Wat bewijst deze eigenaardige mogelikheid van betekenis-loos gebruik der onderscheiden ‘woorden’? Dat de ‘betekenis’ van uitgangen en affixen niet op één lijn gesteld mag worden met die van 'n woord: heel deze mechaniek, die met behulp der flexie-momenten vlot verloopt, blijkt te berusten op de veronderstelling van het woord-geheel. Met andere woorden: uitgangen en affixen bestaan als taal-momenten alleen mediante het woord-geheel. Of zij nu enkel functioneel zijn, of ook nog een zekere terugvoerbaarheid op betekenis-onderscheidingen vertonen, doet in dezen niet ter zake. Zij verkrijgen inderdaad hun functie en hun ‘betekenis’-karakter alleen via het woord. En, wij hebben dat laatste à la lettre te nemen. | |||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||
Als mensen die school gegaan hebben, over taal hebben nagedacht en vreemde talen hebben geleerd, zouden we kunnen menen, dat altans affixen een hun eigen betekenis-moment in het woord-geheel zouden ‘meebrengen’ als het ware. Dit is onjuist. Nemen we een voorbeeld aan 't voorvoegsel on-, en 't achtervoegsel -loos. Met opzet kies ik deze beide, omdat terecht Sapir van het eerste schrijft, wat ook van het tweede geldt, dat het: ‘conveys a definite and fairly concrete significance but .... cannot be used independently.’ (blz. 59) - Vekloos reemt de muk. Waarom zou -loos 't affix -loos zijn, waarom is 't niet 't woord-deel -loos van de eigennaam Vekloos, zoals we ook Bijloos kennen? Vervolgens: Mukken remen onwok. Waarom is -on 't affix-on, 't kan evengoed woord-deel zijn als -on in onder!Ga naar voetnoot37*) Duidelik openbaart zich aan deze taalmomenten, dat zij alleen via het woord tot hun bestaan als taal-moment komen. Of wij van al deze momenten mogen zeggen, dat zij ‘etwas Gegenständliches darstellen’ laten wij hier graag in het midden, maar één ding is zeker: als zij ‘darstellen’, als zij ‘symboliseren’, dan symboliseren zij onzelfstandig. En dát is een groot verschil tussen logies abstracte taal-techniese woord-momenten, en logies abstracte taal-techniese woorden: deze laatste noemen onzelfstandig, en kunnen bovendien onzelfstandige ‘zaken’ noemen; de taal-techniese woord-momenten symboliseren onzelfstandig. En wat hun functie aangaat: niet zoals de taal-techniese woorden, functioneren zij alleen in het geheel, doch zij functioneren ook alleen mediante het geheel waarvan zij een deel uitmaken, mediante het woord. Een taal-technies woord functioneert in de zin zó, dat het niet reeds de gebruiks-eenheid veronderstelt vóór zijn betekenis geactueerd is, doch dat integendeel de gebruikseenheid pas kan geponeerd worden, als de betekenis van het woord omdat b.v., in de, zich volgens de situatie richtende, ervaring van de taal-gebruiker geactueerd is, zoals het die situatie eist. Van deze richting op de situatie hangt 't af of de zin zal luiden: ‘Jantje krijgt slaag omdat Jantje etc.’ of ‘Jantje krijgt slaag, nadat Jantje etc.’ En de zins-bouw is mogelik, omdat nadat en omdat zelfstandig symboliseren, al kunnen ze alleen onzelfstandig noemen: de zins-bouw is mogelik, omdat nadat en omdat autonoom teken zijn. De categoriale momenten symboliseren zelfstandig niets, zij symboliseren in afhankelikheid van het woord-geheel. En in dat geheel, daar heeft 'n dergelik moment vaak ‘a definite significance’. | |||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||
Sapir had 't grote voordeel, dat hij ‘significance’ naast ‘meaning’ kon gebruiken; wij zullen ons moeten behelpen door ‘betekenis’ tussen aanhalingstekens te zetten. Hoe hebben wij ons deze ‘betekenis’ te denken? | |||||||||||
De analyse van het woord.De drie Amerikanen Bloomfield, Graff en Sapir hebben de grote verdienste, de problemen die hier liggen, volkomen te hebben gezien, en in zeer diepgaande analyseGa naar voetnoot38) aan het concrete taalgebeuren te hebben gedemonstreerd. Aan Bloomfield komt de verdienste toe, op het voetspoor van Wundt, maar door zijn kennis der indianen-talen, toch op originele manier, met de bedoelde wijze van analyseren te zijn begonnen. Graff, chronologies de derde in de rij, critiseert terecht Sapirs ‘concept’-notie, ziet duidelik het handelings-karakter van de taal, maar stelt voor Sapirs ‘concept’ niets beters in de plaats. Crities doet hij uitstekend werk, vooral