Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Het Dichterhart Mijn hart is 'lijk een bloem, die smacht En naar den dauw der vreugde tracht. Maar ach! haar kelk, die 's levens zon, Al hitte en gloed, niet duren kon, Blijft immer vast gesloten. Mijn hart is 'lijk een star, die dwaalt, Wie 't middenpunt, de aantrekking faalt. Voort schiet ze op ongekende baan, Wild jagend naar een ijdlen waan: Een rustpunt, niet te vinden. Mijn hart is 'lijk een grond, die dorst, Droog, hard, verschroeid tot dorre korst, Dien 't frissche lentegroen niet siert, Waarop geen 't minste plantje tiert, Wijl daar geen bron wou springen. Mijn hart is 'lijk een trouw magneet, Waarlangs de stroom der barnkracht gleed, Dat immer zich voelt aangespoord Te zoeken naar dat eenig Noord, Dat haar de rust zou gunnen. Ach bloeme, u drenkt eens najaarsdauw; U plukt een Vorst in 't herfstig grauw; Woestijn, u laaft een bronne koel; Mijn sterre, plotsling naakt ge uw doel; Magneet, uw God is 't rustpunt! Vorige Volgende