Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Eindlijk Eindlijk is de Zomer daar: Lichte laaie luchtjes waaien, Doen het geurig loover zwaaien, En... nog is mij 't harte zwaar! Lente, waar is thans uw gloor? Kort maar duren uwe bloemen: Frischheid, geur, waarop ze roemen Gaan zoo spoedig, ach! te loor. 't Was dus niet des Winters kou, Noch zijn stormen, noch zijn vlagen, Die mijn boezem deden jagen, Neergedrukt door angst en rouw? Noch de Herfst, die, droef en kil Als een spook het loof verschrompelt, Al wat leeft in doodsangst dompelt Bij het schrille stormgegil? Neen, natuur, niet uw geweld Voedt in mij de smart, de scharpe: Weemoed is de toon der harpe, Die mij werd ter hand gesteld. Vorige Volgende