in zijn reeds genoemde hoofdstuk: ‘Linguistic Categories and Concepts’, doch zijn analyse in ‘The Word and the Sentence’ (blz. 94 vlg.) en ‘The Derivational or Morphological Word’ (blz. 140 vlg.) staat ver achter bij die van Sapir, facile princeps in zijn drie hoofdstukken: ‘The Elements of Speech’ (blz. 24 vlg.), ‘Grammatical Processes’, blz. 59 vlg.) en ‘Grammatical Concepts’ (blz. 86 vlg.). Voor Sapir, evenals voor Bloomfield,Ga naar voetnoot39) is het frappante, dat, ofschoon hun studie der indianentalen hen bracht tot de kennis van ongelooflik gecompliceerde woord-structuren, zij zich toch gedwongen zien, het woord - en dat betekent, ook de meest samengestelde en van onze indo-europese typen afwijkende vormen - als 'n eenheid te zien.Ga naar voetnoot40) Sapir spreekt van ‘the existent unit of living speech.’ (blz. 33) En bovendien, ook de meest ingewikkelde combinaties van betekenis-momenten - ten onrechte ongetwijfeld, noemt hij die ‘concepts’ - blijken niet minder een eenheid uit te maken: ‘We have seen that the single word expresses either a simple concept or a combination of concepts so interrelated as to form a psychological unity.’ (blz. 86) En tenslotte is voor hem - die de eenheid tussen Gestalt en onaanschouwelikheid niet zo accentueerde als wij dat deden, maar haar niettemin voortdurend en consequent veronderstelt - het woord: ‘The actual formal | |||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||
unit of speech.’ (blz. 33)Ga naar voetnoot41) Dat hij het woord: ‘the unit of speech’ noemt, is hier irrelevant. Wíj zouden liever zeggen: ‘the unit in speech’. Als Sapir het woord analyseert, dan is hij er zich volkomen van bewust, dat de momenten die hij vindt: ‘are reached only by a process of abstraction.’ (blz. 27) Zij ‘bestaan’ strikt genomen niet: ‘So far, the first speech element that we have found which we can say actually “exists” is the word.’ Toch moeten wij dat ‘abstraheren’, en dat ‘niet-bestaan’, niet zo begrijpen, alsof er als ervarings-momenten, aan deze woord-delen niets zou beantwoorden. Er beantwoordt wel degelik wat aan, doch zij bestaan alleen in wezens-afhankelikheid van de woord-eenheid, zij hebben als ervarings-moment geen autonomie, zij zijn alleen bepaalbaar vanuit het woord-geheel. Dit uit zich daarin, dat zij ‘cannot be used independently’. Sapir en Bloomfield gebruiken hier zelfs nagenoeg dezelfde termen! De wetenschap, dat zij niet ‘independently’ gebruikt kunnen worden, ontlenen wij aan onze taal-ervaring en aan niets anders. Hebben wij ook 'n criterium om dit ervarings-gegeven te controleren? Ja. We kunnen voor het woord zeggen: ‘It cannot be cut into without a disturbance of meaning, one or the other or both of the severed parts remaining as a helpless waif on our hands. In practice this unpretentious criterion does better service than might be supposed.’ (blz. 35)Ga naar voetnoot42) Het Paiute, de taal der indianen van de dorre hoogvlakten van Zuid-West Utah, kent als 'n ‘formally well-defined noun’, een zelfstandig naamwoord in de onderwerpsvorm, het volgende woord: ‘wiitokuchumpunkurüganiyugwivantümü’, dat betekent: ‘degenen die gaan zitten en met 'n mes 'n zwarte koe verdelen’ .... Sapir, na eerst zijn wijze van doen aan engelse voorbeelden gedemonstreerd te hebben, analyseert dit woord, zoals wij een - in tegenstelling met de indianen-term volkomen ongebruikelik - woord als ‘ver-geet-mij-niet-je-s-ver-zamel-aar-s-ge-leerd-hed-en’ zouden kunnen analyseren. Deze analyse levert het volgende schema, waarin wij de lijnen-structuur, volgens Sapirs verklaring van het woord, aanbrachten. De hoofdletters A, B en C duiden die woord-momenten aan, die zelf ook weer als onafhankelik woord kunnen voorkomen. De hoofdletters | |||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||
(E)
en (F) betekenen, dat de bedoelde momenten een ‘stam’
uitmaken als hort- van hortus. Deze
momenten kunnen dus niet zelfstandig als woord voorkomen, maar niettemin is
het moment in de combinaties waarin het optreedt, fundamenteel, een kern,
die bepaald moet worden. De letter d geeft aan, dat het moment ofschoon het
als zelfstandig woord kan voorkomen evengoed als A, B of C, niettemin hier
een affixaal karakter draagt: Sapir vergelijkt het met 'n
moment als -ful uit beautiful.
