Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Volkenstrijd Ik hoor van Groeninger kouter, Van wilden kamp en strijd, Van juichende overwinning In den ouden heldentijd... Thans!... Vlamingen zijt gij wakker? En weet ge wiens bloed ge zijt? Mij vaart een tocht door 't harte, Gelijk het windgesuis, Dat, vluchtend door het geboomte, Verwekt het angstgeruisch Van duizenden trillende bladen Bij naderend stormgebruis! Zijt gij het, geest der barden, Gij wilde, onstuimige geest? Wat komt gij in mijn harte, Zoo schuchter en bedeesd, Uw machtige harpe stemmen En vieren uw stormig feest? [pagina 28] [p. 28] Doch neen! Ik zal niet beven: Tot priesteres gewijd, Wil ik 't orakel spreken, 't Orakel van den tijd. ‘Op! klinkt het, op! Germanen, Slecht gij der volkeren strijd! De Gallen zijgen neder In 't eigen, verdorven bloed! Van hunne heldenvaders Zijn ze enkel het schandgebroed. Germanen, maait ze neder, Begraaft ze in hun euvelmoed! Germanen van Rijn en Schelde, 't Oud Lotharingenland, Helpt het vervallen Vlaanderen, Uw zuster, uit haar schand. Om haar de slag geleverd! De Gallen vertreden in 't zand! En op hun lijkenheuvel Verrijze, onwrikbaar gegrond, De roem der edele grootheid Waartoe gij de krachten vondt. Rijst op dus, op, Germanen: Ze komt, de Groningerstond!’ Vorige Volgende