Lachgas
(1968)–Ton van Reen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[pagina 66]
| |
We zitten ons te vervelen in de kerk. Op de preekstoel staat de pastoor een idioot verhaal op te hangen over dingen die we niet begrijpen, kuisheid en zo. Daar moet die man uitgerekend tegen ons over spreken. Hij praat onduidelijk en is niet te verstaan ook al zou je hem willen volgen. Hij praat door zijn neus. Het slisserig geluid wordt door de enorme ruimte van de kerk helemaal opgezogen. Zelf heeft hij weinig zin in het verhaal. Hij zit liever in zijn wijnkelder. Wanneer hij over drank mocht spreken zou hij wél te verstaan zijn. Dan zou hij enthousiast met zijn vuisten op het hout van de preekstoel slaan. Hij geeft les voor onze voorbereiding tot de hernieuwing van de doopbeloften. Meestal proberen we er tussen uit te knijpen als hij bezig is. Als de torendeur in het portaal open staat wil dat wel lukken. Tijdens de godsdienstoefening zijn we herhaaldelijk in de toren geklommen. Dat wagen we niet meer. De laatste keer zijn we betrapt door de koster. Een dag later kwam de pastoor ons bezoeken op school. Hij sloeg ons voor straf met de koppen tegen elkaar. En dat allemaal omdat we zijn godsdienstles hadden gemist. Links in de kerk zitten de meisjes. Rechts zitten de jongens. Ik kan Annabel goed zien. Ze valt altijd op tussen de meisjes, omdat ze in het wit-blauw gekleed gaat. Annabel is in de maand mei geboren. Alle meisjes die in de maand mei zijn geboren worden later non, toegewijd aan de heilige Maria. Wit-blauw zijn de kleuren van Maria. Toch lopen alle nonnen in het zwart. Volgens de moeders heeft de heilige maagd tijdens haar leven ook in het wit en blauw gelopen. | |
[pagina 67]
| |
Dat is vast een fabeltje. Op de kruiswegstaties is duidelijk te zien dat het verzonnen is. Maria heeft maar één enkele keer blauw gedragen. En wit heeft ze helemaal niet gekend. Wel een smoezelig grijs. Alleen op de zevende statie draagt ze blauw. Ze heeft Kristus vergezeld in ontstellend veel kleuren. Paars was haar favoriete kleur. Op de derde, de achtste en de negende statie draagt Maria paars. Op de tweede statie draagt Maria een felrode onderrok. Op de andere staties loopt Maria in groen, geel, oranje, en smoezelig grijs. Ik zit in de eerste bank, naast Jan Shalme. We zitten met onze neus op de Kerststal gedrukt. We hebben pas het Kerstfeest achter de rug. Over een paar dagen vieren we Driekoningen. De drie koningen zelf zijn nu nog in aantocht door de linkerbeuk van de kerk. In de tijd van de advent stonden ze nog bij de achterdeur. Met Kerstmis waren ze al tot de doopkapel gevorderd. Ze hebben nu nog een paar dagreizen voor de boeg. Elke dag vorderen ze tien meter, dat is de afstand van de ene pilaar naar de andere. Op 6 januari moeten ze met hun hele hebben en houden voor de krib staan. De zwarte koning zal tegen die tijd wel goed ziek zijn. Hij komt helemaal uit het warme Afrika. Hij zal goed verkouden worden. Een mooi stuk in de kerstkrib is elk jaar weer het engeltje. Als je een cent door het gleufje in het hoofd laat vallen begint het te knikken. Dat betekent, ik wil nog meer. De geldstukjes vallen in het holle lijf. De pastoor heeft een sleutel waarmee hij de buik van de engel kan openen. Elke dag haalt hij er de muntstukjes uit. | |
[pagina 68]
| |
Jan Shalme zit vlak bij het knikengeltje. Ik merk dat hij al een hele tijd begerig naar het kopje zit te kijken. Vindt hij het engeltje zo mooi? Plotseling haalt hij uit en geeft de engel een geweldige dreun tegen het kopje. De nek slaat uit het lood, het beeld wordt topzwaar, dondert omlaag en spat in scherven uit elkaar op de glanzende kerkvloer. De muntstukken rinkelen naar alle kanten. Overal duiken koppen omlaag om ze te grijpen. De pastoor bedenkt zich geen moment. Witgloeiend van woede komt hij van de preekstoel af. Jan Shalme ziet het gevaar, springt op en zet het op een lopen. Hij vliegt de kerk uit. In zijn blinde woede zoekt de pastoor een slachtoffer. Voor ik weet wat er gebeurt neemt hij me te grazen. Ik krijg een dreun en klap met mijn kop tegen de bank.
Als ik bij kom lig ik thuis in bed. Mijn moeder staat aan het voeteneind te janken. Ze huilt niet om mij. Dat weet ze me al te vlug te vertellen als ze ziet dat ik mijn ogen heb geopend. Ze jankt om haar schande. De pastoor heeft haar verteld dat ik niet meer op de godsdienstoefening mag. Hij heeft me uitgesloten, wegens onbehoorlijk gedrag in de kerk. Ik zal nog een jaar moeten wachten voordat ik mijn doopbeloften mag hernieuwen. Hoewel ik onschuldig ben aan het breken van de knikengel zal ik zes weken het bed moeten houden met een hersenschudding en word ik uitgesloten van een belangrijk kerkelijk feest. Mijn moeder schaamt zich voor mij. |
|