Ondertussen neemt het in ons Paiute-woord een zeer eigenaardige functie
waar: het geeft nl. aan, dat het dier gesymboliseerd in het moment C = buffel, het bezit uitmaakt van een menselik wezen. Als onafhankelik taal-moment, als woord, betekent het ‘paard’. De letters (g), (h) en (i) duiden momenten aan, die volkomen overeenkomen met onze uitgangen en de, niet als woord voorkomende, affixen. De (g) is 'n futurum-indicator; de (h) geeft, aan de, uit A B bestaande werkwoordelike samenstelling, die in A bepaald wordt door twee nominale groepen (F) en (E) C d, een participiaal karakter; daaraan voegt tenslotte (i) het meervouds-karakter voor levende wezens toe. De grote nul achter het woord, is 'n exponent om aan te geven, dat geheel het betreffende woord een bepaald syntacties gebruik eist: het moet onderwerp zijn. Welnu: geheel dit zeer samengestelde geheel, waarin de betekenis-structuren niet minder gecompliceerd zijn, dan het de Gestalt is, vormt een eenheid die, om een woord van Bloomfield te gebruiken: ‘can be | |||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||
dealt with as a conceptual whole’. (blz. 103) En, hoe ingewikkeld alles moge schijnen, op het plan der taal-ervaring is dit alles tenslotte zeer simpel, zó simpel, dat met dergelike eenheden kinderen opereren.Ga naar voetnoot43) Sapir kan schrijven: ‘We may put the whole matter in a nutshell by saying that the radical and grammatical elements of language, abstracted as they are from the realities of speech, respond to the conceptual world of science, abstracted as it is from the realities of experience, and that the word, the existent unit of living speech, responds to the unit of actually apprehended experience, of history, of art’. (blz. 33) Van deze eenheden schrijft Sapir één bladzijde verder, dat ‘linguistic experience’ ‘overwhelmingly’ bewijst, dat zij bestaan! Ook al bestaan zij uit twee momenten slechts, die ieder afzonderlik weer als woord kunnen voorkomen, toch is het onmogelik deze eenheden te breken, zonder dat de betekenis te loor gaat. En in het grote merendeel der gevallen wordt de ruïne nog veel groter: we blijven zitten met stukken, die niet zelfstandig als taal-moment kunnen gebruikt worden. Ondanks alle betrekkingen die het woord tot andere woorden vertonen kan, kunnen wij het ‘independently’ gebruiken. Wat dit precies betekent, zetten we uiteen in het volgende hoofdstuk. | |||||||||||
Onzelfstandige betekenis.Beschouwen we van dit geheel nu het betekenis-aspect opnieuw, dan constateren we, dat de ‘betekenis’ die correspondeert aan de verschillende categoriale momenten, van geheel verschillende aard kan zijn. Sapir heeft in ‘Grammatical Concepts’ deze verschillende categorieën trachten te systematiseren. Dat hij tenslotte aan die momenten ‘concepts’ laat beantwoorden, is 'n inconsequentie tegenover zijn eigen inzichten, zoals hij die in ‘The Elements of Speech’ ontwikkelt. Immers: de ‘concepts’ stammen uit taal-beschouwing, en wel uit een abstractieve analyse; het enige waartoe hij had kunnen concluderen is, dat aan de categoriale woord-momenten, betekenis-onderscheidingen zouden kunnen beantwoorden. Doch hoe? Moeten wij het ons zo denken, dat 'n meervouds-uitgang als -s aan de | |||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||
