Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Vrouwentrots Ei! vrij zijn en het blijven! In zich erkennen kracht en moed en sterkte En wil! Geen steun behoeven, - zwakke boomloot - Die zelve buigt, of knakt en nedervalt; Of - sterke stam - verwaand ter hoogten opschiet, Ruig, voelloos voor wat levend hem omstrengelt, De teere slingerplant aan zijnen voet, Ei! onafhanklijk zijn! het speelgoed, liefde, Afwijzen om de slavernij, die 't brengt! Geen valschheid blootgesteld zijn, of geen logen! Niet kruipen moeten voor wie eertijds knielde! Niet zorgen, angst-en kommervol, om 't kleinood, Echtetrouw, zoo lichllijk afgezworen; Geen lage dierlijkheid zich ondergeven, Maar rein en fier het hoofd verheffen mogen, En zeggen: niemand heeft een recht op mij! Een eigen spoor op 's levens zee bepalen, Met eigen, vaste hand het roer bestieren, Koers houden naar de haven, die men zelf koos! [pagina 24] [p. 24] Ei, gij verstaat dat niet, die jeugd en schoonheid En reinheid veil stelt hem, die bieden wil! 't Verlies van gansch u zelve rekent ge u Tot eer! Versmaad dan vrij wie 't juk niet duldt... Maar wacht, tot gij de keten prangen voelt, Wacht tot gij weelde in wee verkeeren ziet, En 't droombeeld zich in naakte werklijkheid, Aan u komt voordoen. Oordeel dan, niet vroeger! Gelukkig zoo het moederschap, het schoone, Het edele voorrecht, dan ten troost u zijn mag! Gelukkig zoo, herlevend in uw kindren, Gij weder smaken moogt verleden jeugd en bloei, Gij weder plukken kunt het bloemken langs de haag En naar de sterren weer uw matten blik moogt richten. Vorige Volgende