Lachgas
(1968)–Ton van Reen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[pagina 82]
| |
Ik wacht. Annabel kan elk moment komen. Ik heb het warm. Ik heb het meestal warm als ik op iemand sta te wachten. Of koud. Nooit er tussen in. Op dit kleine stukje grond langs de rivier komen nooit mensen. Wanneer er grote schepen door de rivier varen overspoelt het water deze plek. De bodem blijft altijd glad. Er liggen veel keien die door de stroom gepolijst zijn. De boot ligt met een touw vastgebonden in de struiken. Het is een kleine roeiboot die soms gebruikt wordt om te vissen. Annabel komt aanlopen en klimt op de bank. Ik duw de boot af, spring erin, grijp de spanen en begin uit alle macht te roeien. Het is nu helemaal donker en gevaarlijk op de rivier. Ik moet goed opletten dat ik niet in de vaarroute van de vrachtschepen kom. Stel je voor dat we ons te pletter varen tegen zo'n grote stalen romp. Gelukkig zijn de meeste schepen goed te zien door de lichten die ze dragen. En door het brullen van de motoren kun je ze al van ver aan horen komen. In het midden van de rivier, waar de stroom het hevigst is, heb ik er moeite mee te voorkomen dat de boot afdrijft. We zijn op weg naar het huis van Makelaar Prokopieff. Het staat eenzaam aan de andere kant van de rivier. Er ligt een grote tuin omheen. Ik ben vaak van plan geweest om er eens te gaan kijken. Het is er nooit van gekomen. Nu moet ik wel. We zoeken Jan Shalme. Hij is de hele middag al weg. Ik weet zeker dat we hem bij Makelaar Prokopieff zullen vinden. | |
[pagina 83]
| |
Annabel is bang in de boot. Ze zit gehurkt op de plecht. Haar rok is opgeschoven. In het donker zie ik de witte vlek van haar broek. Een hand houdt ze aan haar broek, of ze nodig moet plassen. Meisjes moeten altijd plassen als ze bang zijn. Met de andere hand draait ze krulletjes in het haar. Ze tuurt gespannen in het water, ze is bang dat ze er elk moment in kan vallen. Het vuile rivierwater is inktzwart. Overdag is het blauwgrijs. Soms drijven er dode vissen voorbij. Ze liggen met de buik naar boven. Dat is een grijze plek in het water. De bekken hangen open en zitten vol rotzooi. Waarom gaan die vissen allemaal kapot in de rivier? Een enkele keer blijven er plakken wier aan de spanen hangen. Die rommel laat maar moeilijk los. We naderen de andere oever. In het donker zie ik het land naderbij komen. Ik werp het touw om een boomstam, spring op de kant en bindt de boot vast. Even blijf ik staan hijgen. Ik ben moe, het roeien heeft veel van mijn krachten gevergd. Ik voel het in mijn armen. We staan in de tuin van Makelaar Prokopieff. De tuin is geweldig groot en geheimzinnig. Er groeien veel planten die je nergens anders ziet en die scherp ruiken, huiskamerplanten in het groot. In het licht dat door de ruiten van het huis naar buiten valt nemen ze vreemde vormen aan. Het moeten dezelfde planten zijn die je ook kunt vinden in de Botaniese Tuinen. Met school zijn we er geweest. De meeste van die planten komen uit de tropen. In het daglicht zijn ze geweldig mooi. Nu jagen ze angst aan door hun vreemde vormen tegen het donker. Zullen ze in de winter | |
[pagina 84]
| |
niet kapot vriezen? Het licht in het huis van Makelaar Prokopieff schijnt rose. Hij moet crèpepapier om de lampen hebben gedraaid. Thuis heb ik dat ook eens gedaan. Het papier begon te schroeien. Toen ik het er af wilde trekken heb ik mijn vingers lelijk gebrand aan het glas van de lamp. ‘Ben je bang’ vraagt Annabel plotseling. Ze praat zacht en hees. Ze wil alleen zeggen dat ze zelf bang is. ‘Nee’ zeg ik, ‘ik ben niet bang.’ Dat is waar, maar als ik bang was zou ik het haar toch niet zeggen. We zijn nu vlak bij het huis en verschuilen ons achter een reuzenplant. Alles is stil. Annabel staat tegen me aan. Ik voel haar huid. Haar arm drukt tegen mijn arm. Ik hoor haar hijgen. Ik kan haar adem ook ruiken. Ranzig, of ze liters limonade heeft gedronken. Ze houdt haar hoofd scheef. Haar haren vallen half over haar gezicht. In het donker is dat mooi en gek. Ze luistert. Er is weinig geluid, alleen het geklots van de rivier. Het is zo regelmatig dat het niet angstaanjagend is, eerder vertrouwd. Misschien komt het door de boot waarin we kunnen vluchten als het moet. Er is geen gevaar. Gebukt lopen we snel naar het huis en drukken ons tegen de muur. Heeft iemand ons gehoord? In het huis horen we een kabbelend geluid, of de nieuwslezer van de radio gedempt spreekt. Het kan ook zijn dat iemand voorleest uit een boek. We sluipen naar het raam waarachter we geluid horen. Heel voorzichtig kijken we naar binnen. Eerst zie ik alleen schil- | |
