Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Droeve Gepeinzen Ach ja, geen goed is onvermengd op aarde: Geen roos bloeit, of ze dreigt met scherpen doorn; Het onkruid schiet ook in den schoonsten gaarde, En, hoe men 't zift, toch blijft er kaf bij 't koorn; De jonge Lent' brengt stormen aan en vlagen; Der zonne gloed schroeit wat door haar ontsproot; Aan 't blozend ooft komt worm en ondier knagen; En al wat leeft, 't gaat alles tot den dood! Ook zielsgenot moet vaak de mensch versmaden: Zie jeugd en moed, die drift tot waanzin jaagt; Wordt liefdesheil geen afkeer door 't verzaden? Wordt roem niet steeds door haat en nijd belaagd? De valschheid komt de vriendschap ondermijnen; Die wijsheid zoekt, smacht in onleschbren dorst; Die leert en leidt, moet onder weerspraak pijnen... Hij is een held, die 't leven moedig torscht! Maar neen, zóó 's Heeren gaven droef misachten, Waar slecht, en om het middel 't doel verlaagd. Vat moed, o mensch, spoor ze aan, uw beste krachten, Maar proef, wat gij geniet en doet en waagt: Het zij ten goede! U kan geen dood beloeren, Althans geen dood, die 't wezen gansch verzwelgt; U kan hij enkel ter volmaking voeren: Vat moed en streef naar wat geen tijd verdelgt. Vorige Volgende