Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'
(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |
II.Mijn Vaderland was arm,
Het armste wel der landen
Waar Noordzeewind op blies;
Thans rijzen lustwaranden
Waar 't heikruid wies!
Mijn Vaderland was arm,
Maar wakkere arbeidshelden
Verrijkten 't met hun zweet:
Zie thans zijn korenvelden
In goud gekleed!
| |
III.Mijn Vaderland, gering
Moog vreemde of dwaas u smaden,
Miskennen al de weerd'
Van uwer zonen daden
Met ploeg en zweerd.
| |
[pagina 54]
| |
Mijn Vaderland! Gering
Is nooit het land der vrijheid:
Daar 't zaad der weetlust tiert,
En volksvlijt met heur blijheid
Het leven siert.
| |
IV.Mijn Vaderland! Uw roem
Verheft u boven velen!
U reikt der volkren gunst
Uit alle werelddeelen
Den palm der kunst.
Mijn Vaderland, spoor ze aan,
Die uwe grootheid gronden
Met beitel of penseel;
Laat pen en lier verkonden
Dien roem zoo êel!
| |
V.Mijn Vaderland! Wees fier!
Gij moogt het vaandel dragen
Van al het schoon en groot;
Ja, 't goed van later dagen
Draagt ge in uw schoot.
Mijn Vaderland! Wees fier!
Wie durft u thans nog smaden?
Doch, klinkt hij hoog, uw naam,
Streef hooger steeds in daden:
Dát krone uw faam!
|
|