[pagina 85]
| |
derijen. Ze hangen tegen elkaar en bedekken alle muren. Het kunnen ook tapijten zijn, dat is van buitenaf niet goed te zien. Het zijn jachttaferelen; paarden, aangeschoten hazen, fazanten, een vent die lijkt op een poelier, een meute honden. Het plafond is versierd met roosjes van stucwerk. Langs de muren en in de hoeken staan antieke dingen. Ik herken een spinnewiel en een weefgetouw. Ik heb die dingen wel eens gezien op plaatjes in een geschiedenisboek. Dan pas zie ik Makelaar Prokopieff. Hij zit in een luie stoel voor een open haard die niet brandt. Wel staat er een roodschijnende imitatiehaard in die lijkt te walmen. Op zijn knie zit Jan Shalme. Zonder broek. Hij heeft alleen een kort wit hemdje aan. Hij houdt zijn armen om Makelaar Prokopieff's nek geslagen. Ze zitten wang aan wang. Makelaar Prokopieff houdt zijn ene hand onder het hemd van Jan Shalme. Met de andere speelt hij met de pik van Jan Shalme. Jan Shalme lijkt groter dan Makelaar Prokopieff. Wel is hij veel smaller. Zijn lijf is knokig. Ook heeft Jan Shalme niet zo'n lange haren als Makelaar Prokopieff. De haren van Makelaar Prokopieff hangen over Jan Shalme's nek. Jan Shalme zit met zijn gezicht van ons afgewend. Daarom duurt het een tijd voordat Annabel hem herkent. Plotseling geeft ze een gil. Ze slaat met haar handen tegen de ruit. Dat had ze niet moeten doen. Ik had alles willen zien. Nu is de kans verkeken. Makelaar Prokopieff springt geschrokken op. Hij laat Jan Shalme op de grond vallen, of het een plaspop is die je zo maar van je af kunt gooien. Hij staart ontzet door het raam | |
[pagina 86]
| |
naar buiten, en steekt zijn armen in de lucht. Hij wil zich over geven, al weet hij niet wie de vijand is. Ik pak Annabel bij de arm en trek haar mee. We hollen teterug en maken dat we weg komen in de boot. Makelaar Prokopieff mag ons niet zien. Dit moet een geheim blijven. Misschien dat we het ooit tegen hem kunnen gebruiken. Zal Jan Shalme weten dat het Annabel was die gilde en tegen de ruit sloeg? Hij bleef suf op de grond liggen. Ik denk niet dat hij haar stem heeft herkend, anders zou hij wel opgesprongen zijn. Misschien heeft hij helemaal niets gehoord. Waarschijnlijk was zijn aandacht te veel gericht op het spel. Op de heenweg heb ik tegen de stroom in moeten roeien. Nu kan ik de boot gewoon laten drijven. Ik moet alleen een beetje bijsturen. Ik leg de boot vast tussen de struiken. We blijven op een bankje zitten en houden het huis in het oog. Na een tijdje gaat het licht uit. Een motor slaat aan. Het is de motorboot van Makelaar Prokopieff. Een práchtboot. Ik heb er dikwijls bewonderend naar staan kijken. De meeste mensen zijn jaloers op Makelaar Prokopieff. Om die boot en om zijn geld. Hij heeft vervloekt veel geld. In een grote boog vaart de boot naar de oever en glijdt langs een steiger verderop. Een jongen in een korte broek stapt uit. Jan Shalme. Hij holt hard weg en verdwijnt in het duister. De boot vaart terug. We blijven wachten tot de lichten in het huis weer aan gaan. Dan komen we pas te voorschijn. Plotseling staat Annabel stil. Ze kijkt naar mij. ‘Ik vrij nooit meer met Jan Shalme. Voortaan vrij ik met | |
[pagina 87]
| |
jou.’ Waarom praat ze altijd zo hees? Op de plaats waar we staan liggen grote hopen metselzand. ‘Je moet me dichtmetselen. Dat deed Jan Shalme ook altijd’. In een ruk trekt ze haar broek naar beneden en schopt hem uit. Ze slaat haar rok omhoog en gaat met haar blote billen in het zand zitten. Haar benen spreidt ze uit elkaar. Het duurt even voordat ik weet wat ze bedoelt. |
|