betekenis van het moment kastanje- toevoegt zo iets als: ‘meer dan éénmaal bedoeld’? Neen. Nemen we ter illustratie eerst nóg 'n voorbeeld van Bloomfield:Ga naar voetnoot44) de -ee- van neem wisselt met de -a- van nam. Het is zonder twijfel juist, dat ‘these two forms are felt to express the relative time of action.’ (blz. 62) Zo bestaat ook ran - run. Maar, 'n schema: ‘n - klinker - m’ voor ons nederlandse voorbeeld, of ‘r - vowel - n’ in 't engels, is niet denkbaar als uitdrukking van de handeling geabstraheerd van de tijd: ‘nor is an (-a-) or an (-u-) ever spoken separately to express the time alone’. Niet al deze momenten zijn, voor de ‘normal speaker’ even gemakkelik definiëerbaar; er zijn graden van duidelikheid. Maar, van verschillende s-meervouden mag hij toch zeker zeggen: ‘In fact, even the normal speaker would not need to think long before he could define the common element by saying that the - s expresses plurality.’ (blz. 94) Toch is de -s weer duidelik geen woord, zegt hij, omdat die -s weer niet ‘independently’ kan worden gebruikt in de betekenis van ‘several’ of ‘many’ b.v. Deze, en dergelike, momenten ‘voegen’ aan de betekenis niets ‘toe’, doch het betekenis-geheel is constant zó gedifferentiëerd, dat bepaalde momenten van zijn structuur, bepaalde onderscheidingen, betrokken zijn op bepaalde Gestalt-momenten; en deze functie van bepaalde woord-delen, dit wederkerig, betrokken-zijn op bepaalde betekenis-onderscheidingen geeft hun weliswaar ‘betekenis’, doch alleen, en in elk geval weer opnieuw, via het betekenis-geheel. Paarden symboliseert inderdaad: ‘meer dan één paard’, doch -en symboliseert niet: ‘meer dan één’. Rookloos symboliseert ‘zonder rook’, doch -loos symboliseert niet ‘zonder’. In het geheel echter, wordt de onderscheiding ‘zonder’ betrokken op -loos, als een ten opzichte van het betekenis-geheel, constant functionerend Gestalt-moment, waaraan een bepaald moment van de betekenis-structuur is gebonden, zó dat dit moment alleen betrokken op de structuur-kern, waarvan het afhankelik is, kan worden ‘gepraediceerd’: het is niet mogelik dergelike onderscheidingen disjunct toe te passen.Ga naar voetnoot45) Hier dus | |||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||
hebben we te maken met ‘onzelfstandig symboliserende’ taal-momenten: een onzelfstandig symboliserend woord, is een contradictio in terminis.Ga naar voetnoot46) En, hetzelfde geldt van de stam als geopponeerd aan uitgangen of affixen. Wij lezen bij Pos: in het latijn en grieks ‘dort steht das Wort immer in einer Beziehungsform und muss man durch Abstraktion den Stamm oder die Wurzel als eigentlichen Bedeutungsträger herausschälen.’ (blz. 71) Stam of wortel zijn ‘eigenlike betekenisdragers’ in zover daarop - in tegenstelling met uitgangen of affixen - de structuur-kernen betrokken zijn. Doch, ook déze kernen, als geopponeerd aan hun bepaalde momenten, zijn alleen ‘praediceerbaar’ via het woord-geheel. Graff ziet ongetwijfeld de waarheid, als hij wijst op het verschil tussen hetgeen hij, zeer ongelukkig, noemt ‘Scientific and Instinctive Classifying.’ (blz. 187 vlg.) Of hij ook gelijk heeft in zijn hypothese omtrent het oorspronkelik ontstaan der categoriale woord-momenten, kunnen wij in het midden laten. Maar zeker heeft hij gelijk, dat het begrip van die woord-momenten a posteriori is:Ga naar voetnoot47) zij worden door het kind in het woord aanvankelik niet gesteld om iets - zij het dan ook onzelfstandig - te betekenen. Het woord-geheel wordt, zoals wij aantonen, ook door het kind geponeerd met de handelings-bedoeling, waarin de symbolisatie van de te-behandelen-zaak vervat is. Pas vergelijking van verschillende woorden met gelijksoortige Gestalt-momenten, geeft aan het kind de mogelikheid deze momenten functioneel, en dan onzelfstandig symboliserend, te gebruiken. En, dit ‘leren’ veronderstelt een oefening van jaren. We noteren de ene zin van de Sterns: ‘Die von Präpositionen abhängige Kasusbildung ist, wie allbekannt, bis ins Schulalter hin sehr unsicher’. (blz. 280) Het juist gebruiken, en het daartoe noodzakelike kennen van deze | |||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||
