Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Betrachting Daar staat hij stil, en droomt, en droomt, De wandlaar, die de zon in rijken avondluister De lijn ziet naken, die zijn horizont omzoomt. Weldra versterft het licht en heerscht het nare duister... Nog eens laat hij zijn blik op 't wijd gezichtsveld dwalen Waarop de sluier van het avonduur komt dalen. Nog staat hij stil, en droomt, en droomt... Was 't al een waan, Dier kleuren tooverspel?... hij zoekt... het is vergaan! Daar staat hij stil, en droomt, en droomt, Die 't spranklend vuur der jeugd allengs in 't hart voelt dooven; Die merkt, dat langer niet zijn moed hem ombeschroomd Tot schoring dient, waar hij bezwaarnis streeft te boven. De toekomst kan niet meer zijn rijpen zin bekoren. Het lokkend licht der hoop? In neevlen ziet hij 't smoren! Daar staat hij stil, en droomt, en droomt... Geen geestdrift meer, Geen levenslust: zijn kracht in strijd en kamp weleer! Daar staat hij stil, en droomt, en droomt. Die merkt, dat hij het eind genaakt der baan van 't leven, Waarop verbeeldingskracht hem voortzweepte onbetoomd In dagen, nu vergeten. Ware 't hem gegeven - [pagina 19] [p. 19] Zoo kort schijnt nu die baan - nog eenmaal weer te keeren! Veel schoons heeft hij miskend: hoe zou hij 't nu waardeeren! Veel goeds verschopt! Hij droomt en droomt! 't Is al voorbij, Genoegen, veerkracht, moed! Rouw streeft hem nu ter zij! Hij kent nu rouw, en droomt, en droomt! Zijn rouw is zielenangst, is folterende kwelling, Is achterdenken, dat zoo lang hij heeft geschroomd; Is weemoed, stil en stom; is wurgende ademknelling Om veel dat is geschied en niet had mogen wezen, Om wonden toegebracht en nooit meer te genezen. Hij kent nu rouw! Hij droomt en droomt, Hij overziet Zijn gansche leven. 't Is een waterloop die vliedt! Edoch, waarom getreurd, gedroomd? Vergaat ooit iets van wat tot aanzijn werd geboren? Herleeft in grooter pracht niet jaarlijks 't dor geboomt'? Die voor den stoep wijlt, weet hij wat hem is beschoren In 't huis, waar, voor het eerst, hij straks zal binnentreden? Waarom het tranend oog steeds richten op 't verleden? Waarom getreurd, waarom gedroomd? Omhoog het hart! 't Was gistren al geen vreugd: 't is morgen al geen smart! Vorige Volgende