Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan Moeder Neen, moeder-lief, neen, nog niet sterven! 't Is waar, wij zijn geen kindren meer, Doch kunnen des te min u derven, En o! wij voelen des te zeer Hoe 't ons door hart en ziel zou kerven. Laat onze kindren u aanschouwen, Opdat uw ernstig, zoet gelaat Zich prente in hunner zielen vouwen, Opdat dit beeld voor alle kwaad In 't later leven hen doe grouwen! Neen, moeder-lief! neen! sterf nog niet! Tijd kwam uw wezen sprekend maken: Hij lijstte 't om met zilvergrauw, Schreef zorg op uw bestorven kaken, Doofde in getraan uw oogenblauw, Doorgroefde uw voorhoofd, moe van waken. Uw handen kwam hij dorren, gelen, Van arbeid spreken ze in hun rust. Ze waren, och! zoo zacht bij 't streelen, En nog, waar smarte dient gesust, Hoe liefdrijk weten zij te heelen! Neen, moeder-lief! neen! sterf nog niet! [pagina 4] [p. 4] Gij, moeder, zijt de sterke keten, Die heel 't gezin te zamen bindt. Hoe schoon, wanneer rond u gezeten Uw zeven dochters, eensgezind, Hun wel en wee om u vergeten! Want, zoo uw kracht en moed vergingen, Zijn wij niet daar, die rond u staan, En om uw sponde elkaar verdringen? Wat hebt gij niet voor ons gedaan? Laat ons ook u met zorg omringen! Neen, moeder-lief, neen, sterf nog niet! Hoe schoon, wanneer, een traan in de oogen, Gij spreekt van die zijn heengegaan... Het is of weder, uit den hoogen Gedaald, zij in ons midden staan. Maar wat! zoo Gij ons werd onttogen?... Gij droogdet onze kindertranen, - Die dauw, die van het bloemken valt - En, nu in 't bruisen van de orkanen, In 's levens kamp, de noodhoorn schalt, Zoudt ge ons van uwe liefde spanen? Neen, moeder-lief! neen! sterf nog niet! Vorige Volgende