onderscheidingen, veronderstelt weer geen begrip van deze momenten als categorie-kenmerken. De kennis die noodzakelik moet heten om de woorden als flexie-vormen te gebruiken, is kennis omtrent een wijze van doen met woorden in een bepaalde situatie. Schlecht - schlechter kan nacht - nächter leveren, in een situatie waarin het kind zich bewust is van een ‘toenemen’ van de bedoelde zaak, zonder dat het kind zich een begrip gevormd heeft omtrent de uitgangen zelf. En pas wanneer het kind dit begrip gevormd heeft, kan het inzien dat -er, een vergelijkings-uitgang is. Vóór die tijd zijn schlechter en nächter tegenover schlecht en nacht ‘meer-zaak’(!)-woorden, en anders niet. De kennis dat de facto -er de ‘drager’ is van dit ‘meer’, hoeft niet te worden verondersteld. Het is voldoende dat het kind weet, dat sommige ‘woorden’, gehelen die eindigen op -er, voor een ‘meer’ van de bedoelde zaak gebruikt worden. Het is niet nodig aan te nemen, dat het uitdrukkelik dat ‘meer’ als met het moment -er verbonden, heeft herkend.Ga naar voetnoot47*) Al de betekenis-verschijnselen worden zin-loos, als zij niet worden verklaard volgens het gegeven der woord-eenheid en identiteit. Elke verklaring die deze gegevens voorbijziet, komt voor raadselen te staan. | |||||||||||
Potentialiteit en actualiteit.Wel zeer duidelik is bij de behandeling van het betekenis-vraagstuk ook het verschil tussen de oudere associatieve verklaring en de jongere eenheids-opvatting naar voren gekomen. Dat de woorden in hun verschillende gebruiksvormen door de gebruikers als identiek werden beschouwd, zagen de voorstanders van de oudere opvatting ook. Doch, zij moesten dit ‘verklaren’ als 'n soort ‘vergissing’, als zo iets als 'n zinsbegoocheling, of 'n gezichtsbedrog. Dát deze ‘verklaring’ niets anders was, daar gleden zij snel en luchtig overheen. | |||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||
Erdmann b.v. schrijft: ‘Ob es z.B. richtig ist zu behaupten, zwei der Form nach identische Lautkomplexe stellten dasselbe oder verschiedene Wörter dar hängt davon ab, ob man unter Wort nur den Sprachlaut oder Sprachlaut plus Bedeutung versteht, ob man Verschiedenheit auf die Abstammung oder die lautliche Form oder auch auf den Sinn bezieht.’ (blz. 11-12) Ondertussen lijkt het ons noodzakelik, dat men aantoont, terecht de zaken zo te beschouwen. En men beschouwt de zaken terecht zoals men doet, wanneer men vraagt naar het waarom der feiten zoals ze zijn. De vraag naar het waarom der feiten zoals ze zijn, stelt Erdmann zich tenslotte niet; hij catalogiseert de gevallen en beschrijft ze, zonder naar hun waarom te vragen. Waarom beschouwen we in een bepaald geval twee woorden terecht als identiek, waarom niet? Met 'n opvatting van de betekenis als: een meer of minder vaag complex van voorstellingen, kan hierop geen antwoord worden gegeven. En als hij dan ook op blz. 15 en 16 'n ogenblik deze vraag voor 'n bepaald geval concretiseert, lezen we: ‘Ein Streit hierüber ist müssig.’ (blz. 16) Wij hebben al meermalen onze waardering voor Wellanders werk uitgesproken, en als wij dan ook nu toch weer zijn meningen zullen critiseren, dan is het juist, omdat die zo helder verantwoord werden.Ga naar voetnoot48) ‘In der Wirklichkeit existieren nur Wortindividuen ... Nur Wortindividuen werden gesprochen und gehört.’ Dat is ongetwijfeld volkomen juist. Maar hoe is 't mogelik, dat die ‘woord-individuen’ gesproken en gehoord kunnen worden zó dat er van begrijpen sprake kan zijn? Omdat wij die woord-individuen te voren maakten. En alleen omdat letterlik hetzelfde woord meermalen gebruikt wordt, daarom is het mogelik, dat wij elkaar begrijpen. De quasi-idealistiese taalkunde met haar voortdurende ‘schepping’ en haar absolute ‘Einmaligkeit’, komt in flagrante strijd met de feiten: het openbaart zich als 'n totaal andersoortige ervaring of ik 'n woord ‘leer’, d.w.z. ‘maak’, of dat ik 'n woord gebruik. Het laatste veronderstelt het woord bekend; het eerste veronderstelt het woord niet-bekend. Zeker, wat de | |||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||
spreker spreekt, en wat de hoorder hoort, is niet letterlik hetzelfde woord. Deze twee woorden zijn niet identiek; het zijn twee gelijkvormig gestructureerde instrumenten voor een gelijksoortig gebruik. Maar, de relatie van gelijkvormigheid tussen het woord van de spreker en het woord van de hoorder is volkomen reëel. Zij bestaat in het communicatie-proces even werkelik, als er de sprekers en hoorders zelf bestaan. Wij kunnen haar uit de waarneming van de gedragingen der, aan het communicatie-proces deelnemende, individuen met even grote zekerheid afleiden, als wij er de wederzijdse ‘Steuerung’ uit lezen. Die ‘Steuerung’ is zinloos, zonder de bedoelde gelijkvormigheid. Even zeker als wij weten, dat de witkwast geen hamer is, omdat wij er anders mee door het plafond zouden slaan, even zeker weten wij dat het woord van spreker en hoorder een relatie van gelijkvormigheid vertonen, en dat dit woord van mij, taalgebruiker ‘zijn identiteit door alle gebruiksgevallen heen redt’, omdat wij elkaar anders niet zouden begrijpen. En dát hetzelfde woord telkens opnieuw gebruikt wordt, dat veronderstelt o.a., dat het als een potentialiteit, en wel als een werk-mogelikheid, deel uitmaakt van ons wezen. De gedachte is niet bijster origineel, maar zij werd wel eens vergeten! Jespersen deed goed werk, toen hij er, voor 'n tiental jaren, nog weer eens uitdrukkelik op wees.Ga naar voetnoot49) Het woord is latent als wij het niet gebruiken, het woord is actueel in het gebruik. En, latentzijn, potentialiteit, wil niet zeggen: on-werkelikheid; mogelikheid impliceert werkelikheid. De werkelikheid omvat meer dan het psychies actuele. En, dit is niet in strijd met de opvatting dat het woord een energia is, en geen ergon; ik meen, dat al de voorafgaande bladzijden dit bewijzen.Ga naar voetnoot49*) | |||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||
Het woord dan, waarover men in de grammatica en in het woordenboek spreekt, is volstrekt geen abstractie uit vele individuën, die op verschillende tijden werden gesproken en gehoord; het woord waarover men in de grammatica en in het woordenboek spreekt, is ófwel het woord als werk-mogelikheid, ófwel het gebruikte woord, ófwel het beschouwde woord. En over deze laatste onderscheidingen nu nog 'n kort woord. We kunnen het woord actueren, hetzij in het gebruik, hetzij in beschouwing.Ga naar voetnoot50) In beide gevallen wordt het latente woord geactueerd, doch met geheel verschillende bedoelingen, in een geheel verschillende situatie, en in een geheel andersoortige ervaring. Men zegt dat het woord ‘buiten de zin’ geen, of altans geen ‘bepaalde’ betekenis heeft. Hieraan is dit allereerst juist, dat 't woord buiten de zin niets noemt, maar symboliseert het in dat geval ook niets, heeft het geen betekenis? Omdat men tussen noemen en symboliseren niet onderscheidde, kon men zeggen dat 't woord geen betekenis had buiten 't gebruik. Let men op deze onderscheiding wel, dan is 't duidelik dat 'n woord, als moment van beschouwing, wél betekenis heeft. Stellen we ons maar onverschillig welk woord voor de geest, en, we weten terstond, dat