Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Prins Albrecht na de Ledegancksfeesten te Eecloo I. Hij leeft, de prins, voor wien het volk zich buigt, Het eerlijk, ernstig Vlaamsche volk. Hij leeft, hij leeft, van wien het nageslacht getuigt: De taal van 't volk koos hij als tolk! Op, Vlamingen! uw prins staat u ten broeder! Uw prins wordt u ten taalbehoeder! Hij leve! Albrecht leve! Zing mid nu, Vlaamsche volk! II. Hij kwam, de prins, uw Ledeganck ter eer, Hij vierde mee den Vlaamschen bard. Hij kwam en sprak; zijn woord, hoe drong het roerend teer, Zijn Vlaamsche woord, door 't Vlaamsche hart! Op, Vlamingen! uw prins is zelf een Vlaming! Uw stam bevrijdt hij van beschaming! Hij leve! Albrecht leve! Zing luid, gij, Vlaamsche volk! [pagina 52] [p. 52] III Hij leve lang, wiens wakkre, koene jeugd Getuigt dat hij zijn taak beseft, Dat hij als Koning eens regeert in sterke deugd En gansch zijn volk tot zich verheft. Op, Vlamingen! bereidt van langs de kroning Van uwen eersten Vlaamschen Koning! Hij leve! Albrecht leve! Zing luid, gij, Vlaamsche volk! IV. Van 't Vlaamsche hart smelt weg het ijzig kleed; De vuurberg laait, gaat op in gloed! En de echte Vlaamsche trouw, begraven onder 't leed, Zij vlamt haar redder te gemoet. Op, Vlamingen! juicht, dankt, van weelde dronken, U werd een Vlaamschen prins geschonken! Hij leve! Albrecht leve! Zing luid, gij, Vlaamsche volk! Vorige Volgende