Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'
(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend
[pagina 12]
| |
Zoo sloeg de scheidensure,
gewenscht en toch geducht.
Ze zwegen beiden stille,
gesmoord werd klacht en zucht.
Doch, toen zijn hand de hare,
heur blik den zijnen zocht.
Brak plots de borstweer neder,
die spijt en argwaan wrocht.
Want, aan heur lange wimpers
hong sidderend een traan,
Hij stokte... Was zijn hartzeer
dan enkel trots en waan?...
In warme omarming schreiden
ze wrok en droefheid uit!
Zoet, zoet is liefdeklagen
aan liefdesborst geuit!
Zoo zal hij in heur boezem
weer leven als voorheen?
Zoo zijn ze, in vreugd en lijden,
als voortijds, weder één?
Zoo was het slechts een dwaling
die tusschen hen zich hief?...
- Hoevelen werd zoo'n dwaling
tot levenslange grief!
|
|