het dít noemen kan of dát. Hoe weten we dat? Omdat we z'n betekenis actueerden en als betekenis, d.w.z. als betrokken op het gebruik, beschouwden. Denken we maar even over: emmer! We kunnen 't ons ook moeilik maken en vragen: wat betekent het partikel te zoal. ‘Die betekenis is niet bepaald’. Dat is weer juist of onjuist, al naar men de zaak opvat. Roepen we ons 't woord boom voor de geest, met de vraag: ‘Wat betekent 't woord boom?’, dan kan aan dat geactueerde woord, als uitgangspunt van onze beschouwing, elke andere praecisering dan zijn afgrenzing tegen alles wat niet boom | |||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||
is, ontbreken. Maar, dit minimum van bepaaldheid heeft 't woord boom altijd. Het woord is dan, wat de Saussure met de term valeur bestempeld heeft. Zijn betekenis bestaat in z'n dit-zijn, in tegenstelling met al het andere: het is 'n duidelike eenheid. Wil men dat, zoals Overdiep doet, ‘het gemeenschappelijke deel van alle geschakeerde beteekenissen, waarvan wij ons, sprekende, bewust zijn’ (blz. 23) noemen, dan is daartegen geen bezwaar, mits we maar bedenken, dat het woord ‘deel’ in deze omschrijving dubbelzinnig is: wij hebben nl. niet te maken met bepaalde betekenis-onderscheidingen, die gemeenschappelik zouden zijn aan alle gebruiks-phasen van het woord, doch we staan integendeel voor de ongedifferentiëerde betekenis-eenheid. Ondertussen, dit geval van woord-beschouwing is het grens-geval, dat in wetenschappelike taal-beschouwing kan voorkomen. Wat men gewoonlik bedoelt, als men van 'n, buiten de zin niet ‘bepaalde’ betekenis spreekt, is: ‘de betekenis die de spreker, of wij, in de omgangstaal op de gis aan het woord toekennen.’Ga naar voetnoot51) De woorden ‘in de omgangstaal’ moeten natuurlik niet verstaan worden als ‘in het gebruik van de omgangstaal’, want daar is, juist ook volgens Overdiep, de betekenis pas volkomen bepaald, daar is pas de ‘eigenlijke’ betekenis te zoeken. De bedoeling kan alleen zijn: de betekenis die we op de gis voor gebruik in de omgangstaal aan het woord toekennen. Is deze betekenis ‘onbepaald’? Inderdaad. Doch, niet zó, dat wij, het woord actuerend, daarin geen bepaalde betekenis-onderscheidingen zouden actueren, doch wel zó, dat deze onderscheidingen fluctueren, oscilleren. Wij kunnen ze alleen ‘vastleggen’ door ze als betrokken op 'n bepaald gebruik, te beschouwen. Om de betekenis van boom in de beschouwing als ‘een zeker houtgewas’ te herkennen, moeten we het betrokken denken, én op een bepaald gebruik, én op een bepaalde eenheid van gebruiks-mogelikheden, op het latente woord; betrekken we het woord op 'n ander gebruiks-geval, dan betekent het ‘paal’, of ‘vaarboom’ of ‘disselboom’ als gebruiks-mogelikheid van het latente woord. Betrekken we het op 'n bepaalde handeling, dan betekent het 'n praathandeling, of 'n handeling om ons in 'n vaartuig voort te bewegen; we betrekken het dan meteen op 'n andere eenheid van gebruiksmogelikheden. Het zal niet nodig zijn, de overtalrijke psychologiese onderzoekingen te behandelen, waaruit blijkt dat de situatie bijna altijd meebrengt, dat een bepaalde persoon, op de vraag: ‘Wat betekent boom?’, spontaan zal reageren, met 'n bepaald gebruiks-geval: de voerman met | |||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||
‘disselboom’, de tuinman met ‘houtgewas’. Dat het grote merendeel van de taal-gebruikers bij boom aan de zijde van de tuinman zal staan, doet niets af aan 't feit, dat dít ten opzichte van de zaak die ons bezig houdt, accidenteel is. Wie in 'n huiskamer waar de krant gelezen wordt, vraagt: ‘Wat is 'n blad?’, weet welke betekenis de hoorders normaal genomen 't eerste voor de geest zal komen. Is de betekenis van het woord in de beschouwing nu 'n ‘abstractie’ uit vele individuen, die op verschillende tijden worden gebruikt? Volstrekt niet. Wil men, met alle geweld de term abstractie, dan zou men het 'n abstractie kunnen noemen ten opzichte van de latente eenheid, doch dan is het gebruikte woord evenzeer 'n abstractie. Noch in beschouwing, noch in gebruik hebben we met 'n ‘abstractie’ te maken, doch met een realisatie, die in beschouwing oscilleert, die echter in gebruik gericht staat volgens de praedicering, of altans de bedoelde betekenis-functie van het ogenblik. Het gebruikte woord is het op de situatie berekende, met een bepaalde ‘praktiese’ bedoeling geactueerde; en als zodanig is het ook in zijn geactueerde onderscheidingen bepaald. Deze onderscheidingen kunnen wij ongetwijfeld alleen in de tijd ontwikkelen, alleen in opeenvolging en niet gelijktijdig actueren, omdat de betekenis-structuur meebrengt, dat we ons volgens verschillende situaties moeten richten om de verschillende mogelikheden van het éne woord te realiseren. Doch, deze onderscheidingen waren onontwikkelbaar, als zij niet als mogelikheden in het éne potentiële woord lagen, waarvan elk gebruiks-geval één bepaalde, beperkte realisatie uitmaakt. En wat nu tenslotte over het woord als werk-mogelikheid, over het latente woord? Is dat 'n abstractie? Het latente woord is juist het omgekeerde: het is de concretisering van alle gebruiksmogelikheden in het ene latente gebruiks-teken; het is 'n eenheid van werk-mogelikheden, die ons tot een der belangrijkste vormen van menselike activiteit in staat stelt. Het is die bepaalde ‘Durchstrukturierung’ van ons gehele organies-psychiese wezen, die ons tot het menselik samenleven in staat stelt. Het is de conditio sine qua non van alle volledig menselik samenhandelen. Door zijn structuur is de betekenis van het latente woord, dat latente denkmoment, dié zeer biezondere noëtiese eenheid van denk-mogelikheden, die én wetenschap, én kunst, én techniek, als in samenhandelen zich ontplooiende menselike levens-vormen, eerst mogelik maakt. En, we bedoelen dit niet speculatief, we denken aan geen mannetje op de maan, om daarvan te bewijzen - wat ongetwijfeld gaat - dat het geen redelik bestaan zou kunnen voeren; we bedoelen de samenleving te nemen zoals zij is. Maar was het dan zo geheel en al onjuist, wat men vaak onder | |||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||
woord verstond, een abstractie te noemen? Neen. Een abstractie is het woord als gemiddelde, als gemiddelde uit alle gebruiks-mogelik-heden. Zó bestaat inderdaad het woord niet; zo bestaat wel een onjuist woord-begrip, dat én aan de linguistiek, én aan de grammatica zeer veel ondienst bewees. Het woord-begrip, dat wij aan de realiteit van het taalgebeuren ontlenen, ziet er anders uit. Het woord is de organies-psychiese eenheid, die wij, als blijvende werkmogelikheid van ons menselik wezen, in de act der woordmaking stellen en die wij, bij het gebruik, actueren als het zelfstandig symboliserende gebruiksteken, dat ons individuele menselik handelen, als handeling van een lid der mensengemeenschap, mogelik maakt. Wij menen in de voorafgaande hoofdstukken te hebben bewezen, dat het woord het fundament is van alle taal-gebruik. Het woord is ook fundament van het taal-systeem, van onze individuele spraak-mogelik-heden in geheel hun omvang. Van dit systeem is alle gebruik één actualisatie-phase: alle gebruik is systeem-actuering. En deze actuering geschiedt in het ervarings-geheel: het woord is daarin altijd moment. Daarover tenslotte een laatste hoofdstuk: Het woord als syntagma. |
|